ECLI:NL:GHAMS:2023:2175

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
200.325.772/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en verklaring voor recht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ingediend om de vader, verweerder in hoger beroep, te verplichten tot het betalen van kinderalimentatie. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. De vader heeft drie andere kinderen en heeft geen omgang met [minderjarige]. De moeder verzocht aanvankelijk om € 400,- per maand, maar verlaagde dit bedrag later naar € 174,-. Het hof heeft de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 306,- per maand, rekening houdend met de inkomens van beide ouders en de relevante fiscale voordelen. De vader heeft een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor dit beroep faalde. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de vader € 73,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], ingaande op de datum van de beschikking. Het verzoek van de moeder om een verklaring voor recht over de behoefte van [minderjarige] werd afgewezen, omdat dit niet past in het systeem van de wet. De proceskosten werden niet aan de moeder opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.325.772/01
zaaknummer rechtbank: C/13/708112 / FA RK 21-6241 (LvB/MH)
beschikking van de meervoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. van Doorn te Gilze,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
[minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats A] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2023 uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 april 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 januari 2023.
2.2
De vader heeft op 6 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 25 mei 2023 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de moeder van 20 juli 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 31 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn het erover eens dat de vader de biologische vader van [minderjarige] is. [minderjarige] woont bij de moeder. De vader heeft geen omgang met [minderjarige] .
3.2
De vader heeft drie andere kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. De moeder heeft geen andere kinderen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om een kinderalimentatie te bepalen afgewezen. De moeder heeft aanvankelijk verzocht dat de vader met ingang van 1 oktober 2021 € 400,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) zou moeten voldoen. Bij akte van 16 september 2022 heeft zij dit verzoek verminderd tot een bedrag van € 174,- per maand.
4..2 De moeder verzoekt in hoger beroep:
- de kinderalimentatie te bepalen op € 73,- per maand met ingang van 4 oktober 2021, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen,
- te verklaren voor recht dat de behoefte van de minderjarige in 2021 wordt begroot op € 307,- per maand.
4.3
De vader verzoekt primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek in appel af te wijzen.
De vader verzoekt subsidiair te bepalen dat hij geen maandelijkse financiële bijdrage dient te leveren, althans een lager bedrag dan de moeder heeft verzocht, met ingang van de dag van de beschikking van het hof, dan wel de datum van het door de moeder ingestelde hoger beroep. Ook heeft hij verzocht dat, indien op de dag dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, reeds meer dan één termijn verschenen is, daarvoor een betaling in termijnen toe te staan. Dit alles met veroordeling van de moeder in de proceskosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Hoogte behoefte [minderjarige]
Standpunten
5.1
De moeder stelt dat de rechtbank de behoefte van [minderjarige] te laag heeft vastgesteld. De rechtbank heeft alleen rekening gehouden met het bedrijfsresultaat (van € 23.767,-) van de vader in 2021, terwijl uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt dat hij daarnaast € 6.621,- aan aanvullende inkomsten heeft ontvangen. Bovendien moet in de situatie van [minderjarige] ook aan de zijde van de vader rekening worden gehouden met fictieve aanspraken op kindgebonden budget en op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen leidt tot een behoefte van € 307,- per maand in 2021, aldus de moeder.
5.2
De vader stelt dat bij de vaststelling van de behoefte terecht geen rekening is gehouden met aanspraken op kindgebonden budget of op inkomensafhankelijke combinatiekorting. De vader maakte hier immers geen aanspraak op en dus kan daar geen rekening mee worden gehouden. De moeder maakte hier vóór de geboorte van [minderjarige] evenmin aanspraak op, en dus moet hier ook aan haar zijde geen rekening mee worden gehouden.
Beoordeling door het hof
5.3
Het hof volgt bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige] de gebruikelijke wijze waarop volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen (ook wel: de tremanormen) berekeningen worden gemaakt. Aangezien partijen nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, wordt de behoefte van [minderjarige] bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de vader en de behoefte op basis van het inkomen van de moeder. Beoordeeld wordt de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid. Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk moet met de aanspraak op kindgebonden budget rekening worden gehouden, ook al is dit voor de vader een fictief bedrag. Ook de (fictieve) aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting moet in aanmerking worden genomen. Het gaat immers om het bepalen van het bedrag dat elke ouder uit de ter beschikking staande middelen aan [minderjarige] zou besteden als zij bij hem of haar zou opgroeien. Tussen partijen is niet in geschil dat het jaar 2021 hiervoor bepalend is: dat is het jaar dat [minderjarige] is geboren en dat de moeder het verzoek om kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend.
5.4
Voor de moeder geldt, zoals de rechtbank heeft berekend, dat de behoefte op basis van haar inkomen in 2021 € 260,- per maand is. Dat volgt uit haar jaarinkomen van € 21.932,- bruto, de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen, de verschuldigde inkomstenbelasting en het kindgebonden budget.
5.5
Bij de vader zijn alle inkomsten zoals die uit zijn aangifte inkomstenbelasting in 2021 blijken van belang: een bedrijfsresultaat van € 23.767, loon uit loondienst van € 2.620,- en een bijstandsuitkering van € 4.001,-. Het hof houdt rekening met de van toepassing zijnde premies, de zelfstandigenaftrek, de MKB-vrijstelling, heffingskortingen waaronder de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de verschuldigde inkomstenbelasting en het (fictieve) kindgebonden budget. Dat leidt tot een behoefte van [minderjarige] op basis van zijn inkomen van € 353,- per maand.
5.6
De behoefte van [minderjarige] is in 2021 het gemiddelde van beide behoeftes, namelijk € 306,- per maand. De berekening van het hof is aan deze beschikking gehecht.
Draagkracht en draagkrachtvergelijking.
Standpunten van partijen
5.7
Volgens de moeder moet aan de zijde van de vader rekening worden gehouden met het inkomen zoals dat blijkt uit zijn aangifte inkomstenbelasting in 2021. Met aflossing van schulden moet geen rekening worden gehouden. De vader heeft geen onderliggende stukken daarvan overgelegd. Een aantal schulden is daarnaast aan de vader te wijten. De vader geeft bovendien geen inzicht in zijn schulden en de aflossing daarvan en evenmin in zijn huidige inkomen. Zijn inkomen in 2021 leidt tot een NBI van € 2.377,- en een draagkracht van € 465,‑. Omdat de vader in totaal vier kinderen heeft, kan hij daarvan € 117,- aanwenden voor zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van [minderjarige] .
De moeder heeft op basis van haar inkomen in 2021 een draagkracht van € 377,-. Uit een vergelijking van de draagkracht volgt dat de vader € 73,- moet bijdragen.
5.8
De vader meent dat voor zijn draagkracht uit moet worden gegaan van het inkomen in 2021 dat blijkt uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting in het jaar 2021. Volgens de vader is dat € 16.723,-. Daarnaast doet de vader een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Hij is verplicht een bedrag van € 1.250,- per maand af te lossen vanwege een hoge schuld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vanwege de tegemoetkoming in de vaste lasten die hij in coronatijd heeft ontvangen. Het was voor hem niet voorzienbaar dat hij zo’n hoog maandbedrag moest terugbetalen. Doordat de vader vanwege die hoge aflossing niet aan zijn andere betalingsverplichtingen kon voldoen, is hij tot tweemaal toe bijna zijn huis uit gezet. Hij heeft nu ook veel schulden bij vrienden, familie, zijn boekhouder en andere schuldeisers zoals de Belastingdienst. De vader heeft geen exact inzicht in zijn financiële situatie, maar hij schat de schuld bij RVO op € 50.000,- en hoopt dat zijn schulden in totaal minder dan een ton bedragen.
Beoordeling door het hof
5.9
De vader heeft geen expliciet standpunt ingenomen over zijn draagkracht, anders dan dat van een jaarinkomen van € 16.723,- in 2021 moet worden uitgegaan. Zoals het hof onder 5.5 heeft overwogen, blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2021 van een hoger inkomen uit meerdere bronnen in dat jaar. De moeder heeft daar in haar berekening terecht rekening mee gehouden.
5.1
De vader heeft daarnaast een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de vader vanwege de kinderalimentatie niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of als hij van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Het ligt op de weg van de vader om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van te hoge lasten en dat de verzochte kinderalimentatie in zijn specifieke geval niet aanvaardbaar is. Bij een beroep op de onaanvaardbaarheid wordt van een onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk – door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken – inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.
5.11
Uit de overgelegde stukken en uit wat de vader op de zitting in hoger beroep heeft gezegd blijkt dat hij in een moeilijke financiële situatie zit en geen overzicht heeft over zijn financiën. De vader heeft verklaard dat hij van zijn inkomen in 2022 en 2023 geen stukken – zoals een jaarrekening of aangifte inkomstenbelasting en/of een deugdelijk onderbouwde prognose voor de komende periode– heeft. De vader heeft schulden bij zijn boekhouder, en daarom verricht de boekhouder geen werkzaamheden meer voor hem en zijn deze stukken niet opgemaakt. De vader heeft ook geen stukken van al zijn schulden en aflossingen, omdat hij losse bedragen heeft geleend bij vrienden en familie om onder meer zijn huurschuld af te lossen, zodat hij uitzetting uit zijn woning kon voorkomen. Bij vrienden en familie lost hij ook onregelmatig losse bedragen af, soms contant maar meestal via de bank. De vader heeft daarnaast verklaard dat hij facturen stuurt aan zijn opdrachtgevers en dat de ingekomen bedragen op zijn bankrekening worden gestort. Hij haalt dat geld er dan contant af, zodat er geen beslag op gelegd kan worden. Tegen de tijd dat de vaste lasten en de huur geïncasseerd worden, stort hij het geld weer op zijn rekening, zodat deze lasten betaald kunnen worden, zo heeft hij ter zitting gezegd.
De vader heeft geen inzicht gegeven in zijn huidige inkomsten. De vader heeft weliswaar niet de beschikking over de gebruikelijke stukken om zijn inkomen mee aan te tonen (jaarrekeningen en aangiften inkomstenbelasting, deugdelijk onderbouwde prognoses), maar hij had in elk geval facturen en bankrekeningafschriften met een toelichting kunnen overleggen. Doordat hij dat niet heeft gedaan, is niet te toetsen in hoeverre zijn inkomen is gestegen of gedaald ten opzichte van 2021. Ook voor wat betreft zijn schulden had de vader met bankafschriften en een toelichting daarop kunnen aantonen hoeveel hij in elk geval maandelijks aflost, aangezien de meeste aflossingen via zijn bankrekening verlopen. De vader heeft echter op geen enkele wijze een overzicht gegeven van zijn inkomsten en lasten. Het hof kan dan ook niet toetsen wat het effect van een alimentatieverplichting op zijn financiële situatie is en of deze in zijn specifieke geval niet aanvaardbaar is. Zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets faalt daarom.
5.12
De vader heeft – afgezien van het hiervoor besproken beroep op de aanvaardbaarheidstoets – de onderbouwde stellingen van de moeder over zijn draagkracht, haar draagkracht en de daaruit voortvloeiende draagkrachtvergelijking niet onderbouwd betwist. Het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie op € 73,- per maand vast te stellen is daarom toewijsbaar. Het hof weegt daarbij mee dat de moeder in het voordeel van de vader slechts een vierde van zijn draagkracht heeft betrokken in de draagkrachtvergelijking, terwijl de vader naar voren heeft gebracht dat hij nauwelijks – en in elk geval niet structureel – financieel bijdraagt in het levensonderhoud van zijn andere drie kinderen.
Ingangsdatum
5.13
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om kinderalimentatie afgewezen. Het hof ziet daarin aanleiding om de onderhoudsverplichting van de vader in te laten gaan op de dag van deze beschikking.
Verzoek om een verklaring voor recht
5.14
Het hof is in de overwegingen 5.3 tot en met 5.6 tot de conclusie gekomen dat de behoefte van [minderjarige] in 2021 € 306,- per maand bedraagt. Het hof zal het verzoek van de moeder om deze behoefte voor recht te verklaren, afwijzen. Op grond van artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek (BW) spreekt de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uit. De behoefte vormt slechts één onderdeel van de alimentatieverbintenis – die de rechtsverhouding vormt – tussen partijen. Bovendien kan de behoefte later opnieuw worden vastgesteld, ook met terugwerkende kracht, op grond van artikel 1:401 BW. Een verklaring voor recht waarin een bepaalde behoefte als zodanig wordt vastgesteld past daarom niet in het systeem van de wet.
Proceskosten
5.15
Het hof ziet vanwege de familierechtelijke aard van de procedure en vanwege de uitkomst van de procedure geen aanleiding om de moeder in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen, zoals de vader had verzocht.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 22 augustus 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 73,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 22 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.