ECLI:NL:GHAMS:2023:2190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.326.550/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na verbeterde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De vader van [minderjarige] had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 30 januari 2023 de ondertoezichtstelling had uitgesproken. De vader verzocht om de ondertoezichtstelling af te wijzen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek handhaafde. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2023 waren de vader, de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig.

De feiten tonen aan dat [minderjarige] in 2018 is geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders. De ouders hebben gezamenlijk gezag, maar [minderjarige] woont bij de moeder. De ondertoezichtstelling was eerder opgelegd vanwege zorgen over de opvoedsituatie, maar de omstandigheden zijn sindsdien verbeterd. De ouders hebben hulpverlening geaccepteerd en werken samen aan de opvoeding van [minderjarige]. De GI en de Raad hebben bevestigd dat de situatie is verbeterd en dat er geen ernstige zorgen meer zijn over de ontwikkeling van [minderjarige].

Het hof heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, maar heeft deze wel beperkt tot 1 november 2023 om een borgingsplan op te stellen. De eerdere beschikking van de kinderrechter is vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling na 1 november 2023 betreft, en het verzoek van de Raad is afgewezen voor die periode. De overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.326.550/01
zaaknummer rechtbank: C/15/332087 / JU RK 22-1438
beschikking van de meervoudige kamer van 22 augustus 2023 inzake
[de vader],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Brouwer te Heerhugowaard,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming &
Jeugdreclassering, (hierna te noemen: de GI).

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 30 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 28 april 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 30 januari 2023.
2.2
De raad heeft op 26 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de moeder,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels op 16 september 2021 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2018 te [plaats C] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
[minderjarige] heeft onder toezicht gestaan in de periode 18 november 2021 tot 18 mei 2022. De ondertoezichtstelling is niet verlengd, omdat de opvoedsituatie van [minderjarige] was verbeterd.
3.3
Op 20 september 2022 heeft de raad opnieuw verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen, en wel voor de duur van een jaar. Tijdens de mondelinge behandeling van 10 oktober 2022 is de zaak door de kinderrechter aangehouden voor de duur van drie maanden en is de raad verzocht onderzoek te doen naar de actuele stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling en opvoedsituatie van [minderjarige] en de medewerking van ouders aan de hulpverlening, op basis van recente informatie vanuit het Wijkteam, Simetrie, logopedie, school en de ouders zelf, en te laten weten of het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd.
3.4
De raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar gehandhaafd bij aanvullend rapport van 2 januari 2023.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 30 januari 2024.
4.2
Na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep verzoekt de vader primair, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog af te wijzen,
subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt verleend voor de duur van drie maanden, te rekenen vanaf de zitting in hoger beroep.
4.3
Na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep heeft de raad zijn inleidende verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] gehandhaafd maar verzocht deze te verlenen voor minder dan een jaar.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten van de vader, de moeder, de raad en de GI
5.2
De vader is van mening dat de wettelijke gronden voor het opleggen van de ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn, althans niet in die mate dat het opleggen van deze maatregel noodzakelijk is. De ouders werken mee aan de hulpverlening en zullen dit blijven doen. De hulpverlening van Simetri verliep niet zoals gewild maar de huidige hulpverlening van Esdégé-Reigersdaal wordt als positief ervaren. De communicatie tussen de ouders is verbeterd en ze maken nauwelijks tot geen ruzie meer met elkaar. Ze communiceren over alle zaken die [minderjarige] aangaan en maken onderling afspraken. Bovendien gaat het goed met [minderjarige] . Ze gaat naar school, is zindelijk en haar spraak is verbeterd waardoor zij inmiddels goed verstaanbaar is. Er zijn kortom geen zorgen over [minderjarige] en de verstandhouding tussen de ouders is goed. [minderjarige] wordt dus niet ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, zodat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Hulpverlening in het vrijwillig kader is passender in deze situatie en de ouders staan daar ook voor open, aldus de vader.
5.3
De raad is van mening dat de ondertoezichtstelling op terechte gronden is uitgesproken maar geeft ook gehoor aan de groei die de ouders met behulp van de door de GI ingezette hulpverlening hebben gemaakt. De raad vindt het een positieve ontwikkeling dat de zorgen over [minderjarige] afnemen en dat de ouders meewerken met de hulpverlening. De raad twijfelt echter of deze ontwikkelingen bestendig zijn. In het verleden hebben de ouders zich ook welwillend opgesteld gedurende de ondertoezichtstelling waardoor deze na een half jaar werd beëindigd. Hierna stagneerde de hulpverlening echter weer. De raad maakt zich zorgen dat deze situatie zich weer zal voordoen. Desondanks ziet de raad in de huidige positieve ontwikkelingen aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling in te korten.
5.4
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij geen reden meer ziet voor de ondertoezichtstelling. De hulpverlening geeft aan dat het goed gaat en dat er weinig zorgen zijn. Dat in het verleden rustige en onrustige periodes zich hebben afgewisseld, betekent niet dat er sprake is van een patroon. De ouders konden in het verleden minder goed met elkaar overweg maar hebben inmiddels geleerd om als gescheiden ouders voor [minderjarige] te zorgen en werken goed met elkaar samen. De moeder is ouder geworden en is gegroeid als persoon. Ze woont nu al een tijd met [minderjarige] bij haar ouders en is op zoek naar een eigen woning in Schagen zodat [minderjarige] op haar huidige basisschool kan blijven, aldus de moeder.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard de ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk te vinden. Het gaat goed met [minderjarige] . Zij gaat naar school en aan het verbeteren van haar taal en spraak wordt hard gewerkt. De ouders zorgen samen voor een stabiele omgeving voor [minderjarige] , werken onderling samen en houden hun strijd, als zij die hebben, bij [minderjarige] vandaan. In het verleden toonde de vader weerstand tegen de hulpverlening, maar sinds Esdégé-Reigersdaal vier keer per week is ingezet, verloopt de hulpverlening goed. De onderlinge communicatie tussen de ouders wordt als enige aandachtspunt gezien, maar hiervoor is het niet noodzakelijk de ondertoezichtstelling in stand te laten. De GI vindt het wel van belang een borgingsplan op te stellen, zodat de huidige situatie in stand blijft. Op deze manier hebben de ouders duidelijkheid over wat zij moeten doen en wie zij kunnen inschakelen in het geval er zorgen dreigen te ontstaan, aldus de GI.
De beoordeling van het hof
5.6
Van 18 november 2021 tot 18 mei 2022 stond [minderjarige] onder toezicht van de GI vanwege haar onrustige thuissituatie, veroorzaakt onder meer door complexe scheidingsproblematiek. De ouders stonden ambivalent tegenover hulpverlening en het was moeilijk om met de moeder afspraken te maken. [minderjarige] heeft in 2021 op verschillende plekken gewoond doordat de relatie van de ouders enkele keren werd verbroken en hersteld. Uiteindelijk heeft [minderjarige] een periode bij de ouders van de moeder gewoond in verband met de onrust rondom de moeder. De ondertoezichtstelling is na een half jaar niet verlengd omdat de raad zag dat het beter ging. De ouders waren erin geslaagd om zelf tot afspraken te komen en ze stonden open voor de hulpverlening vanuit de Opvoedpoli. Nadat het Wijkteam de regie van de jeugdbescherming had overgenomen rezen er echter toch weer zorgen doordat het moeilijk was om met de ouders tot afspraken te komen. Met name de moeder zei veel afspraken af en het lukte niet om deze zorgen met de ouders te bespreken. Toen vervolgens ook de hulpverlening vanuit Simetri stagneerde, heeft de raad opnieuw een beschermingsonderzoek gedaan en in september 2022 een ondertoezichtstelling verzocht. [minderjarige] zag haar vader niet en was regelmatig niet aanwezig op school en de logopedie. Terwijl zij juist extra aandacht nodig had in verband met haar taalontwikkelingsachterstand. Naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van de ouders heeft de raad in opdracht van de kinderrechter aanvullend onderzoek gedaan. Volgens het aanvullend raadsrapport van 2 januari 2023 waren de zorgen nog onverminderd aanwezig. Zo was er een politiemelding van een incident op 14 oktober 2022, volgens welke [minderjarige] bij de vader thuis was toen bekenden van hem een drugsschuld kwamen innen. [minderjarige] was getuige van de ruzie tussen de mannen. Ook werden zorgen geuit over de vervuilde woning. Daarnaast waren de meningsverschillen tussen de ouders nog steeds aanwezig, waardoor er geen vaste omgang tussen de vader en [minderjarige] tot stand kwam. Als het de ouders niet lukte om tot afspraken te komen, hield de moeder [minderjarige] bij de vader weg. Ook was de moeder weer verhuisd, waardoor de opvoedsituatie voor [minderjarige] opnieuw was gewijzigd. Geprobeerd is hulpverlening in te zetten, maar dit kwam onvoldoende van de grond. Dit alles samen zorgde voor een onvoorspelbare situatie voor [minderjarige] , aldus de raad in het raadsrapport van 2 januari 2023.
5.7
Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande ten tijde van de bestreden beschikking in januari 2023 aan de gronden voor de ondertoezichtstelling was voldaan. Die ondertoezichtstelling was ook noodzakelijk. Ter zitting in hoger beroep is echter gebleken dat de omstandigheden sterk zijn verbeterd. Zo hebben de ouders gebruik gemaakt van de intensief betrokken ambulante opvoedondersteuning van Esdégé Reigersdaal die de GI sinds mei 2023 heeft ingezet. De hulpverlening van Esdégé Reigersdaal ziet dat [minderjarige] geen dag school meer mist. De moeder geeft [minderjarige] extra aandacht en [minderjarige] krijgt begeleiding bij haar taalontwikkelingsachterstand van VierTaal, de logopedist en in de taalklas van haar basisschool. Hierdoor kan zij zich inmiddels al veel beter verstaanbaar maken. Ook is het voor [minderjarige] duidelijk wanneer zij bij welke ouder is. Esdégé-Reigersdaal is van mening dat er geen zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders, de GI sluit zich daarbij aan. Wel vindt Esdégé-Reigersdaal dat de communicatie tussen de ouders op dit moment nog een aandachtspunt is. De ouders zijn bereid hiervoor hulpverlening in het vrijwillig kader te aanvaarden. Bovendien is de GI van mening dat de ouders op dit moment, op hun manier, al voldoende in staat zijn om samen te werken in het belang van [minderjarige] . Het is het hof duidelijk geworden dat de ouders zich, met positief resultaat, inspannen om een stabiele omgeving met rust en regelmaat te creëren voor [minderjarige] . Gelet op het verloop van de vorige ondertoezichtstelling, begrijpt het hof de zorgen van de raad over het eventuele bestaan van een patroon, waarbij de ouders positieve ontwikkelingen laten zien tijdens een ondertoezichtstelling maar deze ontwikkelingen vervolgens niet geïnternaliseerd blijken te hebben. Inmiddels hebben de ouders kennelijk een manier gevonden om als gescheiden ouders invulling te geven aan het ouderschap. Het hof vindt het belangrijk om deze positieve ontwikkeling, die in het belang van [minderjarige] is, te erkennen en ziet daarom aanleiding de ondertoezichtstelling in duur te beperken. Het hof acht het daarbij wel van belang dat de huidige situatie wordt bestendigd met behulp van een borgingsplan. Het hof verwacht dat een periode tot 1 november 2023 voor de ouders voldoende zal zijn om samen met de GI en Esdégé Reigersdaal dit borgingsplan op te stellen. Het hof zal de ondertoezichtstelling dan ook tot 1 november 2023 beperken en het inleidende verzoek van de raad voor het overige afwijzen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 30 januari 2023, voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is uitgesproken voor de periode na 1 november 2023, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 1 november 2023;
bekrachtigt de beschikking van 30 januari 2023 voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon en K.R.A. Russel als griffiers en is op 22 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.