ECLI:NL:GHAMS:2023:2227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.361/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgangsregeling in kort geding met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een vrouw en haar minderjarige kind. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 17 mei 2023 had beslist dat er geen omgangsregeling kon worden vastgesteld. De vrouw stelde dat zij het kind niet had onttrokken aan het gezag van de man en dat zij toestemming had om met het kind naar Oekraïne te gaan. De man, die het eenhoofdig gezag over het kind heeft, voerde aan dat de vrouw niet in het belang van het kind handelde.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2023 werd duidelijk dat er recent ontwikkelingen waren, waaronder het feit dat het kind weer bij de man woont en er contact heeft plaatsgevonden tussen de vrouw en het kind. Het hof oordeelde dat het nog te vroeg was om een omgangsregeling vast te stellen, gezien de noodzaak voor het kind om therapie te ondergaan voor opgelopen trauma's. Het hof concludeerde dat het vaststellen van een omgangsregeling in kort geding in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De grieven van de vrouw werden ongegrond verklaard, en het hof oordeelde dat de vrouw niet voor derden een omgangsregeling kon verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.328.361/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/339107 / KG ZA 23-207
arrest van de meervoudige familiekamer van 12 september 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 9 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), van 17 mei 2023, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven en daarbij zijn producties gevoegd.
De man heeft daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met producties.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, naar het hof begrijpt, zal bepalen dat het fysieke contact tussen de vrouw en [kind] zal worden hervat, een fysieke omgangsregeling tussen de vrouw en [kind] vast zal stellen en fysiek contact tussen [kind] en [X] , de grootmoeder van [kind] [de grootmoeder] en zijn tante [tante] toe zal staan.
De man heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 augustus 2023 doen bepleiten door hun advocaten als hiervoor genoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van de man is nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren [kind] , [in] 2012 te [plaats A] . De man heeft de minderjarige erkend. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 10 juni 2021 is de man belast met het eenhoofdig gezag over [kind] .
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank (hierna: de kinderrechter), van 10 april 2015 is [kind] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI) tot 10 april 2016.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 december 2019 is [kind] opnieuw onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd, laatstelijk tot 13 juni 2022.
2.4
De vrouw verbleef van december 2020 tot 29 december 2022 met [kind] in Oekraïne.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 december 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bij de man als vader zonder gezag verleend met ingang van die datum tot 23 april 2021. Daarbij is de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van eind maart 2021. Bij proces-verbaal van 24 maart 2021 is geconstateerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege is vervallen wegens niet-tenuitvoerlegging binnen drie maanden.
2.6
Bij beschikking van eveneens 24 maart 2021 heeft de kinderrechter opnieuw een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] bij de man als vader zonder gezag tot 24 juli 2021. Daarbij is de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 14 juni 2021. Zoals onder 2.1 is vermeld, was de man bij beschikking van de rechtbank van 10 juni 2021 inmiddels belast met het eenhoofdig gezag over [kind] . Bij proces-verbaal van 14 juni 2021 heeft de kinderrechter geconstateerd dat het aangehouden deel van het verzoek tot uithuisplaatsing was ingetrokken en is de behandeling van die zaak gesloten.
2.7
Bij vonnis van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Haarlem, van 20 oktober 2021 is de vrouw veroordeeld tot afgifte van [kind] aan de man, onder verbeurte van een dwangsom.
2.8
Bij vonnis van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Haarlem, van 15 juni 2022 is de vrouw veroordeeld tot afgifte van [kind] aan de man, onder verbeurte van een dwangsom en met machtiging van de man tot tenuitvoerlegging van het vonnis met behulp van de sterke arm van justitie en politie. Daarbij is de man verlof verleend om het vonnis ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en de vrouw voor een tijd van ten hoogste 90 dagen in gijzeling te doen stellen totdat zij is overgegaan tot afgifte van [kind] aan de man.
2.9
[kind] heeft na terugkomst uit Oekraïne van 5 april 2023 tot medio juli 2023 verbleven in een neutraal pleeggezin op een geheime locatie.
2.1
Omdat de man [kind] lange tijd niet had gezien of gesproken, is een eerste bezoek van hem aan [kind] begeleid door Ambulante Spoedhulp, waarna het contact tussen de man en [kind] verder is uitgebreid.
2.11
Na de plaatsing van [kind] in het pleeggezin heeft een eerste contact tussen de vrouw en [kind] plaatsgehad op 7 april 2023, via beeldbellen onder begeleiding van Kenter Pleegzorg en onder de voorwaarden dat Nederlands wordt gesproken en het contact enkel tussen de vrouw en [kind] zal zijn, zonder andere familieleden. Deze voorwaarden zijn door de vrouw niet nageleefd doordat zij Oekraïens sprekende familie aan het gesprek liet deelnemen. Kenter Pleegzorg verzorgde een wekelijks contact via beeldbellen, met de intentie om te komen tot begeleide fysieke bezoeken van de vrouw aan [kind] .
2.12
Op 19 april 2023 heeft de pleegmoeder een airtag (een gps-tracker) ontdekt in de gymschoenen die de vrouw aan een medewerker van Kenter voor [kind] had meegegeven. Naar aanleiding daarvan zijn de contacten tussen de vrouw en [kind] stopgezet.

3.Beoordeling

3.1
De vrouw heeft in eerste aanleg vaststelling van een (fysieke) omgangsregeling tussen haar en [kind] gevorderd. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de vrouw met vier grieven op. Deze grieven komen er, samengevat, op neer dat de vrouw stelt dat zij [kind] niet heeft onttrokken aan het gezag van de man en dat zij hem niet zonder toestemming heeft meegenomen naar Oekraïne nu zij als ouder met eenhoofdig gezag die toestemming niet nodig had, dat er geen sprake is van vele beschikkingen tot uithuisplaatsing en dat de man wel op de hoogte was van de plaats waarheen de vrouw met [kind] was vertrokken.
3.2
Gelet op de aard van de zaak (een omgangsregeling) oordeelt het hof dat het spoedeisend belang van de vrouw bij een voorziening in kort geding (ook) in hoger beroep onverkort aanwezig is.
3.3
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zich recent ontwikkelingen hebben voorgedaan die voor de beoordeling van de vordering van de vrouw in deze procedure van belang zijn.
[kind] woont vanaf medio juli 2023 niet meer bij het pleeggezin, maar bij de man. Tussen de vrouw en [kind] heeft inmiddels contact plaatsgehad. Na een toevallige ontmoeting op straat heeft de man een uitje geregeld en zijn de man, de vrouw en [kind] gezamenlijk naar de bowlingbaan geweest. Verder is er een paar keer (beeld)belcontact tussen [kind] en de vrouw geweest, is de man met [kind] op ziekenhuisbezoek geweest bij de echtgenoot van de vrouw, en heeft [kind] een keer met een Oekraïens vriendje gespeeld, met de grootmoeder van moederszijde erbij.
Daarnaast is er voortgang in de organisatie van de hulpverlening aan de ouders en aan [kind] : door Kenter Jeugdhulp wordt het programma Safe ingezet, bestaande uit gesprekken met de ouders en met het kind, het maken van een woord- en beeldverhaal, het maken van afspraken om de veiligheid te waarborgen en samenwerking met familie of netwerk. De intake daarvoor staat gepland voor 14 september a.s. De man heeft aan Kenter Jeugdhulp verzocht om niet alleen hem, maar ook de vrouw bij dit intakegesprek te laten aansluiten. Verder zal [kind] traumatherapie krijgen, waarvoor hij op de wachtlijst staat.
Ook is ter zitting in hoger beroep gebleken dat er door de vrouw bij de rechtbank een bodemprocedure is gestart over het gezag en de omgang met [kind] . Op 22 augustus jl. heeft een zitting plaatsgehad bij de rechtbank over het in die procedure door de vrouw gedane verzoek om een voorlopige voorziening, waarvan op 5 september a.s. een uitspraak is te verwachten, zo is door de advocaten meegedeeld.
3.4
Voor het hof is duidelijk geworden dat alle bij deze kwestie betrokkenen streven naar het realiseren van contact tussen de vrouw en [kind] en daarnaartoe werken, dat ook de man daarvoor de nodige inspanningen levert, dat het nu nog te vroeg is om een omgangsregeling vast te stellen en dat dit kort geding daarvoor ook niet de aangewezen procedure is. Hoewel de vrouw betwist dat [kind] angstig is als gevolg van alle gebeurtenissen, volgt uit de bevindingen van Kenter Jeugdhulp het tegendeel. [kind] heeft therapie nodig om de opgelopen trauma’s te verwerken. Het contact tussen [kind] en de vrouw zal daarom op een voor [kind] veilige wijze plaats moeten hebben, in een tempo dat hij aankan.
3.5
Bij deze stand van zaken oordeelt het hof dat vaststelling van een omgangsregeling in dit kort geding in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind] , nog daargelaten dat de vordering van de vrouw onvoldoende bepaald is om voor toewijzing in aanmerking te komen en de vrouw niet voor derden, de door haar genoemde familieleden, een omgangsregeling kan verzoeken.
Gelet op dit oordeel behoeven de grieven van de vrouw geen bespreking meer.
3.6
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het hof is van oordeel dat de proceskosten, gelet op de achtergrond van het geschil, tussen partijen dienen te worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Miedema, A. van Haeringen en M.T. Hoogland en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.