ECLI:NL:GHAMS:2023:2221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.319.018/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van contact- en gebiedsverboden in een familiekwestie met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een contact- en gebiedsverbod dat was opgelegd aan de man in een familiekwestie. De man was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 oktober 2022 was gewezen. De voorzieningenrechter had de man verboden zich gedurende een jaar op te houden in de nabijheid van de vrouw en contact met haar te hebben, vanwege de dreiging van gewelddadige confrontaties. Het hof oordeelde dat de door de gezinsmanager gestelde voorwaarden onvoldoende waren om de dreiging weg te nemen, en dat een contact- en gebiedsverbod noodzakelijk was. De termijn van de verboden werd bekort tot de dag na betekening van het arrest, maar het vonnis van de voorzieningenrechter werd voor het overige bekrachtigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw hadden van 2007 tot 2019 een affectieve relatie en hebben samen vier minderjarige kinderen. De vrouw heeft in 2021 een kind gekregen dat door de man is erkend. De vrouw is in januari 2022 met de kinderen verhuisd, en er zijn verschillende procedures geweest met betrekking tot de zorg voor de kinderen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling, en er zijn veiligheidsafspraken gemaakt die onder meer inhielden dat er geen onderlinge communicatie tussen de man en de vrouw mocht zijn.

Het hof heeft de grieven van de man, die onder andere betoogde dat het bewijs van huiselijk geweld niet toelaatbaar was, verworpen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was van de onveiligheid voor de kinderen en dat de opgelegde verboden noodzakelijk waren om verdere escalaties te voorkomen. De man werd in de kosten van het geding veroordeeld, maar de kosten in hoger beroep werden gecompenseerd. Het hof vernietigde het vonnis voor zover het de duur van de verboden betrof, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.319.018/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/331402 / KG ZA 22-447
arrest van de meervoudige familiekamer van 5 september 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 9 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) van 12 oktober 2022, onder bovenstaand zaaknummer gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven, met daarbij producties.
Ter rolle van 29 november 2022 is tegen de vrouw verstek verleend.
De man heeft daarna de volgende stukken ingediend:
- akte met producties.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, althans gedeeltelijk zal vernietigen en de vorderingen van de man als geformuleerd in randnummer 14 van de appeldagvaarding toe zal wijzen.
Ten slotte heeft de man arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het in deze zaak gewezen vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
De man en de vrouw hebben van 2007 tot 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben samengewoond. Uit de relatie zijn geboren de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats B] ;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2018 te [plaats C] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over deze minderjarigen.
2.2
De vrouw is [in] 2021 te [plaats C] bevallen van de minderjarige [minderjarige 4] , die door de man is erkend.
De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 4] . In een ten tijde van het bestreden vonnis bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar aanhangige procedure wordt door [X] de vernietiging van de erkenning door de man van de minderjarige [minderjarige 4] verzocht.
2.3
De vrouw is op 19 januari 2022 met de vier kinderen verhuisd van [plaats D] , gemeente [gemeente 1] , waar zij met de man samenwoonde, naar [plaats E] , gemeente [gemeente 2] . De man is enkele weken later eveneens in de woning in [gemeente 2] ingetrokken. De man is later verhuisd naar [plaats A] , waar hij inwoont bij zijn moeder.
2.4
De oudste drie kinderen hebben vanaf 2018 tot 2021 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS). Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 28 april 2022 zijn de vier minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling [jeugdbescherming] ( [jeugdbescherming] ) voor de duur van een jaar tot 28 april 2023. In het door [jeugdbescherming] op 29 april 2022 opgestelde Actueel Veiligheidsplan zijn veiligheidsafspraken gemaakt, waarbij onder meer is bepaald dat er op geen enkele manier onderlinge communicatie tussen de man en de vrouw zal zijn. Wanneer communicatie over omgang of medische aangelegenheden over de kinderen noodzakelijk is, gebeurt dit via e-mail met de gezinsmanagers. Verder is in dit plan als bodemeis gesteld dat de man niet aanwezig is in de thuissituatie bij de vrouw, dat de moeder van de man verantwoordelijk is voor de overdracht van de kinderen en dat de ouders niet alleen zijn met elkaar, ook niet wanneer de kinderen niet aanwezig zijn.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 november 2022 is op verzoek van [jeugdbescherming] machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de vier minderjarigen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, met ingang van 21 november 2022 tot 28 april 2023.

3.Beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de in eerste aanleg ingestelde vorderingen van de vrouw toegewezen, in die zin dat de man is verboden:
- (5.1) zich gedurende een periode van tenminste één jaar na betekening van het vonnis op te houden in [plaats E] (gemeente [gemeente 2] );
- (5.2) zich gedurende een periode van tenminste één jaar na betekening van het vonnis op te houden in de [A-straat] en de [B-straat] te [plaats A] tussen 09.00 uur ’s ochtends en 17.00 uur ’s middags;
- (5.3) zich gedurende een periode van tenminste één jaar na betekening van het vonnis dichter dan 100 meter in de buurt van de vrouw te begeven;
- (5.4) gedurende één jaar na betekening van het vonnis persoonlijk, telefonisch, schriftelijk, via social media of anderszins contact op te nemen met de vrouw,
waarbij van deze straat- en contactverboden worden uitgezonderd de contacten tussen de man en de minderjarige kinderen van partijen alsmede de contacten tussen de partijen onderling door tussenkomst van [jeugdbescherming] ;
- alles onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke keer dat de man in strijd handelt met de genoemde verboden, tot een maximum van € 5.000,- en met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met zes grieven op.
3.2
Het hof is van oordeel dat er (ook) in hoger beroep een spoedeisend belang bestaat, reeds omdat het opgelegde gebiedsverbod nog geldt en dit de man zodoende nog steeds belemmert in zijn bewegingsvrijheid.
3.3
In zijn eerste grief stelt de man dat het verslag van Veilig Thuis van 8 maart 2022 door de vrouw niet in de procedure had mogen worden ingebracht, nu onderaan iedere pagina van deze rapportage staat vermeld dat deze gegevens uitsluitend zijn vastgelegd in verband met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling en uitdrukkelijk niet zijn bedoeld of bestemd om te dienen als bewijs in een rechtszaak of anderszins.
Voor zover de man heeft bedoeld te betogen dat de vrouw het verslag van Veilig Thuis onrechtmatig in de procedure heeft ingebracht en de voorzieningenrechter op dit verslag daarom geen acht had mogen slaan, overweegt het hof het volgende.
Art. 152 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. In een civiele procedure geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, welke belangen mede aan artikel 152 Rv ten grondslag liggen, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, die in dit geval zijn gesteld noch gebleken, is terzijdelegging van dat bewijs gerechtvaardigd.
De voorzieningenrechter heeft het verslag daarmee in zijn oordeel mogen betrekken en het verzoek van de man aan het hof om deze rapportage uit het dossier te laten en van de inhoud daarvan geen gebruik te maken, wordt afgewezen.
Overigens merkt het hof op dat het verslag van Veilig Thuis van 8 maart 2022 niet het enige stuk is waaruit blijkt dat van het gestelde huiselijk geweld en van de spanningen tussen partijen waarvoor hulpverlening is ingezet sprake is en op grond waarvan aan de ouders, in het belang van de veiligheid van de kinderen, voorwaarden zijn gesteld door de bij het gezin betrokken jeugdbeschermers.
3.4
De overige grieven van de man houden, samengevat, in dat de gestelde doodsbedreiging en de fysieke mishandeling van de vrouw door de man alleen op eenzijdige verklaringen van de vrouw berusten, dat de man van het verbod van de GI om de kinderen gedurende vier weken te zien pas na 4 augustus 2022 hoorde, dat het meenemen van een van de kinderen op 4 augustus 2022 erin bestond dat de zoon meeliep met de man toen hij ter voorkoming van verdere escalatie wegliep, dat het niet klopt en door de vrouw niet is onderbouwd dat de man extreem veel sms’jes zou hebben gestuurd en dat een contact- en gebiedsverbod niet nodig was naast de bemoeienis van [jeugdbescherming] met het gezin.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Het hof stelt voorop dat een gebiedsverbod een ernstige inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen. Het moet als een ingrijpend middel worden beschouwd dat met terughoudendheid moet worden toegepast. Onderzocht moet worden of het door de vrouw gestelde voldoende aannemelijk is geworden en moet worden aangemerkt als (dreigend) onrechtmatig handelen van de man. Juist omdat een gebiedsverbod zo ingrijpend is, moeten de feiten die daartoe aanleiding kunnen geven in hoge mate aannemelijk zijn en voldoende ernstig van aard zijn.
Het hof overweegt dat uit de gedingstukken volgt dat er tussen partijen al lange tijd spanningen en ruzies zijn, die onrust en onveiligheid bij de kinderen veroorzaken en een ontwikkelingsbedreiging voor hen vormen. In 2014 is [minderjarige 1] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld en vanaf 20 juli 2018 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en (de toen nog niet geboren) [minderjarige 3] onder toezicht van WSS gesteld, met als doel het waarborgen van de veiligheid van de kinderen, welke ondertoezichtstelling tot 20 januari 2021 heeft geduurd. De kinderen zijn van juni 2019 tot februari 2020 uit huis geplaatst geweest.
Er is aan de vrouw ondersteuning verleend door het wijkteam [wijkteam] , welke betrokkenheid na de verhuizing van de vrouw met de kinderen is overgedragen aan het wijkteam [gemeente 2] . Op 5 februari 2022 heeft er in en bij de woning van de vrouw in [plaats E] in bijzijn van de kinderen een confrontatie tussen de man en de vrouw plaatsgehad, die is geconstateerd door de ingeschakelde politie en naar aanleiding waarvan Veilig Thuis betrokken is geraakt bij het gezin. Veilig Thuis heeft, mede op basis van ingewonnen informatie van de eerder betrokken hulpverlening en de verklaringen van zowel de man als de vrouw en de kinderen, kunnen bevestigen dat sprake is van kindermishandeling in de vorm van getuige zijn van (de gevolgen van) geweld in het gezin en partnergeweld in de vorm van fysieke mishandeling. Dat er huiselijk geweld heeft plaatsgehad, is daarmee voldoende aannemelijk geworden.
Uit de berichten van Veilig Thuis en van [jeugdbescherming] is eveneens voldoende aannemelijk geworden dat de situatie tussen de man en de vrouw, ondanks de inzet van hulpverlening, niet verbeterd is.
In het kader van de op 28 april 2022 uitgesproken ondertoezichtstelling heeft [jeugdbescherming] op 29 april 2022 een veiligheidsplan opgesteld, waarin is vermeld dat er huiselijk geweld plaatsvindt en de kinderen getuige zijn van de ruzies tussen de ouders. Zowel de vrouw als de man krijgen daarin gedragsaanwijzingen en in geen geval mag er contact zijn tussen de man en de vrouw. Zoals blijkt uit de bij akte in het geding gebrachte brief van [jeugdbescherming] van 1 november 2022 aan de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, is er hulp verleend binnen het gezin door de ZorgStroomer in de periode 21 juni 2022 tot en met 10 oktober 2022 en aansluitend is 10 voor Toekomst gestart in het gezin. De hulpverlening heeft geconstateerd dat de veiligheid van de kinderen nog steeds niet gewaarborgd was, dat er vele escalaties zijn geweest en dat het de man niet lukte om zich aan de gemaakte afspraken te houden.
De man erkent op 4 augustus 2022 bij de woning van de vrouw te zijn geweest, hetgeen een ondersteuning vormt van de aangifte van de vrouw over de gebeurtenissen op die dag. De man moet bekend zijn geweest met de in het kader van de ondertoezichtstelling door [jeugdbescherming] in het veiligheidsplan geformuleerde bodemeisen, waarin is bepaald dat het contact tussen de man en de vrouw alleen via [jeugdbescherming] zou moeten verlopen en waaruit zonneklaar blijkt dat een onaangekondigd bezoek door de man aan de vrouw en de kinderen grote onrust veroorzaakt. De man stelt in dat verband dat hij niet bekend was met de ingangsdatum van een periode van vier weken (van de zomervakantie) waarin het de man door [jeugdbescherming] verboden zou zijn om contact te hebben met de kinderen. Wat daar ook van zij, [jeugdbescherming] is weliswaar niet bevoegd een contactverbod op te leggen, maar kan aan gezagdragende ouders wel aanwijzingen geven en het door de man gestelde doet er niet aan af dat hij een bezoek aan de vrouw achterwege had moeten laten. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis op de straat- en contactverboden een uitzondering gemaakt door [jeugdbescherming] als regisseur te noemen inzake de contacten tussen de man en de minderjarige kinderen. Zodoende kan, ondanks het contact- en gebiedsverbod, aan de wens van de man om de kinderen te zien tegemoet worden gekomen op een voor de kinderen, ter beoordeling van [jeugdbescherming] , verantwoorde wijze.
Dat de man niet extreem veel sms’jes zou hebben gestuurd, is niet relevant. Ieder rechtstreeks contact tussen de man en de vrouw moet, in het licht van de veiligheid van de kinderen, worden vermeden en zoals de man naar voren brengt, zoekt hij via sms contact met de vrouw omdat hij geen antwoord krijgt op zijn vragen over de kinderen. Die communicatie behoort echter niet tussen de man en de vrouw, maar via [jeugdbescherming] verlopen.
De onrust die er tussen de vrouw en haar (ex-)partners aanwezig is (geweest), is zorgelijk. Voldoende aannemelijk is dat met de door [jeugdbescherming] aan de man en de vrouw gestelde voorwaarden de benodigde rust en veiligheid, met name voor de kinderen, niet kon worden bereikt en dat de dreiging van (gewelddadige) confrontaties niet was weggenomen. De oplegging van een contact- en straatverbod aan de man was daarom noodzakelijk om verdere onrechtmatige gedragingen van zijn kant te voorkomen en de noodzakelijke rust en veiligheid zoveel mogelijk te waarborgen. De grieven van de man falen.
3.5
De man heeft gevorderd de periode waarvoor de verboden gelden, in te korten.
Bij gebrek aan gegevens met betrekking tot de huidige stand van zaken en nu niet is weersproken dat de verboden niet langer nodig zijn, zal het hof de duur van de verboden in tijdsduur beperken tot aan de dag na betekening van dit arrest.
3.6
Het hof ziet geen aanleiding om de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen te beperken, zoals de man heeft gevorderd. De oplegging van een dwangsom dient ter nakoming van de veroordeling en niet is gebleken dat dit dwangmiddel in het onderhavige geval geen doel zou dienen. Dit temeer, nu uit de voormelde brief van [jeugdbescherming] van 1 november 2022 en de daarin vervatte weergave van ZorgStroomer en 10 voor Toekomst moet worden opgemaakt dat ondanks het contactverbod er contact plaats heeft gehad tussen de man en de vrouw.
3.7
De man is in eerste aanleg als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding veroordeeld, waarbij de voorzieningenrechter heeft overwogen dat de man door zijn gedrag ten opzichte van de vrouw, de vrouw min of meer heeft gedwongen deze procedure te voeren. Het hof ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor een compensatie van de kosten in eerste aanleg, zoals gevorderd door de man.
Wel zal het hof de kosten in hoger beroep, gelet op de uitkomst van deze procedure, compenseren tussen partijen.
3.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover de verboden aan de man zijn opgelegd voor de periode van tenminste één jaar en voor het overige zal worden bekrachtigd, met compensatie van de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de termijn van de aan de man opgelegde contact- en gebiedsverboden is bepaald op tenminste één jaar,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de aan de man in het bestreden vonnis onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 opgelegde verboden gelden tot de dag na betekening van dit arrest en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Miedema, G.W. Brands-Bottema en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023.