ECLI:NL:GHAMS:2023:2222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
23-003335-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige neefje en nichtje door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn neefje en nichtje, beiden jonger dan twaalf jaar. De verdachte is in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Holland op 2 december 2022 veroordeeld, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en overtuigend beoordeeld, waarbij zij gedetailleerde en authentieke beschrijvingen gaven van de misbruikhandelingen. De verdachte heeft ontkent en stelde dat de verklaringen valselijk waren afgelegd, maar het hof vond geen aanknopingspunten voor deze stelling. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De zaak benadrukt de ernst van seksueel misbruik en de impact op de slachtoffers, die nog steeds psychische gevolgen ondervinden van de gepleegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003335-22
datum uitspraak: 3 oktober 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-057289-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1978,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Hoewel in de volmacht voor het instellen van het hoger beroep te kennen is gegeven dat het hoger beroep zich richt tegen de feiten 1 en 3, is met de akte het hoger beroep door de verdachte formeel onbeperkt ingesteld. Het hoger beroep is dan ook mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om deze reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor feit 2.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 1 mei 2019 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum02] 2008, door - de onderbroek van die [benadeelde 1] naar beneden te doen en - (vervolgens) die [benadeelde 1] af te trekken, althans de penis van die [benadeelde 1] te betasten;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 1 mei 2019 te Alkmaar, in elk geval in Nederland met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum03] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , hebbende verdachte (telkens) - zijn penis in de mond van voornoemde [benadeelde 2] gebracht en/of gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is teveel ruimte voor twijfel. Allereerst is sprake van een bijzondere en complexe situatie van seksueel contact tussen broer [benadeelde 1] en zus [benadeelde 2] . Ten tweede is de getuige [getuige01] te sturend geweest in haar gesprek met [benadeelde 2] . Dit maakt de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] onbetrouwbaar. Ten derde is op grond van de verklaringen van beiden geen specifieke modus operandi gebleken, zodat hun verklaringen niet kunnen worden gebruikt voor de ondersteuning van de verklaring van de ander.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaringen van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] betrouwbaar en bruikbaar
voor het bewijs. Beide kinderen hebben over de tenlastegelegde ontuchtige handelingen een concrete en
authentieke verklaring afgelegd. Ze hebben gedetailleerd verklaard over de aard van de handelingen die door de verdachte zijn verricht, over de plaats waar en de context waarin de handelingen hebben plaatsgevonden. Zij hebben daarbij concrete en specifieke omstandigheden benoemd. Beide kinderen hebben verklaard dat het misbruik plaatsvond in de woning van de verdachte (aan de [adres01] ) als zij logeerden bij hem en zijn vriendin (tante [naam] ) op momenten waarop tante [naam] niet aanwezig was.
De authenticiteit van de verklaring van [benadeelde 1] blijkt naar het oordeel van het hof mede uit de details die hij heeft genoemd. Hij lag in de woonkamer op de bank in een slaapzak te slapen, met de oude hond naast zich. Tijdens zijn slaap heeft de verdachte zijn onderbroek naar beneden getrokken en ging hij aan zijn piemel zitten. [benadeelde 1] verklaart dat hij wakker werd; hij schrok dat er iets kouds was op zijn piemel. De verdachte pakte zijn geslachtsdeel vast en bewoog zijn hand op en neer. [benadeelde 1] piemel werd stijf. De verdachte stopte ermee toen de hond wakker werd. Het was de oude hond, die toen nog leefde. [benadeelde 1] draaide zich om. [benadeelde 1] wist niet hoe laat het is gebeurd en verklaarde dat het pikkedonker was en hij bijna niks zag, behalve de lichtjes van de koelkast en de beamer. Ook verklaart [benadeelde 1] over een invouwbad dat de verdachte had gekocht en dat de verdachte hem vroeg om bij hem in bad te komen zitten.
[benadeelde 2] heeft onder meer verklaard dat de verdachte zijn penis in haar mond had gedaan. Zij zag dat zijn
penis heel nat was en zij wist niet of het water of plas was. De verdachte had haar beloofd dat ze naar de
[plek01] zouden gaan als zij zijn piemel in haar mond zou doen. Ook heeft [benadeelde 2] verklaard
dat de verdachte haar chocola heeft beloofd. Uit de in het dossier gevoegde chatgesprekken tussen tante
[naam] en [benadeelde 2] ’s moeder volgt dat [benadeelde 2] bij de verdachte om chocola zeurde.
Beide minderjarigen hebben consistent verteld aan hun moeder en oma en als getuigen bij de politie verklaard over het handelen door de verdachte.
Dat [benadeelde 1] tijdens de gesprekken met zijn moeder en oma niet heeft verteld over het betasten van zijn
penis en tijdens het studioverhoor daar wel over heeft verklaard doet gelet op de consistentie van zijn
verklaringen over de overige gebeurtenissen aan de betrouwbaarheid niet af.
Het hof ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor het standpunt van de verdediging dat de verklaringen valselijk zouden zijn afgelegd om het onderlinge seksuele contact tussen broer en zus te verklaren. De gebeurtenissen kwamen aan het licht toen hun moeder navraag deed naar aanleiding van een mogelijk seksueel getint voorval van de twee kinderen thuis in de badkamer. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] vertelden ieder, kort na elkaar, hun eigen verhaal over het handelen van de verdachte apart aan hun moeder. De manier waarop de gebeurtenissen naar buiten zijn gekomen (de
disclosure), noch de wijze waarop hun moeder daarmee is omgegaan, roept naar het oordeel van het hof vragen op. In tegenstelling tot wat de verdediging beweert, is het hof van oordeel dat de moeder en de oma (getuige [getuige01] ) van de kinderen zich terughoudend hebben opgesteld in het bevragen van de kinderen. De moeder heeft verklaard dat zij na het aanhoren van verhaal van [benadeelde 2] , er bewust voor heeft gekozen eerst zelf erover na te denken en er met [benadeelde 1] over te praten alvorens te reageren. Ook de oma heeft verklaard dat zij niet heeft doorgevraagd op hetgeen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] aan haar vertelden, dat haar uitgangspunt was te bezien of zij aangifte wilden doen en niet dat zij aan haar moesten vertellen wat er was gebeurd. Gezien de verklaringen van de moeder, de stiefvader en de oma van de kinderen in onderling verband en samenhang bezien, is van een sturende rol in deze gesprekken dan ook niet gebleken.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet op zichzelf staan en voldoende worden ondersteund door ander bewijs. Zo volgt uit andere bewijsmiddelen dat de verdachte een hond had die in januari 2019 is overleden en dat er een opblaasbadje in de badkamer heeft gestaan. Daarnaast is het hof van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] belangrijke punten overeenkomen en elkaar over en weer ondersteunen. Uit de verklaringen komt een bepaalde handelwijze van de verdachte naar voren. De verdachte heeft aan beide kinderen, kennelijk zonder enige aanleiding, gevraagd om zijn penis in hun mond te doen. Opvallend daarbij was de nogal dwingende manier waarop hij dat deed. De kinderen verklaarden allebei dat de handelingen hebben plaatsgevonden tijdens het logeren in de woning van de verdachte, terwijl daar verder niemand aanwezig was. Ook verklaren beiden dat het misbruik zich afspeelde rondom het slapen van de kinderen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 1 mei 2019 te Alkmaar, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum02] 2008, door de onderbroek van die [benadeelde 1] naar beneden te doen en vervolgens [benadeelde 1] af te trekken;
3.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 1 mei 2019 te Alkmaar met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum03] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde 2] , heeft de verdachte zijn penis in de mond van [benadeelde 2] gebracht en gehouden.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals deze zijn opgelegd door de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee minderjarige kinderen, die regelmatig bij hem en zijn partner logeerden en aan zijn zorg waren toevertrouwd. Het seksueel misbruik vond plaats als de partner niet aanwezig was op tijdstippen rondom het slapen van de kinderen. De verdachte heeft met het plegen van deze feiten op zeer ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de minderjarigen geschonden, terwijl hun moeder ervan uitging dat de kinderen veilig bij hem konden overnachten. Uit de door de slachtoffers aangeleverde stukken is gebleken dat het seksueel misbruik nog steeds grote impact op hun psychische welbevinden heeft, hetgeen ook tot uiting komt in het gedrag van de kinderen. Daarbij komt dat slachtoffers van zedenmisdrijven (in het algemeen) vaak nog gedurende langere tijd hiervan psychische en relationele gevolgen ondervinden.
Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de jonge slachtoffers, terwijl het meisje ten tijde van de bewezen feiten nog zeer jong was, en van zijn vertrouwenspositie als de oom van de moeder van de minderjarigen.
De verdachte is in 2001 veroordeeld voor een soortgelijk delict. Dat is weliswaar lang geleden, maar het speelt voor het hof wel een rol aangezien hij daaruit kennelijk onvoldoende lering heeft getrokken.
De verdachte heeft in de periode voorafgaand zijn aanhouding contact gezocht met zijn eerdere behandelaar en is vrijwillig opnieuw in behandeling gegaan. Dit waardeert het hof als positief. Bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is de voorwaarde gesteld dat de verdachte daarmee moest doorgaan. Hoewel het hof geen recente informatie van de behandelaar heeft ontvangen, zou de behandeling volgens zijn raadsvrouw goed verlopen. In het reclasseringsrapport van 7 juli 2022 is vermeld dat de verdachte niet wil praten over het tenlastegelegde en over het verleden in het algemeen. Medewerkers komen in gesprekken niet verder en kunnen daarom geen betekenis geven aan dit aspect van zijn gedrag. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding tot het opleggen van bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling en een contactverbod.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.237,60 en bestaat uit de volgende bedragen: € 15.000,00 als voorschot voor door hem geleden immateriële schade en € 237,60 aan materiële schade (reiskosten Jeugdhulp). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.237,60, dus ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is € 4.000,00 toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep schriftelijk opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering verhoogd met een bedrag van € 6.680,00 aan materiële schade in verband met het feit van de benadeelde partij op de basisschool is blijven zitten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, dat de rechtbank al had toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het bedrag van € 6.6.80,00 aan materiële schade als gevolg van het blijven zitten op de basisschool geldt dat artikel 421 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zo moet worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding mag verhogen. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof heeft de omvang van de immateriële schade geschat op grond van het bepaalde in artikel 6:106 van het BW naar billijkheid. Het hof heeft daarbij gelet daarbij op:
- de aard en ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij,
- de aard en ernst van het handelen van de verdachte,
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voor het overige onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Terzake van het aan immateriële schade meer gevorderde bedrag
kan de benadeelde partij kan niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.100,80 en bestaat uit € 100,80 aan materiële schade (reiskosten Jeugdhulp) en een voorschot terzake van immateriële schade ten bedrage van € 10.000,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.100,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof heeft de omvang van de immateriële schade geschat op grond van het bepaalde in artikel 6:106 van het BW naar billijkheid. Het hof heeft daarbij gelet daarbij op:
- de aard en ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij,
- de aard en ernst van het handelen van de verdachte,
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Terzake van het aan immateriële schade meer gevorderde bedrag
kan de benadeelde partij kan niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover het aan het oordeel van het hof is onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken
  • of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden
  • of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht,
  • de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres02] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, de reclassering bepaalt welke training het precies wordt, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de verdachte zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ Noord-Holland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze- direct of indirect - contact heeft of zoekt met [benadeelde 2] geboren [geboortedatum03] 2012 in [geboorteplaats02] en [benadeelde 1] geboren op [geboortedatum02] 2008 in [geboorteplaats03] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.237,60 (vierduizend tweehonderdzevenendertig euro en zestig cent)bestaande uit
€ 237,60 (tweehonderdzevenendertig euro en zestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.237,60 (vierduizend tweehonderdzevenendertig euro en zestig cent) bestaande uit € 237,60 (tweehonderdzevenendertig euro en zestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
52(tweeënvijftig)
dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.100,80 (zesduizend honderd euro en tachtig cent)bestaande uit
€ 100,80 (honderd euro en tachtig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.100,80 (zesduizend honderd euro en tachtig cent) bestaande uit € 100,80 (honderd euro en tachtig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
65(vijfenzestig)
dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2023.
=========================================================================
[…]