ECLI:NL:GHAMS:2023:2191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.322.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige in het belang van de ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2014. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2022 aangevochten, waarin zijn gezag over de minderjarige was beëindigd en de gecertificeerde instelling, stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, tot voogd was benoemd. De minderjarige verblijft sinds mei 2018 bij pleegouders en de rechtbank had geoordeeld dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig werd bedreigd in de thuissituatie en dat de ouders, door persoonlijke problematiek en huiselijk geweld, niet in staat waren om een veilige opvoedsituatie te bieden. De vader heeft in hoger beroep betoogd dat zijn gezag niet beëindigd moest worden, omdat hij meewerkte en de ontwikkeling van de minderjarige niet in gevaar zou komen. Echter, het hof oordeelde dat de vader, ondanks zijn goede bedoelingen, niet in staat was om de verantwoordelijkheid van het gezag te dragen, mede door zijn PTSS en de afstand die hij had tot de dagelijkse zorg voor de minderjarige.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De minderjarige heeft zich goed ontwikkeld in het pleeggezin en het hof oordeelde dat continuïteit in haar opvoedperspectief noodzakelijk was. De vader blijft betrokken bij het leven van de minderjarige, maar het gezag is overgedragen aan de GI, die beter in staat is om de benodigde beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.706/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/715583 / FA RK 22-1884
beschikking van de meervoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Akkas te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI);
- de pleegouders van [minderjarige] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 november 2022.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 11 juli 2023.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de heer F. Kanaan, tolk in de Arabische taal;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De moeder en de pleegouders van [minderjarige] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna samen te noemen: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats A] . De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2
De kinderrechter heeft [minderjarige] bij beschikking van 9 mei 2018 onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf bij pleegouders verleend. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 9 augustus 2023. De machtiging uithuisplaatsing is nadien eveneens telkens verlengd, laatstelijk tot 9 februari 2023. Bij de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 9 november 2022 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
3.3
[minderjarige] verblijft sinds mei 2018 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang - op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:266, eerste lid sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Op grond van artikel 1:267, eerste lid, BW kan beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
Standpunten
5.2
De vader betoogt dat de rechtbank zijn gezag over [minderjarige] ten onrechte heeft beëindigd. Niet is gebleken dat de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige] worden geschaad als de vader met het gezag over haar belast blijft. Hij werkt mee en staat belangrijke beslissingen die moeten worden genomen niet in de weg. Bovendien zal het in de toekomst om slechts enkele gezagsbeslissingen gaan. Het is dan ook niet nodig zijn gezag te beëindigen. [minderjarige] wordt op dit moment niet in haar ontwikkeling bedreigd. De vader vindt het belangrijk dat hij met het gezag over [minderjarige] belast blijft zodat hij kan meebeslissen en wordt betrokken bij de beslissingen over [minderjarige] . De vader heeft op dit moment eens per zes weken fysiek omgang met [minderjarige] en eens per drie weken een videobelcontact. De omgangsmomenten verlopen goed, evenals het contact met de pleegmoeder en de pleegzorgwerker. [minderjarige] heeft het naar haar zin in het pleeggezin en de vader accepteert dat ze daar opgroeit. Dat de moeder eventueel op enig moment weer contact wil met [minderjarige] maakt niet dat het gezag van de vader beëindigd moet worden, aldus de vader.
5.3
De raad heeft het verzoek tot beëindigen van het gezag van de vader ter zitting in hoger beroep gehandhaafd. [minderjarige] is destijds uit huis geplaatst omdat ernstige zorgen bestonden over de opvoedsituatie van [minderjarige] en de mogelijkheden van beide ouders om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Haar opvoedperspectief ligt nu in het pleeggezin. Het blijven verlengen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is in deze situatie niet meer aan de orde. Sinds de voogdij bij de GI is belegd is er meer rust en duidelijkheid ontstaan. [minderjarige] en de vader weten nu waar zij aan toe zijn. Het is goed dat de vader zich niet verzet tegen de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin en belangrijke beslissingen niet tegenwerkt, aangezien [minderjarige] behoefte heeft aan continuïteit. Dit is echter niet voldoende om het gezag over een kind te behouden. Gezag houdt in dat een gezagsdrager actief informatie verzamelt om een goede beslissing te kunnen nemen die aansluit bij de actuele situatie van een kind. De vader is daartoe niet in de positie. Hij is bovendien, gelet op zijn PTSS, beperkt belastbaar. De raad voorziet problemen als de vader het gezag over [minderjarige] zou behouden en de moeder op enig moment weer contact zou willen met [minderjarige] . Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat de voogdij bij een neutrale instelling is belegd, aldus de raad.
5.4
Namens de GI is ter zitting in hoger beroep aangegeven dat er nu rust is ontstaan door de gezagsbeëindiging van de ouders en het uitblijven van het contact met de moeder. [minderjarige] heeft het nodig om te weten waar zij opgroeit, dat geeft haar rust. Het risico bestaat dat wanneer de vader met het gezag over [minderjarige] is belast, de rust wordt verstoord. Stress heeft veel invloed op de vader en in die situaties is het moeilijk om in gezamenlijkheid een goede beslissing voor [minderjarige] te nemen. De vader wordt op dit moment geïnformeerd over beslissingen die ten aanzien van [minderjarige] worden genomen. Als het goed blijft gaan, is het in de toekomst mogelijk dat aan de vader voorafgaand zijn mening over dergelijke beslissingen wordt gevraagd. Als het de vader dan, om wat voor reden dan ook, niet lukt om dat aan te geven, heeft [minderjarige] daar geen last van omdat de beslissing dan toch doorgang kan vinden. [minderjarige] staat op dit moment op een wachtlijst voor een gecombineerd onderzoek naar haar IQ en verdere ontwikkeling. Zij is momenteel bezig met haar identiteit. Sinds een half jaar is een stijgende lijn zichtbaar in het contact tussen de vader en de pleegmoeder. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat zij toestemming krijgt om bij de pleegmoeder te zijn. De omgangsmomenten verlopen positief. Er is op dit moment geen contact met de moeder, ondanks diverse pogingen daartoe, aldus de GI.
Beoordeling
5.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Vanaf de geboorte van [minderjarige] bestonden ernstige zorgen over haar opvoedsituatie, die door de ouders werden ontkend. Er was sprake van persoonlijke problematiek van de ouders en huiselijk geweld waarvan [minderjarige] getuige was. [minderjarige] had een ontwikkelingsachterstand op diverse gebieden.
Zo was zij niet zindelijk en kon zij slecht met andere kinderen spelen. Destijds bestond het vermoeden dat [minderjarige] klein was gehouden en zich daardoor niet verder kon ontwikkelen. [minderjarige] is in mei 2018 uit huis geplaatst. Na de uithuisplaatsing is door de GI bij diverse instanties geïnformeerd naar een plek voor de moeder en [minderjarige] (gezinsopname), wat niet mogelijk bleek te zijn. [minderjarige] is per 24 september 2018 gestart met een behandeling bij het Kabouterhuis, waarbij haar ontwikkelingsachterstand in kaart is gebracht. Deze behandeling is in april 2019 afgesloten en de conclusie was dat de cognitieve capaciteiten van [minderjarige] op een moeilijk lerend niveau lagen. [minderjarige] zou baat hebben bij veel individuele aandacht en een prikkelarme omgeving nodig hebben om haar ontwikkeling zoveel mogelijk te stimuleren. Aangeraden werd om [minderjarige] speciaal basisonderwijs te laten volgen. De omgang tussen de vader en [minderjarige] is in 2021 tijdelijk opgeschort na een incident tijdens het omgangsmoment waarbij de vader zich dreigend heeft opgesteld. De omgang is hervat en de vader heeft op dit moment eens per zes weken fysiek omgang met [minderjarige] en eens in de drie weken een videobelcontact. De vader heeft een traumatisch verleden. Hij is gediagnosticeerd met PTSS en heeft daar medicatie voor. Hij accepteert dat [minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien. Levvel Hecht heeft in januari 2021 geadviseerd om [minderjarige] niet bij de moeder te laten opgroeien. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en op school in het regulier onderwijs. Zij staat op de wachtlijst voor een gecombineerd onderzoek bij Levvel, dat gericht zal zijn op zowel de ontwikkeling van haar IQ als haar verdere ontwikkeling, met name waar het gaat om haar identiteit.
5.6
Gezien het voorgaande, is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat [minderjarige] in de thuissituatie ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd en dat haar ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor [minderjarige] en haar ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn. [minderjarige] verblijft nu ruim vijf jaar in het pleeggezin, waar het goed met haar gaat en zij zich dusdanig positief heeft ontwikkeld dat zij momenteel op een reguliere basisschool onderwijs volgt. Zij zal verder in het pleeggezin opgroeien. Nu haar opvoedperspectief daar ligt, zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing die jaarlijks door de rechter moeten worden getoetst, niet meer passend. Nodig is dat haar verblijf in het pleeggezin wordt gecontinueerd en dat daarover voor alle betrokkenen, waaronder bovenal [minderjarige] zelf, duidelijkheid bestaat. Dit maakt een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk. Deze sluit ook het meest aan bij de huidige situatie. De vader staat, hoe goed zijn contact met [minderjarige] en de pleegouders inmiddels ook is, meer op afstand van [minderjarige] dan de GI, die meer bij [minderjarige] en de pleeghouders is betrokken en daardoor een beter inzicht heeft in hetgeen [minderjarige] nodig heeft en welke gezagsbeslissingen in haar belang zijn. De omstandigheid dat de vader heeft aanvaard dat [minderjarige] in het pleeggezin opgroeit en hij zich tot op heden niet tegen beslissingen over haar heeft verzet, brengt in dit oordeel geen verandering, evenmin als wat hij voor het overige heeft aangevoerd.
5.7
Nu aan de wettelijke gronden voor beëindiging van het gezag van de vader is voldaan, zal het hof de beschikking waarvan beroep op dit punt bekrachtigen. Dat neemt echter niet weg dat de vader een duidelijke rol als vader heeft in het leven van [minderjarige] en dit ook zo moet blijven. Van de GI mag worden verwacht dat zij dit mogelijk maakt en tevens dat zij, zoals namens de GI is aangegeven ter zitting in hoger beroep, de vader voorafgaand aan het nemen van belangrijke beslissingen voor [minderjarige] zal informeren en hem om zijn visie zal vragen. Op die manier blijft hij, naast de omgangsmomenten die hij met [minderjarige] heeft, betrokken bij [minderjarige] .

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A. van Haeringen en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 22 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.