ECLI:NL:GHAMS:2023:2218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
200.320.310/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om hersteld te worden in het gezag over haar minderjarige kind. De rechtbank had eerder, op 17 november 2022, het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder, die in hoger beroep ging, stelde dat haar kind, na een periode van weglopen bij de pleegouders, nu bij haar woont en dat het in het belang van het kind is dat zij het gezag terugkrijgt. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming waren echter van mening dat het niet in het belang van de minderjarige is om het gezag aan de moeder te herstellen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de voorgeschiedenis van de moeder, de stabiliteit van haar thuissituatie en de noodzaak van hulpverlening. Het hof concludeerde dat, gezien de onzekere situatie en de eerdere problemen in de opvoeding, het in het belang van de minderjarige is dat de GI de voogdij behoudt. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige duurzaam te dragen. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank, waarmee het verzoek van de moeder werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.320.310/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/722186/ FA RK 22/5391
beschikking van de meervoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V. de Roo te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders) bijgestaan door mr. J.D. Neijenhuis, advocaat te Leeuwarden .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 17 november 2022, schriftelijk uitgewerkt op 30 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 december 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 november 2022.
2.2
De GI heeft op 28 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, via een video-verbinding, met [minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven. De aanwezigen hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. R.W. de Gruijl, waarnemend voor mr. De Roo;
- de GI, vertegenwoordigd door de (uitvoerend) voogd;
- mr. J.D. Neijenhuis;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen.
De moeder en de pleegouders zijn niet in persoon verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.5
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep besloten de zaak pro forma aan te houden tot 25 juni 2023 in afwachting van nadere informatie van de GI over het perspectief van [minderjarige] , zijn schoolgang en het legitimatiebewijs.
2.6
Vervolgens zijn ingekomen:
- een brief van de GI van 13 juni 2023 met de informatie waarom was verzocht;
- een e-mail van mr. De Gruijl van 28 juni 2023 met een reactie op de nadere informatie van de GI.
Van de pleegouders is geen nadere reactie ontvangen.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] , geboren [in] 2006 te [plaats C] , is een kind van de moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader).
3.2
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 september 2015 onder toezicht gesteld van de GI Samen Veilig Midden-Nederland, die bij beschikking van 22 april 2020 is vervangen door de huidige GI.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 maart 2021 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd benoemd. Tevens is in die beschikking een omgangsregeling bepaald waarbij [minderjarige] twee keer per maand minimaal een dagdeel omgang heeft met de moeder in [plaats D] . Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beslissing ten aanzien van het gezag bij beschikking van 18 november 2021 bekrachtigd.
3.4
In september 2015 is [minderjarige] bij de pleegouders (oom en tante van moederskant) gaan wonen. In oktober 2015 is daartoe een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgegeven. Vervolgens is [minderjarige] samen met de andere kinderen van de moeder en zijn ouders in een gezinsopname bij GGZ […] geplaatst, van 1 mei 2017 tot 12 mei 2017. Daarna is [minderjarige] in een crisisgroep geplaatst. Per 22 februari 2018 is [minderjarige] weer bij de pleegouders gaan wonen.
3.5
Medio juni 2022 is [minderjarige] weggelopen bij de pleegouders. Hij verblijft momenteel bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot herstel van het gezag over [minderjarige] afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar verzoek tot herstel van het gezag over [minderjarige] toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen, indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.
Standpunten
5.2
De moeder is van mening dat haar verzoek om te worden hersteld in het gezag over [minderjarige] ten onrechte is afgewezen. [minderjarige] is weggelopen bij de pleegouders, omdat hij daar niet meer op zijn plek zat en is vervolgens negen maanden lang op de vlucht geweest. De GI heeft in die situatie onvoldoende actie ondernomen, waardoor [minderjarige] lange tijd in een zeer onzekere situatie kwam te verkeren waarin niet was voorzien in basisbehoeften als een legitimatiebewijs, school en huisarts. [minderjarige] wil bij de moeder wonen. Bij die wens moet worden aangesloten. De moeder betwist dat het bij haar thuis niet stabiel is en dat het daar niet goed zou gaan. Inmiddels woont [minderjarige] bij haar en is de GI daarmee akkoord. Het is daarom passend dat zij in het gezag wordt hersteld.
5.3
De GI stelt zich op het standpunt dat de moeder niet hersteld moet worden in haar gezag over [minderjarige] . Nadat [minderjarige] was weggelopen, heeft de GI geprobeerd een passende plek voor [minderjarige] te vinden. De situatie bij de moeder thuis is niet stabiel. Er is weinig zicht op de situatie bij de moeder thuis. De GI krijgt informatie van familieleden van de moeder die zorgen baart. De GI heeft geprobeerd om [minderjarige] in een woongroep van [X] te plaatsen, of bij een vriend, maar dat is niet gelukt. Daarop is besloten dat [minderjarige] bij de moeder wordt geplaatst onder de voorwaarde dat er hulpverlening in het gezin van de moeder komt. Die hulpverlening is nodig om zicht te krijgen, te ondersteunen bij praktische zaken en eventueel ook ondersteuning bij de opvoeding. Inmiddels is [minderjarige] ingeschreven op het adres van de moeder, is zijn ID aangevraagd en is hij aangemeld op een school. De moeder dient niet in het gezag hersteld te worden omdat het belangrijk is dat een neutrale instantie de belangen van [minderjarige] behartigt en monitort of alles is geregeld voordat [minderjarige] achttien jaar wordt.
5.4
Namens de pleegouders is ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij inmiddels zijn gescheiden. Het is de afgelopen jaren een rommelige situatie geweest. Het wordt tijd dat [minderjarige] een normaal leven krijgt. Door de GI is onvoldoende hulp ingezet gedurende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . De pleegouders refereren zich met betrekking tot het verzoek van de moeder aan het oordeel van het hof.
5.5
In zijn gesprek met de voorzitter (voorafgaand aan de zitting in hoger beroep op 30 maart 2023) heeft [minderjarige] verteld dat hij een tijdje van vriend naar vriend heeft gezworven en nu bij zijn moeder verblijft. Hij wil bij zijn moeder blijven wonen en dat zijn moeder het gezag over hem heeft. Hij wil niet buiten de maatschappij blijven staan en wil graag weer naar school, of werken. Hij wil ervoor zorgen dat hij weer bereikbaar is, ook voor de voogd.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het wantrouwen dat bij [minderjarige] is ingegeven door de moeder, staat in de weg aan de uitvoering van de hulpverlening. De moeder onderneemt geen actie om te zorgen dat [minderjarige] naar school gaat of een legitimatiebewijs kan aanvragen. Zij voedt [minderjarige] met wantrouwen waardoor [minderjarige] niet met de voogd in gesprek durft. De moeder moet juist in gesprek met de GI om te kijken naar een gezamenlijke oplossing en te regelen dat [minderjarige] naar school gaat en in het bezit is van een legitimatiebewijs. De GI moet belast blijven met de voogdij over [minderjarige] , maar de GI moet wel een duidelijk standpunt innemen over welke stappen moeten worden gezet in de komende periode. De indruk bestaat dat de GI de afgelopen tijd geen duidelijke lijn heeft gekozen, aldus de raad.
Beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt. Naast [minderjarige] heeft de moeder zes kinderen, waarvan er drie inmiddels meerderjarig zijn. In het gezin van de moeder is sinds 2003 hulpverlening betrokken. Er was in het verleden sprake van financiële en huisvestingproblemen en van huiselijk geweld, gepleegd door onder andere de vader van [minderjarige] . Nadat bij herhaling zorgmeldingen door politie, school en sociale omgeving gedaan waren bij het AMK, is [minderjarige] uiteindelijk in 2015 bij de pleegouders geplaatst. Hier heeft [minderjarige] , behoudens enkele korte periodes, gewoond totdat hij in juni 2022 is weggelopen. In 2017 is de moeder met [minderjarige] vader en de kinderen bij GGZ […] in gezinsopname geweest. In 2018 heeft het NIFP in een rapportage geconcludeerd dat terugplaatsing van [minderjarige] (en de andere kinderen van de moeder) niet aan de orde is. Het NIFP heeft bij de moeder een licht verstandelijke beperking vastgesteld bij een persoonlijkheid die zich kenmerkt door een beperking in de identiteit en zelfsturing en het interpersoonlijk functioneren. Gelet hierop heeft zij bij de opvoeding steun van een stabiele partner of hulpverlening nodig. De moeder heeft in deze procedure geen inzicht gegeven in haar huidige situatie en onbekend is of zij thans een relatie heeft en, zo ja, met wie. De GI heeft signalen ontvangen dat de moeder wisselende partners heeft. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder nog onlangs zwanger is geweest en dat deze zwangerschap door onbekende oorzaak is afgebroken.
5.8
Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om zijn moeder in haar gezag over hem te herstellen. [minderjarige] heeft jarenlang niet bij de moeder gewoond. Wel heeft hij steeds een warme en nauwe band met haar gehouden. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat er al langere tijd loyaliteitsconflicten hebben gespeeld voor [minderjarige] en dat sprake is van een moeizame verstandhouding tussen de moeder en haar zus (de pleegmoeder van [minderjarige] ). [minderjarige] is eerder in 2020 weggelopen bij de pleegouders en in juni 2022 opnieuw. Vervolgens heeft hij naar eigen zeggen bij vrienden en de moeder verbleven. Mogelijk uit angst gesloten geplaatst te worden, heeft hij zijn verblijfplaats tot voor kort niet aan de voogd willen meedelen en vast staat dat de moeder hem daarin heeft gesteund. De moeder heeft daarmee niet gehandeld in [minderjarige] belang. Van de GI had weliswaar meer voortvarendheid verwacht mogen worden in haar aanpak van de toen ontstane patstelling, maar de GI is door de moeder en [minderjarige] ook belemmerd in de uitvoering van haar taken. Uiteindelijk is [minderjarige] thuis geplaatst bij de moeder omdat de andere opties die de GI voor hem had, waren uitgeput. Aan de thuisplaatsing is de voorwaarde verbonden dat de moeder en [minderjarige] hulpverlening accepteren. Gelet op de voorgeschiedenis van het gezin, de nog maar recente terugkeer van [minderjarige] naar huis en het gebrek aan zicht op de actuele ontwikkelingen in de situatie van de moeder -bijvoorbeeld waar het haar relaties betreft-, acht het hof deze hulpverlening noodzakelijk. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de GI met de voogdij over hem belast blijft zodat erop kan worden toegezien dat hij de nodige hulp en steun blijft ontvangen op de weg naar volwassenheid.
5.9
Het is verheugend dat inmiddels belangrijke zaken als huisarts, legitimatiebewijs en school geregeld lijken te zijn. Het hof spreekt de hoop uit dat [minderjarige] , met behulp van de moeder in samenwerking met de GI een goede toekomst tegemoet gaat.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 29 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.