Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
2.
[appellant 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
tevens incidenteel appellant,
1.[geïntimeerde 1] B.V.,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonend te [woonplaats 4] ,
4.
[geïntimeerde 4],
[geïntimeerde 5] B.V.,
geïntimeerden, zowel in principaal als in incidenteel appel,
6.[geïntimeerde 6] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
de drie bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zullen zijn MORE te vertegenwoordigen” (onder verwijzing naar rov. 4.4, 4.10 en 5.1 van dat vonnis) en te bepalen dat de bestuurders van MORE bij een tweehoofdig bestuur gezamenlijk bevoegd zijn MORE te vertegenwoordigen, met veroordeling van [appellante 1] en [appellant 2] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep met nakosten en rente.
3.Feiten
general partner’ is en een aantal Israëlische investeerders de ‘
limited partners’ zijn.
(…) the Service Provider will follow all Shareholders’ (…) directives and instructions with respect to its financial, social and economic management of the Company. (…) The Service Provider shall not be held to follow any directive or instruction from the Shareholder (…) of which the Service Provider reasonably feels it is not in compliance with the Law and Regulations. The Service Provider shall inform the Shareholders (…) of its decision at its earliest convenience. (…) The Service Provider shall discharge its duties properly, diligently, faithfully and to the best of its ability in a manner which is in accordance with the best interests of the Company (…)”.
in your capacity as sole director of [geïntimeerde 6]” geschreven dat en welke malversaties door [A.] waren gepleegd en daarbij verzocht direct een vertegenwoordiger van [appellante 1] te benoemen als gezamenlijk managing director van MOREH, en ervoor te zorgen dat de managing directors van MOD voortaan slechts gezamenlijk tekeningsbevoegd zijn. [A.] werd er kort gezegd van beschuldigd gelden uit het samenwerkingsverband te hebben weggesluisd naar andere vennootschappen van hem of zijn familieleden.
einstweilige Verfügung) [appellant 2] verboden op te treden als bestuurder van MOD en MORE, op straffe van een dwangsom, en [A.] gemachtigd om weer als zelfstandig bevoegd bestuurder op te treden. Bij uitspraak van 14 april 2022 heeft het Landgericht Saarbrücken deze
ex partevoorziening vernietigd en daarbij overwogen dat [A.] het bestuur heeft uitgeoefend op een manier die eraan in de weg staat hem (zelfstandige) bestuursbevoegdheid te verlenen.
4.Beoordeling
- [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 5] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] te gebieden de op 4 oktober 2021 en 24 december 2021 in de algemene vergadering van MORE genomen aandeelhoudersbesluiten ten aanzien van [appellant 2] ongedaan te maken en nieuwe aandeelhoudersbesluiten te nemen;
- [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 5] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] te verbieden besluiten te (doen) nemen die ertoe leiden dat [appellant 2] of een andere aan [appellante 1] gelieerde persoon als bestuurder bij MORE wordt benoemd;
- [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 5] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] te verbieden besluiten te (doen) nemen die ingrijpen in de vertegenwoordingsbevoegdheid binnen MORE of de [geïntimeerde 6] -groep, op eenzijdig verzoek van [appellante 1] , zonder [A.] daarin te kennen; en
- [appellante 1] en [appellant 2] te gebieden een en ander te gehengen en gedogen.
Uit de verklaringen van de aanwezigen ter zitting is gebleken dat alle partijen het er eigenlijk over eens zijn dat een voor de hand liggende oplossing om uit de impasse te komen ligt in de benoeming van een derde, onafhankelijke, bestuurder van MORE. Er zijn na de zitting wel besprekingen gevoerd maar die hebben kennelijk niet tot een oplossing geleid.” Deze discussie over mogelijke oplossingen, die niet tot een daadwerkelijke schikking heeft geleid, kan echter niet dienen als grondslag voor de getroffen voorziening (nog daargelaten dat uit deze rechtsoverweging niet volgt dat partijen het eens waren over de benoeming van een derde bestuurder bij MORE). Ook de constatering in dat vonnis dat de waarheid ergens in het midden zal liggen en dat een knoop doorgehakt dient te worden biedt geen grondslag voor rechterlijk ingrijpen. De rechter zal zich een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtsverhouding en de aannemelijkheid van de vordering, om daarna onder afweging van alle belangen te beoordelen of er reden is voor een voorlopige voorziening. In dit geval vergt dit allereerst een beoordeling van de stelling van [A.] dat er jegens hem onrechtmatig is gehandeld, dan wel wanprestatie is gepleegd, hetgeen niet is gebeurd. De omstandigheid dat de situatie onwerkbaar is geworden, biedt onvoldoende grondslag voor een verstrekkende voorziening zoals door de voorzieningenrechter getroffen, waarbij wordt ingegrepen in de zeggenschapsverhoudingen van een Duitse vennootschap. Dit brengt mee dat [appellante 1] en [appellant 2] terecht hebben betoogd dat de motivering van het kortgedingvonnis tekortschiet omdat daaruit de rechtsgrond voor het treffen van de voorziening niet blijkt en dat grieven 2, 3 en 4 in zoverre gegrond zijn. Dit brengt mee dat het hof alsnog zal beoordelen of de stellingen van [A.] aan de voorzieningenrechter voldoende grondslag boden voor het (op dat moment) geven van de getroffen voorziening.
properly, diligentlyen
faithfullymoet handelen. [A.] heeft verder betoogd dat [geïntimeerden] hem hadden moeten informeren over het voornemen wijzigingen in de
governancestructuur aan te brengen en van de redenen daarvoor. [A.] heeft betoogd dat de gevraagde voorlopige voorzieningen ertoe dienden de situatie die was ontstaan door dit (onzorgvuldig) handelen van [geïntimeerde 1] te herstellen.
escrowheeft gestort, naar eigen zeggen van [A.] als zekerheid in het kader van een procedure, waarbij voor [appellante 1] onduidelijk bleef om welke procedure dit ging en waar dit bedrag was gebleven nadat de procedure was beëindigd, en (iii) zonder verklaring gelden uit projectvennootschappen waren overgeboekt, onder andere naar een vennootschap buiten de [geïntimeerde 6] -groep waarin [A.] zelf een belang hield. [appellante 1] en [appellant 2] hebben aangevoerd dat zij, in het licht van die concrete aanwijzingen, goede gronden hadden zich tot het bestuur van [geïntimeerde 6] te wenden met het verzoek in te grijpen; zij hebben daarnaast nog aangevoerd dat er (na 27 september 2021) ook sterke aanwijzingen waren dat [A.] zonder de daarvoor van [appellante 1] vereiste toestemming vastgoed had verkocht van M Object Bad Nenndorf GmbH & Co KG en daarnaast van M Object Darmstadt GMBH & Co KG, waarbij de koopsom van de Darmstadt transactie in diverse tranches is uitgekeerd aan vennootschappen buiten de [geïntimeerde 6] -groep waarin hij (en/of zijn familie) een belang hield.
cash poolentiteit betrof, is niet overtuigend; [appellante 1] heeft dit ontkend, [A.] heeft daarvoor geen onderbouwing gegeven en het ligt ook niet voor de hand dat de [geïntimeerde 6] -groep een
cash poolentiteit had die buiten de groep stond en waarover alleen [A.] (en/of zijn familie) zeggenschap had. Dat aan de overboekingen aan vennootschappen van [A.] (en/of zijn familie) leningen ten grondslag zouden hebben gelegen, zoals [A.] heeft aangevoerd, is evenmin voldoende onderbouwd. [A.] heeft verder aangevoerd dat het juist [appellante 1] en [appellant 2] waren die misbruik maakten van hun positie binnen de [geïntimeerde 6] -groep, om (meer) uitkeringen te kunnen laten doen aan de Israëlische investeerders van de groep. Mede in het licht van het feit dat [A.] onvoldoende heeft weerlegd dat hij geld heeft weggesluisd, heeft hij evenwel onvoldoende gesteld waaruit zou kunnen volgen dat [appellante 1] of [appellant 2] ongeoorloofde onttrekkingen aan de groep hebben gedaan of anderszins in strijd met het belang van de [geïntimeerde 6] -groep hebben gehandeld. Dat [appellante 1] aan haar investeerders communiceerde dat vrije gelden aan hen zouden worden uitgekeerd, [appellant 2] overboekingen van bankrekeningen heeft gedaan en een bankrekening heeft gesloten en een nieuwe heeft geopend, is daarvoor niet toereikend. Daarbij is van belang dat de samenwerking tussen [appellante 1] en [A.] is opgezet om vanuit Israël via [appellante 1] in Duitsland in vastgoed te investeren. Het ligt dan voor de hand dat op enig moment ook opbrengsten naar Israël terugvloeien. Verder geldt dat het in de rede lag dat er vanuit [appellante 1] actie werd ondernomen op het moment dat er aanwijzingen waren dat er vanuit de groep gelden naar [A.] in privé gingen. Binnen de samenwerking die men was aangegaan, sprak een dergelijke geldstroom immers bepaald niet voor zich. Tegen die achtergrond kan aan de omstandigheid dat er mogelijk geld is teruggevloeid naar [appellante 1] en dat [appellante 1] wellicht niet altijd even fijnzinnig tewerk is gegaan, niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat er door haar onoorbaar is gehandeld. Op voorhand is niet uit te sluiten dat dit is gebeurd om geld veilig te stellen. Het hof is dan ook van oordeel dat hetgeen [A.] heeft aangevoerd onvoldoende grond bood om de gevorderde voorzieningen te kunnen rechtvaardigen, zodat die vorderingen reeds op die grond hadden moeten worden afgewezen.