ECLI:NL:GHAMS:2023:2147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
23-003365-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis eerste aanleg en veroordeling voor drugshandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 8 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een onderzoek naar drugshandel, waarbij de verdachte betrokken was bij het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en heroïne. Het hof heeft de betrouwbaarheid van verklaringen van medeverdachten en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het organiseren van drugstransporten en het aansteken van koeriers, waarbij aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen zijn vervoerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een andere strafoplegging vastgesteld, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003365-18
datum uitspraak: 15 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-872323-15 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2021, 17 juli 2023, 18 juli 2023, 20 juli 2023, 15 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
(zaaksdossier 6)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland en/of in Denemarken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, te weten:
- in of omstreeks de periode van 10 mei 2015 tot en met 16 mei 2015 een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of
- in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 18 juni 2015 een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of
- in of omstreeks de periode van 08 augustus 2015 tot en met 17 augustus 2015 een hoeveelheid van (ongeveer) 521 gram cocaïne en/of 478 gram cocaïne en/of 480 gram heroïne, althans een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde (telkens) cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans (telkens) in elk geval een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland en/of in/via Duitsland en/of Denemarken, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne zijnde (telkens) cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
(zaaksdossier 9)
hij in of omstreeks de periode van 08 februari 2015 tot en met 24 augustus 2015 op diverse plaats(en) in Nederland en/of België en/of Duitsland en/of Denemarken, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet, te weten:
- het meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (art 2A Opiumwet);
- het meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (art 2B en 2C Opiumwet);
- het meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
* een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) (artikel 10a OW).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere strafoplegging zal komen.

4.De selectie van de bewijsmiddelen

Een aantal verweren van de verdediging raken de selectie van de bewijsmiddelen(constructie). Het hof zal ten aanzien van deze verweren hieronder enkele inleidende overwegingen opnemen.
4.1.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] en de bruikbaarheid daarvan voor het bewijs
Inleiding
[medeverdachte 1] heeft als verdachte tijdens haar verhoren van 27, 28 en 29 oktober 2015 verklaringen afgelegd die belastend zijn voor de verdachte. Zo heeft zij verklaard dat zij op 28 november 2014, 21 december 2014 en 24 april 2015 en 14 mei 2015 duwersbollen heeft uitgevoerd in opdracht van [medeverdachte 2] . Zij was via de verdachte benaderd door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] verklaarde verder dat als [medeverdachte 2] en de verdachte beiden aanwezig waren, zij de duwersbollen en instructies van [medeverdachte 2] kreeg. Na deze verhoren heeft [medeverdachte 1] als verdachte bij de FIOD geen vragen meer willen beantwoorden. Zij is op 3 november 2016 nog bij de rechter-commissaris gehoord als getuige en heeft daar verklaard dat zij niets aan haar verklaringen zou willen veranderen of toevoegen. Op de vraag of zij zich in grote lijnen nog kan herinneren wat ik bij de FIOD heeft verklaard en op andere vragen heeft zij zich beroepen op haar verschoningsrecht.
Op 16 december 2016 heeft de rechtbank [medeverdachte 1] als de medeverdachte in de zaak Marvel onherroepelijk veroordeeld.
Op 5 juli 2021 heeft [medeverdachte 1] als getuige in de strafzaken tegen [medeverdachte 2] en de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat de verdachte degene was die haar drugs, instructies, geld en simkaarten voor de reizen gegeven. Zij verklaarde voorts dat ze zich de reizen naar Zwitserland niet kan herinneren en dat zij zich evenmin kan herinneren dat [medeverdachte 2] haar instructies of duwersbollen heeft gegeven. Ze wist zich evenmin te herinneren dat zij eerder bij de FIOD over [medeverdachte 2] had verklaard, maar verklaarde wel te denken dat ze bij de FIOD de waarheid had verklaard. Later verklaarde zij dat [medeverdachte 2] bij de transporten geen rol heeft gespeeld. Het openbaar ministerie heeft tijdens deze zitting van het hof gevorderd dat een proces-verbaal van meineed zou worden opgemaakt en heeft de vervolging ingesteld met [medeverdachte 1] als verdachte van dat strafbare feit.
[medeverdachte 1] heeft als verdachte in de meineedzaak op 7 april 2023 bij de politierechter in Amsterdam verklaard dat zij bij het hof de waarheid heeft verteld en dat zij eerder had verklaard dat [medeverdachte 2] de persoon was die met haar communiceerde, omdat de verdachte haar partner was en zij toen zwanger van hem was. Zij wilde de verdachte in bescherming nemen en had nog gevoelens voor hem. Ten aanzien van de persoon van wie zij het kamernummer in Denemarken had ontvangen, beriep [medeverdachte 1] zich eerst op haar zwijgrecht, later verklaarde zij dat zij niet meer wist met wie zij daarover had gecommuniceerd.
[medeverdachte 1] is door de politierechter vrijgesproken. Tegen dit vonnis heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
[medeverdachte 1] heeft zich ter terechtzitting van het hof op 18 juli 2023 als getuige in de strafzaken tegen [medeverdachte 2] en de verdachte op haar verschoningsrecht beroepen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat [medeverdachte 1] als getuige ter zitting van het hof op 5 juli 2021, waar zij in verband met de door haar ondernomen transporten uitsluitend de verdachte heeft belast, niet de waarheid heeft gesproken. De stelling van [medeverdachte 1] dat zij in haar eerdere verklaringen de verdachte in bescherming heeft willen nemen door hem uit de wind te houden is ongeloofwaardig. Zij heeft hem immers helemaal niet uit de wind gehouden en haar eerdere verklaringen kunnen zelfs bijdragen aan het bewijs in de zaak van de verdachte. [medeverdachte 1] heeft geen andere reden aangedragen om aanvankelijk ook [medeverdachte 2] te belasten. Daarentegen heeft zij meermalen gedetailleerd over de rol van [medeverdachte 2] bij drugstransporten verklaard, hetgeen in zijn zaak eveneens bruikbaar is voor het bewijs. De verklaringen van [medeverdachte 1] dienen verder tegen de achtergrond van de rest van het procesdossier te worden gewogen, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 1] bij het gerechtshof op 5 juli 2021 onvoldoende betrouwbaar zijn en niet kunnen bijdragen aan het bewijs, omdat deze leugenachtig zijn. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat met de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de FIOD behoedzaam dient te worden omgegaan.
Overwegingen van het hof
[medeverdachte 1] heeft haar eerste verklaringen in een tijdsbestek van twee maanden afgelegd. In die verhoren heeft zij gedetailleerde verklaringen afgelegd over door haar uitgevoerde transporten. Deze verklaringen worden ondersteund door overige bewijsmiddelen, zoals historische gegevens en reisgegevens. Tijdens deze verhoren heeft [medeverdachte 1] zowel [medeverdachte 2] als de verdachte als betrokkenen bij haar transporten genoemd.
Haar getuigenverklaring bij het hof dateert van bijna vijf jaar later. Daarin verklaarde zij dat zij over de drugstransporten uitsluitend contact had gehad met de verdachte; dat zij zich enkele transporten vergeten was, dat zij in het kader van de drugstransporten niets wist van enig aandeel van de verdachte en dat zij daarover geen enkel contact met [medeverdachte 2] had gehad.
Het hof constateert dat in haar verklaring bij het hof op 5 juli 2021 de rollen van de verdachte en [medeverdachte 2] andersluidend zijn dan in haar eerdere verklaringen. Terwijl [medeverdachte 1] aanvankelijk verklaarde dat [medeverdachte 2] een belangrijke rol heeft gehad bij de door haar uitgevoerde drugstransporten, weersprak de getuige deze verklaringen later volledig.
Het hof merkt op dat [medeverdachte 1] op 5 juli 2021 en 23 april 2023 verklaringen heeft afgelegd die steeds stelliger lijken te worden. In eerste instantie zegt zij zich niet te herinneren dat [medeverdachte 2] betrokken was bij de door haar uitgevoerde transporten. Later stelt zij te weten dat hij er niet bij betrokken was. Op een ander moment zegt zij dat zij denkt dat zij bij de FIOD de waarheid heeft gesproken, terwijl zij daar een andersluidende verklaring heeft afgelegd. Pas bij de politierechter heeft [medeverdachte 1] verklaard dat ze heeft gelogen bij de FIOD.
Aan de geloofwaardigheid van de gewijzigde verklaringen van 5 juli 2021 wordt bovendien afbreuk gedaan doordat [medeverdachte 1] daarin stelde zich niets te herinneren van de transporten naar Zwitserland, terwijl op basis van andere bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat zij deze reizen heeft gemaakt en zij eerder stelde dat dit haar eerste transporten waren geweest (waardoor het niet voor de hand ligt dat deze gebeurtenissen uit het geheugen van de getuige zijn verdwenen).
Tenslotte merkt het hof op dat [medeverdachte 1] als verdachte in de meineedzaak bij de politierechter heeft verklaard dat zij de verdachte wilde beschermen en daarom in haar eerdere verhoren belastend over [medeverdachte 2] had verklaard over zijn betrokkenheid bij haar drugstransporten. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] in haar eerdere verhoren niet alleen belastend over [medeverdachte 2] heeft verklaard, maar ook over de verdachte en dat zij hem dus in die verhoren niet buiten beeld heeft gehouden. Daarom acht het hof de door [medeverdachte 1] opgeworpen reden om aanvankelijk (ten onrechte) belastend over [medeverdachte 2] te verklaren, te weten om de verdachte te beschermen, niet geloofwaardig.
Op basis van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] van 5 juli 2021 en 7 april 2023 niet betrouwbaar. Ten aanzien van de eerdere verklaringen is het hof van oordeel dat zij slechts als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt indien zij in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen. Of dit het geval is, zal het hof onderzoeken in het kader van het vaststellen van de feiten.
4.2.
Schakelbewijs
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het hof evenals de rechtbank schakelbewijs kan toepassen, in die zin dat op grond van de bevindingen in augustus 2015, waarbij heroïne en cocaïne is aangetroffen, gezien de overeenkomsten tussen dit transport en de andere ten laste gelegde transporten, kan worden geconcludeerd dat ook de andere transporten één of meer van deze harddrugs hebben betroffen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat een schakelbewijsconstructie kan worden toegepast voor de bewezenverklaring van de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit, als de betrokkenheid van deze verdachte bij een ander strafbaar feit met soortgelijke feiten en omstandigheden ofwel een soortgelijke modus operandi vaststaat [1] . Deze overweging houdt derhalve niet in dat wanneer sprake is van een strafbare gedraging onder bijvoorbeeld feit 1, er door vergelijkbare feiten en omstandigheden ook sprake is van een strafbare gedraging onder feit 2.
Wanneer het hof toch door middel van een schakelbewijsconstructie vaststelt dat er ook in mei en juni 2015 sprake is geweest van de overdracht van cocaïne dan wel heroïne, dan is naast deze vaststelling tevens vereist te kunnen vaststellen dat de verdachte bij al deze transporten betrokken is geweest.
Oordeel hof
De door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie heeft betrekking op zaken waarin schakelbewijs is gebruikt in het kader van de beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte (zogenaamd ‘dadergericht schakelen’). Anders dan de raadsvrouw lijkt te betogen, is het hof van oordeel dat hieruit niet volgt dat het gebruik van schakelbewijs daartoe beperkt dient te blijven [2] . Wel is bij het gebruik van schakelbewijs ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Daarbij kunnen bijvoorbeeld van betekenis zijn: de modus operandi; de combinatie van de betrokken personen en het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen telecommunicatie. De redengevendheid van dergelijk schakelbewijs dient te worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering [3] .
Het hof zal dit toetsingskader gebruiken, voor zover beoordeeld dient te worden of bewijsmiddelen door middel van een zogenaamde schakelconstructie gebruikt kunnen worden.

5.Vaststelling van de feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden op grond van de inhoud van de bewijsmiddelenbijlage.
5.1.
Toekenning van de telefoonnummers
5.1.1.
[medeverdachte 2]
Telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] )Op 19 november 2014 is onder [medeverdachte 2] een iPhone 5S met dit telefoonnummer in beslag genomen. De verdachte heeft op diezelfde dag bij de politie verklaard dat deze telefoon van hem is en heeft hij de pincode van de telefoon opgegeven. Ter terechtzitting in hoger beroep is tevens bevestigd dat [medeverdachte 2] de gebruiker van de telefoon was en dat de taps en gesprekken die aan dit telefoonnummer zijn gekoppeld door hem zijn gevoerd.
Bovendien is uit onderzoek aan de telefoon gebleken dat in WhatsApp een foto van een persoon gelijkend op hem als profielfoto is ingesteld, dat het voicemailbericht van nummer [telefoonnummer 1] begint met: “Hi, this is the voicemail of [medeverdachte 2] ” en dat de gebruiker van het nummer nam meermalen zijn telefoon op met “ [medeverdachte 2] ”.
Het hof stelt op basis hiervan vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] )
In de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen bevindt zich een reeks sms-berichten tussen het nummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ) en [telefoonnummer 2] op 14 en 15 mei 2015. Uit camerabeelden en de resultaten van een doorzoeking blijkt dat het nummer [telefoonnummer 3] op dat moment in gebruik was bij [medeverdachte 3] , hetgeen ook niet is betwist door één van de partijen. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het nummer [telefoonnummer 2] in gebruik was bij [medeverdachte 2] , welk standpunt door de rechtbank is gevolgd. [medeverdachte 2] heeft dit echter ontkend.
Deense en Nederlandse opsporingsambtenaren hebben de stem van de beller met [telefoonnummer 2] herkend als die van [medeverdachte 2] in de opname van een telefoongesprek tussen [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] op 16 mei 2016 om 00:35 uur.
Deze bevinding vindt bevestiging in onderzoeksresultaten die voortvloeien uit de volgende bijzondere opsporingsmethoden. Naast het bovengenoemde telefoongesprek zijn ook de sms-berichten van het nummer [telefoonnummer 3] onderschept. Voorts zijn de historische gegevens (inclusief de locatie) van dit nummer en het nummer waarmee [telefoonnummer 3] contact had, door de Deense autoriteiten ter beschikking gesteld. Verder hebben de Nederlandse autoriteiten onder de door [medeverdachte 2] gehuurde Renault Clio een baken geplaatst, zodat ook de locatiegegevens van deze auto beschikbaar zijn. Daarnaast hebben de Deense autoriteiten op 15 mei 2015 observaties verricht in Aalborg en Norresundby. Dit alles heeft geleid tot de volgende onderzoeksresultaten.
Uit de peilbakengegevens blijkt dat de Clio op 15 mei 2015 omstreeks 03:30 uur uit Rotterdam is vertrokken en om 08:26 uur in Padborg, Denemarken was. Uit informatie van de Deense autoriteiten blijkt dat het telefoonnummer op 15 mei 2015 omstreeks 09:00 uur voor het eerst gebruik heeft gemaakt van een mastlocatie in Denemarken. Uit de historische telefoongegevens en de locatiegegevens van het peilbaken onder de Clio blijkt ook verder dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en de Clio op 15 mei 2015 een overeenkomstige route aflegden, waarbij zij zich allebei in Denemarken van het zuiden naar het noorden verplaatsten. Zowel het peilbaken als de telefoon straalden tussen 10:12 en 12:52 uur achtereenvolgens de plaatsen Hadsten, Randers SV, Fårup, Hobro en tenslotte Nørager aan.
Daar komt bij dat elf dagen nadien in het bestuurdersportier van de Clio een Nokiatelefoon is aangetroffen (hierna: de Cliotelefoon). In deze telefoon was geen SIM-kaart aanwezig, maar uit de volgende gegevens kan worden afgeleid dat zich in deze telefoon de SIM-kaart met het nummer [telefoonnummer 2] heeft bevonden.
In de telefoon was als enige contact opgeslagen het nummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte 3] , zie hierboven), onder de naam “ [medeverdachte 3] ”. Tevens is in deze telefoon een ongedateerd verzonden bericht aangetroffen met de tekst: “Wha you doing doggy? They got carnaval and everything upstairs man. You missin out”. Een bericht met exact dezelfde tekst komt voor op de lijst van onderschepte sms-berichten tussen het nummer [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] . Het bericht is op 15 mei 2015 om 16:51 uur verzonden.
Het hof is van oordeel dat op basis van dit geheel van onderzoeksresultaten met voldoende zekerheid vastgesteld kan worden dat de SIM-kaart met nummer [telefoonnummer 2] zich op 15 mei 2015 in de Clio heeft bevonden.
Rest nog de vraag wie op 15 mei 2015 in de Clio naar Denemarken is gereisd. Daartoe zijn de volgende onderzoeksresultaten van belang.
De Clio is op 13 mei 2015 door [medeverdachte 2] gehuurd bij [bedrijf 1] . Op 21 mei 2015 heeft hij een pechmelding gedaan en is de auto opgehaald. Enige dagen later en zonder dat de auto door een andere huurder gebruikt was, heeft de politie de Cliotelefoon aangetroffen in het bestuurdersportier van de auto. Uit de pechmelding en zijn eigen verklaringen blijkt dat [medeverdachte 2] de laatste bestuurder is geweest voordat deze werd afgevoerd vanwege de pechmelding.
Over de tussenliggende periode is het volgende bekend. Op 15 mei 2015 hebben de Deense autoriteiten de Clio om 12:29 uur (leeg) waargenomen in Aalborg . Om 13:07 uur hebben de Deense autoriteiten [medeverdachte 2] waargenomen bij het autolakbedrijf van [naam 1] in Norresundby, op een afstand van ongeveer 4 kilometer van de plek waar de Clio een uur eerder was geparkeerd. [4] Om 16:20 uur is [medeverdachte 2] door een Deense medeverdachte afgezet in Aalborg .
De Clio is op 16 mei 2015 en na de reis naar en van Denemarken (die al met al 25 uur had geduurd) om 04.32 uur teruggekeerd in Rotterdam. Op camerabeelden van het Shell-tankstation Hellevliet van die nacht omstreeks 04:00 uur is alleen [medeverdachte 2] bij de Clio te zien. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wel eens met familie of vrienden naar Denemarken is gereisd, maar dat hij nooit met hen of een ander persoon op een dag op en neer is gereden. Ook overigens is niet gesteld of gebleken is dat [medeverdachte 2] op 15 mei 2015 in gezelschap van een ander of anderen naar Denemarken reisde.
Het hof stelt op basis hiervan vast dat [medeverdachte 2] op 15 mei 2015 alleen in de Clio naar Denemarken en vice versa is gereisd en dat hij de SIM-kaart met het nummer [telefoonnummer 2] bij zich had.
Het hof stelt op basis van vorenstaande omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien vast dat dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van het nummer [telefoonnummer 2] op en omstreeks 15 mei 2015.
Telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna: [telefoonnummer 4] )
Op maandag 8 juni 2015 zijn de Deense autoriteiten gestart met het tappen van een nieuw (Deens) telefoonnummer van de Deense verdachte [medeverdachte 4] , alias [medeverdachte 4] te weten [telefoonnummer 5] (hierna: [telefoonnummer 5] ). Uit de historische informatie blijkt dat dit contact heeft met het [telefoonnummer 4] . De Deense autoriteiten vermoeden dat dit Deense telefoonnummer in gebruik is bij [medeverdachte 2] . Deze bevindingen worden bevestigd door de hieronder weergegeven onderzoeksresultaten.
Op 10 juni 2015 om 11:03 uur stuurde het Deense telefoonnummer [telefoonnummer 5] (hierna: [telefoonnummer 5] ) een sms-bericht naar het nummer [telefoonnummer 4] (hierna: [telefoonnummer 4] ) met de tekst
“Can we do it kl.19 in Middle tomorrow?”Om 12.29 uur wordt het volgende SMS bericht verzonden van het nummer [telefoonnummer 4] aan [telefoonnummer 5] :
“Much better! Tomm kl19 mid. The earlier the better. Thight Schedule! Ses”
In toenmalige de woning van de verdachte aan het [adres 7] in Rotterdam is een Nokiatelefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] aangetroffen. In de telefoon bevond zich een SIM-kaart. Op die SIM-kaart waren twee contacten opgeslagen. Dit betreffen de (Deense) telefoonnummers [telefoonnummer 5] (hierna [telefoonnummer 5] ) en [telefoonnummer 6] (hierna: [telefoonnummer 6] ), onder vermelding van onderscheidenlijk [medeverdachte 4] en ‘ [medeverdachte 4] ’. Het is niet mogelijk gebleken om het telefoonnummer te achterhalen dat bij de SIM-kaart hoorde.
Uit tapgegevens blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] gekoppeld is aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] . De IMEI-nummers uit de tap en de in beslag genomen Nokia 105 komen op het laatste cijfer na overeen. Uit informatie van de afdeling interceptie & sensing van de politie blijkt dat het laatste nummer van een IMEI-nummer variabel kan zijn.
Bovendien zijn op de telefoon en SIM-kaart sms-berichten aangetroffen, die deze koppeling bevestigen.
De volgende berichten dateren van 11 juni 2015:
Nummer
Tijdstip
Bericht
Bron
onbekend nr -> [telefoonnummer 5]
16:12
KL. 21 :(
SIM-kaart
[telefoonnummer 6] -> onbekend nr
16:14
“Never on time!”
Telefoon
onbekend nr -> [telefoonnummer 5]
17:02
I know..-)
SIM-kaart
[telefoonnummer 6] -> onbekend nr
17:05
“I hope you have good news
Telefoon
onbekend nr -> [telefoonnummer 5]
18:03
I have
SIM-kaart
onbekend nr -> [telefoonnummer 5]
19:41
think it almost will be 22. Traffic problems. Will hurry 1 know you are busy :-(
SIM-kaart
[telefoonnummer 6] -> onbekend nr
20:33
Asshole!
Telefoon
[telefoonnummer 6] -> onbekend nr
20:34
im waiting here so long
Telefoon
onbekend nr -> [telefoonnummer 5]
21:30
I almost there
SIM-kaart
[telefoonnummer 6] -> onbekend nr
21:30
OK ses
Telefoon
onbekend nr -> [telefoonnummer 5]
21:46
5 min
SIM-kaart
Nu uit deze reeks kan worden opgemaakt dat daarin op de eerdere berichten wordt gereageerd, kan worden vastgesteld dat de gebruiker van de in de woning aangetroffen SIM-kaart berichten stuurde naar het nummer [telefoonnummer 5] en de ontvanger van deze berichten vanaf het nummer [telefoonnummer 6] berichten terugstuurde. Verder blijkt uit de gesprekken dat zij afgesproken hebben elkaar te ontmoeten.
Een observatieteam heeft op 11 juni 2015 waargenomen dat [medeverdachte 2] met de trein van Rotterdam naar Bremen (Duitsland) is gereisd en dat hij daar omstreeks 22:10 uur in een Audi A6 plaatsnam. De bestuurder van die Audi is herkend als [medeverdachte 4] . Deze locatie kan zowel voor de Nederlander [medeverdachte 2] als de Deen [medeverdachte 4] als “in the middle” worden beschouwd. Het hof leidt uit het voorgaande af dat zij de personen zijn die in de hiervoor opgenomen berichten een ontmoeting hadden afgesproken.
Het hof stelt op basis van het vorenstaande vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] , alias [medeverdachte 4] , was.
Ten aanzien van het nummer [telefoonnummer 4] bevat het dossier bovendien nog enkele aanvullende onderzoeksresultaten. Uit de locatiegegevens van dit nummer blijkt dat het nummer op 4, 8 en 9 juni 2015 in Spanje is gebruikt, op 9 juni 2015 Nederland is binnengekomen, zich op 10 juni 2015 in Rotterdam en op 11 juni 2015 rond 19:15 nabij de Duitse grens bevond.
[medeverdachte 2] is op 4 juni 2015 naar Ibiza gereisd en op 9 juni 2015 teruggekeerd naar Nederland.
De verplaatsingen van de telefoon (ook ten aanzien van zijn reis naar Duitsland op 11 juni 2015) sluiten derhalve naadloos aan op de reisbewegingen van [medeverdachte 2] .
Op basis van het bovenstaande is het hof van oordeel dat tevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het Deense nummer [telefoonnummer 4] .
Telefoonnummer [telefoonnummer 7] (hierna: [telefoonnummer 7] )
Met behulp van analyse van de zendmast-locatiegegevens hebben de Deense autoriteiten het telefoonnummer [telefoonnummer 8] (hierna: [telefoonnummer 8] ) aan [medeverdachte 4] gekoppeld.
Uit onderschepte communicatie van dit nummer blijkt dat [medeverdachte 4] in de periode van 22 tot en met 24 juni 2015 berichten uitwisselde met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 7] over de verzending van een pakket, dat bestemd was voor [medeverdachte 4] .
Uit camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 2] op 22 juni 2015 bij [postagentschap] in Rotterdam een pakket ter verzending aanbood. Het pakket was geadresseerd aan [medeverdachte 5] , die het pakket heeft opgehaald bij een postagentschap in Aarhus. Hij heeft verklaard dat het pakket bestemd was voor [medeverdachte 4] , die het pakket ook bij hem heeft opgehaald.
Daarnaast hebben de Deense autoriteiten vastgesteld dat het nummer [telefoonnummer 7] op 16 en 17 juni 2015 in Spanje is gebruikt. [medeverdachte 2] verbleef die dagen op Ibiza.
Het hof is van oordeel dat op basis van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van het nummer [telefoonnummer 7] .
5.1.2.
De verdachte
Uit onderzoek in de politiesystemen is naar voren gekomen dat de verdachte op 14 september 2014 het telefoonnummer [telefoonnummer 9] (hierna: [telefoonnummer 9] ) heeft opgegeven als zijn telefoonnummer. Uit onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 2] blijkt dat een persoon met de profielnaam [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 9] . Dit nummer is in de iPhone van [medeverdachte 2] onder de naam “ [verdachte] ” opgeslagen. [medeverdachte 1] heeft in haar getuigenverklaring verklaard dat haar voormalige partner [verdachte] wordt genoemd en de verdachte heeft dit niet betwist.
Uit het dossier blijkt verder dat [telefoonnummer 9] op 14 juni 2015 meermalen is gebeld door de medeverdachte [medeverdachte 3] . In deze gesprekken is onder meer het volgende gezegd:
( [medeverdachte 3] , [verdachte] )
21: 51 uur
R: Hey [verdachte]
(…) A: o… ik neem de trein hè.. ik bel zodra je als ik daar ben goed…
R: um.. als je bijna daar bent bel me dan
A: ja ok dan bel ik je gelijk ja.
23:39 uur
(…) A: ik ben tegen 10 voor 12 daar hè.
23:52 uur
R: yo, waar ben je?
A: ik ga nu uitstappen… waar sta je..
R: ok.. bij die Starbucks, welke kant ben je? Bij die Burger King of Starbucks?
A: uh, waar sta jij?
R: bij die Starbucks, ja, ontmoet maar bij die Burger King dan is dichterbij
A: ok is goed ja…
R: ja ik zie je zo.
De medeverdachte [medeverdachte 3] noemde de gebruiker van [telefoonnummer 9] dus [verdachte] . De telefoon van [medeverdachte 3] straalde tijdens het laatst vermelde gesprek de Arena Boulevard in Amsterdam aan.
Op de camerabeelden van station Bijlmer Arena is rond het tijdstip van dat telefoongesprek een man op de roltrap te zien, die met zijn rug naar de camera stond. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep als waarneming vermeld dat de afgebeelde man gelijkenis vertoont met de verdachte, gezien diens (lange rasta)-kapsel en postuur.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij weleens een telefoon leende van [medeverdachte 1] en dat er veel mannen met een vergelijkbaar uiterlijk rondlopen in de omgeving van Bijlmer Arena. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat uit twee berichten van februari 2015 blijkt dat de telefoon werd gebruikt door een ander.
Het hof is echter van oordeel dat uit de combinatie van het gebruik van de naam van de verdachte en diens gelijkenis met de man op de roltrap kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker van de telefoon was tijdens het hiervoor aangehaalde gesprek in juni 2015. In samenhang met de andere hiervoor aangehaalde omstandigheden kan bovendien ook worden vastgesteld dat de verdachte reeds daarvoor de vaste gebruiker van deze telefoon is geweest. Op basis van die omstandigheden is het hof van oordeel dat kan worden aangenomen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode de reguliere gebruiker van het telefoonnummer was.
5.2.
De transporten
5.2.1.
De transporten van [medeverdachte 3]
Ten aanzien van een viertal transporten bevinden zich in het dossier een veelheid van onderzoeksresultaten uit observaties, onderschepte en uitgelezen communicatie, locatieapparatuur en reisgegevens. De procespartijen hebben geen verweer gevoerd over de juistheid van deze gegevens. In samenhang met de hiervoor opgenomen overwegingen over de toekenning van de telefoonnummers kunnen de volgende feiten als vaststaand worden aangenomen.
9 tot en met 14 april 2015 (niet aan de verdachte ten laste gelegd)
Op zowel 9 en 10 april 2015 werd op de telefoon van de verdachte de website van KLM bezocht. Op 10 april 2015 om 11:18 uur vroeg [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] om hem op te halen. Enkele minuten nadat [medeverdachte 3] had geschreven dat hij er bijna was, werd met de creditcard van [medeverdachte 3] een overnachtingen in [hotel 3] in Kopenhagen van 11 tot en met 13 april 2015 geboekt. Op 10 april 2015 verbleef [medeverdachte 2] omstreeks 13:11 uur in de wachtruimte van de ticketoffice van KLM in vertrekhal 2. Om 13:13 uur werd in de ticketoffice van KLM op Schiphol op naam van [medeverdachte 3] een vliegticket gekocht voor een retourvlucht naar Kopenhagen v.v. op 11 en 14 april 2015.
Op 11 april 2015 vloog [medeverdachte 3] naar Kopenhagen. Op 13 april 2015 reisde hij door naar Odense en droeg hij bij McDonalds in Odense een tas over aan de Deen [medeverdachte 6] .
Op 14 april 2015 is [medeverdachte 3] van Denemarken teruggevlogen naar Nederland. Het observatieteam heeft waargenomen dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] in een Ford Mondeo heeft opgehaald bij diens huis aan de [adres 5] in Amsterdam. Op die dag is tevens gezien dat [medeverdachte 2] tussen 14:43 uur en 14:47 uur in gesprek was met een man achter het loket bij [bedrijf 2] , op de hoek van [adres 6] in Amsterdam. Uit de gegevens van dat geldwisselkantoor is gebleken dat daar op 14 april 2015 om 14:47 uur een transactie heeft plaatsgevonden waarbij [bedrijf 2] een bedrag van 45.000 Deense Kronen heeft ingekocht tegen betaling aan de klant van € 5.787, terwijl [medeverdachte 3] zich in zijn nabijheid ophield en zich vlak hiervóór en vlak hierna in de auto van [medeverdachte 2] bevond.
10 tot en met 16 mei 2015
Op 10 mei 2015 waren er tussen 09:54 uur en 16:04 uur er 5 sms-berichten waarbij de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ) zich in Duitsland bevond. Op diezelfde datum waren er 4 sms-berichten waaruit blijkt dat de gebruiker van [telefoonnummer 6] [medeverdachte 4] , alias ‘ [medeverdachte 4] ’, zich in Duitsland bevond. Daar komt bij dat in de woning van [medeverdachte 2] een Nokiatelefoon is aangetroffen. Uit onderzoek van die telefoon en de daarin aangetroffen SIM-kaart blijkt dat op 15 mei 2015 met die telefoon/SIM-kaart tweemaal contact is gezocht met het nummer [telefoonnummer 6] . Het hof ziet daarin aanwijzingen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] elkaar toen in Duitsland hebben ontmoet, mede gezien hun ontmoeting op 11 juni 2015 in Bremen, Duitsland.
Op 11 mei 2015 om 14:12 belde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] en zei dat hij bij hem langs moest komen. Op diezelfde dag is bij de KLM-ticketservice op Schiphol een retourticket op naam van [medeverdachte 3] gekocht voor de vluchten Amsterdam/Kopenhagen en v.v. op 13 en 16 mei 2015. De telefoon van [medeverdachte 3] straalde die avond van 23:02 tot en met 23:15 uur een zendmast op Schiphol aan.
Uit tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 3] en de verdachte op 12 mei 2015 met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 3] belde de verdachte dat hij een uurtje later zou zijn, waarop de verdachte naar [medeverdachte 2] belde om te zeggen dat “die man zei dat hij een uurtje later zou zijn”. Omstreeks 21:40 uur belde [medeverdachte 3] de verdachte met de mededeling dat hij “hierboven” was en omstreeks 22:01 straalde zijn telefoon de zendmast van de [adres 3] in Schiedam aan. Omstreeks 23:19 uur straalde ook de telefoon van [medeverdachte 2] die zendmast aan.
[medeverdachte 3] is op 13 mei 2015 om 09:45 uur naar Kopenhagen gevlogen.
De huurauto van [medeverdachte 2] stond op 14 mei 2015 tussen 9:33 en 9:48 uur in de buurt van de [adres 2] in Schiedam, waar [medeverdachte 1] woonde.
[medeverdachte 1] is die dag om 13:45 uur van Eindhoven naar Kopenhagen gevlogen, en is daarna met de trein naar Odense gereisd waar zij een kamer had in het [hotel 1] .
[medeverdachte 3] is die dag van Kopenhagen naar Odense gereisd, waar hij voor 2 nachten in kamer 308 heeft ingecheckt.
Op 14 mei 2015 stuurde [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] het bericht: “
Ok, She gone holla. Wha the num be”. [medeverdachte 3] stuurde een sms-bericht met daarin “308” aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] verbleef toen -als gezegd- in hotelkamer 308 van het [hotel 1] in Odense. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 3] die dag zijn kamernummer heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] . Blijkens de camerabeelden van het hotel heeft [medeverdachte 1] die dag omstreeks 22:35 uur in kamer 308 een duwersbol aan [medeverdachte 3] overgedragen, hetgeen [medeverdachte 1] ook heeft beaamd. [medeverdachte 3] stuurde omstreeks 22:33 uur een sms-bericht naar [medeverdachte 2] , inhoudende: “Klaar/gedaan, hallo “N dip”.
[medeverdachte 2] liet op 15 mei 2015 om 10:26 uur aan [medeverdachte 3] weten: “Goed laat me weten zodra het gedaan is. Kom naderhand naar me toe.” [medeverdachte 3] stuurde het bericht terug “nog niet op komen dagen” en [medeverdachte 2] vroeg [medeverdachte 3] of hij bij de “M” was. [medeverdachte 3] ontmoette daarna een man bij McDonalds in het station van Odense, waarna hij in diens auto een tas heeft overhandigd. [medeverdachte 2] stuurde om 11:34 uur het bericht aan [medeverdachte 3] : “Dude gave you papers?” [5] . [medeverdachte 3] antwoordde dat hij dat niet begrepen had.
[medeverdachte 2] was die dag van ongeveer 12 tot 21:30 uur in Aalborg en heeft die middag een ontmoeting gehad met [naam 1] en is direct daarna een geldwisselkantoor binnen gegaan.
Uit andere berichten van 14 en 15 mei 2015 blijkt dat ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] elkaar probeerden te ontmoeten in een plaats die zij aanduidden als ‘A’, maar dat deze ontmoeting uiteindelijk niet heeft plaats gevonden.
8 tot en met 18 juni 2015
Op 11 juni 2015 had [medeverdachte 2] na een reis van 8 uur een ontmoeting met [medeverdachte 4] , alias [medeverdachte 4] , (voor de duur van slechts 50 minuten) in Bremen. Op 13 juni 2015 straalde de telefoon van [medeverdachte 2] omstreeks 19:07 uur een zendmast aan in de buurt van de [adres 4] in Schiedam. [medeverdachte 2] belde [medeverdachte 3] .
Op 14 juni 2015 is met een contante betaling een retourticket op naam van [medeverdachte 3] geboekt voor vluchten op 15 en 18 juni 2015 van Amsterdam/ Kopenhagen en v.v..
Die dag om 19:08 uur belde [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] en zei dat alles was geregeld, dus dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Omstreeks 23:55 uur had [medeverdachte 3] een afspraak met de verdachte bij de Bijlmer Arena in Amsterdam, nadat zij elkaar een aantal keren hadden gebeld.
Op 15 juni 2015 vloog [medeverdachte 3] naar Kopenhagen en op 16 juni2015 reisde hij verder naar Odense, waar hij incheckte bij het [hotel 1] . Die dag hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] weer telefonisch contact. [medeverdachte 2] zei dat ze vandaag om zeven uur gingen eten bij McDonalds en vroeg: Kom jij ook? [medeverdachte 3] zei dat hij ook zou komen. Omstreeks 18:52 uur ontmoette [medeverdachte 3] [medeverdachte 7] bij McDonalds in Odense en daarna is gezien dat hij een plastic tas op de bijrijdersstoel in de auto van [medeverdachte 7] plaatste.
Tussen 19:12 en 19:16 uur hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] driemaal sms-contact met elkaar. [medeverdachte 3] voerde na terugkomst in het hotel om 19:19 uur een Skypegesprek met [medeverdachte 2] . Daarin spraken zij onder meer over
white people en black people(vertaald: blanke en zwarte mensen) en werden diverse getallen genoemd (66, 49, 9 en 4). [medeverdachte 3] zei verder dat zijn tante morgenvroeg zou komen en dat hij met een andere vriend heeft afgesproken, dus ze hebben geluncht en zouden elkaar morgen weer zien, dan zouden ze weer samen gaan lunchen. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 3] vandaag om 11 uur af te spreken, zelfde plek.
[medeverdachte 3] ging vervolgens omstreeks 22:49 uur naar McDonalds in het station van Odense, maar heeft daar niemand ontmoet. [medeverdachte 3] belde om 23:47 uur naar [medeverdachte 2] om te vragen met wie hij zou gaan eten: “
[bijnaam 1] of [bijnaam 2]?” [medeverdachte 2] antwoordde “
[bijnaam 1]”.
Op 17 juni 2015 is gezien dat [medeverdachte 3] om 18:28 uur voor het [hotel 1] [medeverdachte 7] ontmoette. Ze gingen beiden in [medeverdachte 7] auto zitten, praatten en maakten gebaren. Nadien was op de camerabeelden van [medeverdachte 3] ’s hotelkamer te zien dat hij een zwart voorwerp uit zijn jas pakte, de verpakking verwijderde en vervolgens met zijn handen bewegingen maakte, alsof hij briefjes aan het tellen was. Tenslotte deed hij het pakket in zijn koffer.
Geconstateerd is dat [medeverdachte 7] op 17 juni 2015 in zijn mobiele telefoon de tekst
39 sort en 53 hvidhad opgeslagen (vertaald als: 39 zwart en 53 wit).
8 tot en met 17 augustus 2015
[medeverdachte 2] had op 10 augustus 2015 in het Deense Aarhus een ontmoeting met [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ), waarbij hij een papieren zak kreeg overhandigd. Later die dag had [medeverdachte 2] een ontmoeting met [naam 1] in Aalborg .
Op 12 augustus 2015 had [medeverdachte 2] om 12:48 uur telefonisch contact met [medeverdachte 3] om een kwartier later met elkaar af te spreken. [medeverdachte 3] boekte om 15:34 uur een retourticket Amsterdam/Kopenhagen v.v. op 15 en 17 augustus 2015. [medeverdachte 2] probeerde de verdachte vanaf 18:24 uur viermaal tevergeefs te bereiken. Op 13 augustus 2015 tussen 21:10 en 23:10 uur is een door [medeverdachte 2] gehuurde Clio gezien in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] in Schiedam. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn ’s avonds bij die woning gezien; zij kwamen beiden met een plastic tasje uit het portiek.
Op 14 augustus 2015 reisde de koerier [medeverdachte 8] , blijkens haar verklaring van 9 februari 2016, op verzoek van [medeverdachte 2] , met een duwersbol en slikkersbollen naar Odense. Zij heeft verklaard dat de verdachte, die zij op een foto herkende, haar vooraf naar een woning in Amsterdam-West had gebracht. Daar had de verdachte haar een duwersbol (staaf) en ongeveer 70 slikkersbollen gegeven. Terwijl de verdachte in die woning was, bracht zij de duwersbol vaginaal in en slikte zij de slikkersbollen. De verdachte heeft [medeverdachte 8] naar Schiphol gebracht en stond bij de gate om erop toe te zien dat zij zou vertrekken. [medeverdachte 8] heeft op 15 augustus 2015 in het [hotel 1] in Odense de door haar vervoerde bollen in een tas gedaan en aan [medeverdachte 3] overgedragen, die daarvoor naar haar hotelkamer was gekomen. Zij heeft ook [medeverdachte 3] op een haar getoonde foto herkend.
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 3] zijn hotelkamer op 15 augustus 2015 rond 16:45 uur verliet en na ruim vijf minuten terugkeerde met een Vomartas en dat hij uit die tas bollen haalde. Een grote rol legde hij weg, de rest van de bollen verpakte hij in een papieren tas met de opdruk Sunset, die hij vervolgens in de Vomartas terugstopte.
[medeverdachte 3] droeg rond 18:00 uur een Vomartas over aan [medeverdachte 6] bij de McDonalds in het station van Odense.
Die dag is [medeverdachte 6] om 21:17 uur op het station in Aalborg als verdachte aangehouden. Hij had een Vomartas bij zich met daarin een Sunsettas en een groene handdoek, waarin zijn aangetroffen 65 bollen, waarvan 60 stuks in wit tape verpakt en 5 stuks in rood tape. In Denemarken is vastgesteld dat het in totaal ging om netto 521 gram cocaïne.
Op 16 augustus 2015 is op camerabeelden van de hotelkamer van [medeverdachte 3] gezien dat hij in de badkamer slikkersbollen produceerde; hij legde handenvol rode en zwarte bollen en een rode duwersbol (kennelijk afkomstig van [medeverdachte 8] ) op een groene handdoek en deed alles in plastic zakken. [medeverdachte 3] haalde even later tasjes bij 7/11 en om 12:19 is gezien dat hij een 7/11-tas aan [medeverdachte 7] overhandigde, die de tas op de achterbank van zijn auto legde.
[medeverdachte 7] is die dag om 13:30 uur in [naam 7] aangehouden. In de door hem meegevoerde 7/11 tas werden een rode staaf aangetroffen (de duwersbol die [medeverdachte 8] had van Nederland had uitgevoerd) met in totaal 207 gram heroïne en 35 rode bollen met heroïne en 60 zwarte bollen met cocaïne.
In Denemarken zijn de Deense afnemers aangemerkt als groep Aalborg (met als verdachten [naam 4] en [naam 5] ) en als groep [naam 7] (met als verdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] , alias [medeverdachte 4] ).
5.2.2.
Overige transporten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] hebben bekend dat zij inwendig bollen van Denemarken naar Nederland hebben vervoerd. Deze verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en worden door partijen overigens ook niet betwist. Het hof neemt de volgende feiten dan ook als vaststaand aan.
[medeverdachte 1] heeft zesmaal een duwersbol (die zij als dildo met verdovende middelen heeft aangeduid) van Nederland naar Denemarken heeft uitgevoerd, blijkens haar verklaringen, in combinatie met onder meer documenten met reisgegevens, hotelboekingen, telecomgegevens, foto’s en camerabeelden van het [hotel 1] in Odense.
Deze transporten zijn uitgevoerd rond de volgende data, waarop [medeverdachte 1] in Denemarken telkens de door haar vervoerde duwersbol heeft overgedragen aan een persoon:
  • Op 28 november 2014 heeft zij een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd;
  • Op 21 december 2014 heeft zij een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd en deze daar bij McDonalds aan een Deense man overgedragen;
  • Op 12/13 februari 2015 heeft zij een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd en heeft de koerier [medeverdachte 8] in het [hotel 1] ontmoet en bij haar een duwersbol opgehaald; zij heeft de beide duwersbollen bij McDonalds aan twee mannen overgedragen;
  • Op 21 februari 2015 heeft zij een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd en deze daar bij McDonalds aan een man overgedragen;
  • Op 24 april 2015 heeft zij een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd en deze daar bij McDonalds aan een man overgedragen;
  • Op 14/15 mei 2015 heeft zij een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd en deze daar in het [hotel 1] aan [medeverdachte 3] overgedragen.
Voor de transporten ontving [medeverdachte 1] een beloning van € 750 of € 1000.
Het hof stelt verder vast dat [medeverdachte 8] tweemaal een duwersbol en slikkersbollen met verdovende middelen van Nederland naar Denemarken heeft uitgevoerd, blijkens haar eigen verklaringen en van anderen, in combinatie met onder meer documenten met reisgegevens en een hotelboeking.
Deze bevindingen worden verder ondersteund door een onderschept telefoongesprek met een vriendin.
Deze transporten zijn uitgevoerd rond de volgende data, waarop [medeverdachte 8] in Denemarken telkens de door haar vervoerde duwersbol heeft overgedragen aan een persoon:
  • Op 12 februari 2015 heeft zij slikkersbollen en een duwersbol van Nederland naar Odense vervoerd en deze daar in het [hotel 1] aan [medeverdachte 1] overgedragen;
  • Op 15 augustus 2015 heeft zij een duwersbol en 70 slikkersbollen van Nederland naar Odense vervoerd en deze daar in het [hotel 1] aan [medeverdachte 3] overgedragen.
Voor het eerste transport ontving [medeverdachte 8] een beloning van € 1100. Voor het tweede transport is ze niet uitbetaald.
De rol van de verdachte
De standpunten van partijen lopen wel uiteen over de vraag of de gedeelten van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] kunnen worden gevolgd waarin zij verklaren dat zowel [medeverdachte 2] als de verdachte betrokken waren bij de door hen uitgevoerde transporten. Zoals reeds overwogen in de subparagrafen 4.1. en 4.2. zal het hof onderzoeken of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[medeverdachte 1] heeft in haar verhoren op 27, 28 en 29 oktober 2015 gedetailleerd antwoord gegeven op vragen. Haar verklaringen over haar deelname aan de transporten worden ondersteund door historische gegevens, foto’s en reisgegevens.
Ten aanzien van de verdachte en [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] op 29 oktober 2015 verklaard dat ze de door haar uit te voeren goederen aangereikt kreeg van de verdachte en [medeverdachte 2] . Zij kreeg de instructies en de goederen altijd bij haar thuis. Als [medeverdachte 2] samen met de verdachte was, dan kreeg zij de goederen en instructies van [medeverdachte 2] . Als [medeverdachte 2] er niet was, kreeg zij deze van de verdachte. Voor de communicatie tijdens de reizen ontving ze SIM-kaarten van de verdachte of [medeverdachte 2] . Tijdens de reis in mei 2015 ontving zij van [medeverdachte 2] een sms met het kamernummer van [medeverdachte 3] , aan wie ze haar duwersbol vervolgens overdroeg. [medeverdachte 1] verklaarde voorts dat zij de hotels zelf boekte met uitzondering van het [hotel 1] en het [hotel 2] , waar zij in Zürich verbleef. Volgens [medeverdachte 1] werden deze hotels door [medeverdachte 2] geboekt omdat daarvoor een creditcard nodig was.
[medeverdachte 8] heeft verklaard dat zij na haar eerste reis van de verdachte had gehoord dat [medeverdachte 2] de baas was, dat hij verantwoordelijk was voor de levering van de verdovende middelen in Denemarken en dat de verdachte voor hem werkte. De verdachte had gezegd dat ze niet over [medeverdachte 2] moest verklaren en [medeverdachte 8] maakte uit de manier waarop de verdachte over [medeverdachte 2] praatte dat [medeverdachte 2] gevaarlijk is. De verdachte had haar foto van het (besloten) account van [medeverdachte 2] laten zien en daaruit had zij opgemaakt dat hij veel bekende mensen kende. Verder heeft [medeverdachte 8] verklaard dat zij in opdracht van de verdachte op Ibiza drugs heeft vervoerd, dat zij tijdens die reis in hetzelfde vliegtuig naar Ibiza zat als [medeverdachte 2] en dat ze in dat kader geld heeft ontvangen van [medeverdachte 2] . Uit een overzicht van Transavia blijkt dat [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] gelijktijdig op Ibiza waren en dat zij inderdaad in hetzelfde vliegtuig zijn heen gevlogen.
Volgens de verklaringen van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] werkten de verdachte en [medeverdachte 2] dus samen ten aanzien van de transporten, waarbij beide getuigen in eerste instantie verklaarden dat zij de indruk hadden dat [medeverdachte 2] de aansturende rol had. In het dossier bevindt zich bewijs dat deze verklaringen ondersteunt.
Allereerst bevestigen de verklaringen elkaar, weliswaar niet ten aanzien van specifieke transporten maar wel in algemene zin. Verder past deze samenwerking en rolverdeling bij de inhoud van een serie berichten. Op 3 juni 2014 schreef [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 9] dat hij ‘de meid van [verdachte] ’ met ‘de handel’ ging sturen. In de daaropvolgende dagen (9 en 10 juni 2014) valt in berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 2] te lezen hoe zij overlegden over het boeken van tickets en een hotel voor een vrouw. Ook werd uitgewisseld dat “de kip is gevlogen”, “dat ding al in de kist is” en dat [medeverdachte 2] dat net had gevolgd. In een berichtenreeks van augustus 2014 hadden de verdachte en [medeverdachte 2] contact over het ‘regelen’ van vrouwen. Een derde partij wilde zijn eigen vrouwen ‘erop zetten’, maar [medeverdachte 2] wilde het werk voor de verdachte houden. De verdachte zei dat hij niet zomaar een vrouw kon regelen. Hij moest wel goed weten wie en vroeg [medeverdachte 2] om hem nog wat tijd te geven.
Voor de betrokkenheid van [medeverdachte 2] acht het hof voorts nog van belang dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] beiden in Denemarken goederen hebben overdragen aan [medeverdachte 3] , terwijl [medeverdachte 3] de vaste koerier van [medeverdachte 2] was en [medeverdachte 3] de bollen van [medeverdachte 8] in augustus vervolgens leverde aan personen die relaties hadden met de Deense contacten van [medeverdachte 2] . Ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij het kamernummer van [medeverdachte 3] in een sms van [medeverdachte 2] had ontvangen, past in de eerdere bevindingen. Hierboven is immers vastgesteld dat [medeverdachte 2] dit nummer aan [medeverdachte 3] vroeg en daarna ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Tenslotte acht het hof opvallend dat in 2014 met één van [medeverdachte 2] creditcards (pogingen tot) betalingen zijn verricht aan de [hotel 1] en het [hotel 2] in Zürich, hetgeen naadloos aansluit bij de verklaringen van [medeverdachte 1] over het boeken van hotels.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte acht het hof nog van belang dat ontmoetingen tussen [medeverdachte 3] , de verdachte en [medeverdachte 2] hebben plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 1] vóór de twee transporten waarbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] betrokken waren. Ten aanzien van de bijeenkomst in mei 2015 kan bovendien op basis van onderschepte communicatie worden vastgesteld dat de verdachte op dat moment in de woning aanwezig was.
Het hof concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] over de betrokkenheid van de verdachte en [medeverdachte 2] ondersteund worden door andere bewijsmiddelen. Enkele bewijsmiddelen bevestigen de verklaringen in algemene zin, terwijl andere bewijsmiddelen een verklaring juist op een zeer concrete wijze verankeren. Bovendien is sprake van verschillende bronnen. Het hof is van oordeel dat de hiervoor aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] daarmee als betrouwbaar dienen te worden beschouwd.
5.3.
Aanvullende bewijsmiddelen
5.3.1.
Eerdere vluchten en taps van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]
In het dossier bevinden zich overzichten van vele vluchten van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] van en naar Denemarken in een veel ruimere periode dan de ten laste gelegde. [medeverdachte 3] heeft een groot aantal vluchten en treinreizen gemaakt van Nederland naar Denemarken en vice versa, telkens voor de duur van slechts enkele dagen. Net als bij de hierboven vastgestelde feiten, zijn de vluchten vaak vlak vóór het vertrek geboekt en vaak contant betaald. Ook bevinden zich in het dossier een grote hoeveelheid taps tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de periode van 10 december 2013 tot en met 7 december 2014. Het hof somt hieronder een aantal voorbeelden op deze vluchten en zal tevens de (vertaalde) inhoud van de communicatie tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vermelden, om de aard van hun onderlinge contacten en de samenhang met de vluchten te illustreren.
[medeverdachte 2] vloog op 10 december 2013 van Amsterdam naar Aalborg en op 14 december 2013 vloog [medeverdachte 3] van Amsterdam naar Billund. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hadden op 15 december 2013 contact met elkaar met hun telefoonnummers. [medeverdachte 2] stuurde het bericht naar [medeverdachte 3] (vertaald:) “Hoi. Kerel komt om 16:00 uur”. [medeverdachte 3] antwoordde bevestigend. [medeverdachte 2] vroeg: “Laatste mensen al gekomen?” en [medeverdachte 3] antwoordde “Nee, zeg. De laatste is er nog niet”.
Op 3 februari 2014 reisde [medeverdachte 2] naar Billund en [medeverdachte 3] op 7 februari 2014 naar Aalborg . Op 8 februari 2014 om 7:46 uur stuurde hij naar [medeverdachte 3] het bericht: “Mensen zijn OK?” [medeverdachte 3] antwoordde: “Ja, wachten op 18”. [medeverdachte 3] vroeg om 7:50 uur: “Hoe komt het dat sommige van die mensen zo dik waren?”
Op 5 maart 2014 had [medeverdachte 2] (dubbel)boekingen voor vluchten van Amsterdam naar Billund en van Amsterdam naar Aalborg . [medeverdachte 3] reisde op 7 maart 2014 naar Aalborg . Op 8 maart 2014 om 15:24 uur stuurde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] : “Alle mensen al bereikt?”. [medeverdachte 3] antwoordde: “Ja, man, klaar om met het feestje te beginnen”.
Op 27 mei 2014 vloog [medeverdachte 2] naar Aalborg en [medeverdachte 3] vloog op 30 mei 2014 naar Aalborg . Op 30 mei 2014 om 18:06 uur vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] : “Alle mensen?”. [medeverdachte 3] antwoordde: “Eentje kon het niet halen. De kleine vriend”. Op 31 mei 2014 om 11:26 uur stuurde [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] : “Alles prima, man. Ze zijn net allemaal gekomen”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Mooi. Neem je een paar mooie zakjes mee? Hoeveel rood en hoeveel groen?”. [medeverdachte 3] stuurde “Wil je een paar zakjes kopen? Laat me tellen en dan hoor je nog van me”. Even later stuurde [medeverdachte 3] : “R43 & G65. Totaal 108”. [medeverdachte 2] antwoordde om 11:37 uur: “Perfect. Ik ga je de instructies geven”. [medeverdachte 2] stuurde om 14:22 uur: “Rood voor de [bijnaam 4] morgen om 14.00 uur bij het meer, kerel. En groen om 15.00 voor de [bijnaam 3] . Niet verwisselen. Eerst rood, dan groen”. [medeverdachte 3] vroeg: “ [bijnaam 3] dezelfde plaats” en [medeverdachte 2] antwoordde “ja, dezelfde plaats”. Op 1 juni 2014 schreef [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] : Hij moet je ook wat geld geven (het oorspronkelijke woord:
paper, wordt door vertaler vertaald als
geld).
[medeverdachte 2] vloog op 15 augustus 2014 naar Aalborg en [medeverdachte 3] deed dat op 19 augustus 2014. Op 20 augustus 2014 stuurde [medeverdachte 2] om 00:23 uur naar [medeverdachte 3] “Mensen al gekomen?” en [medeverdachte 3] antwoordde “Ja, er moeten er nog 19 komen”. [medeverdachte 2] zei: “Ah, ze komen snel”. [medeverdachte 3] stuurde om 13:31 uur dat iedereen al klaar is en [medeverdachte 2] antwoordde: “Oke, dat is te gek man. Laten we later vandaag skypen”. Op 1 september 2014 stuurde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] : “Ik moet je morgen zien man. Voor het geld”.
Op 2 oktober 2014 vloog [medeverdachte 2] naar Aalborg en [medeverdachte 3] op 4 oktober 2014. Op 3 oktober 2014 om 20:25 uur stuurde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] : “Zit hier nog steeds man. Man, dat duurt lang vriend”. [medeverdachte 3] vroeg: “Wat heeft ie nog meer” en [medeverdachte 2] antwoordde: “ik denk dat ie het komende uur nog niet klaar is”. Op 4 oktober 2014 om 9:15 uur vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] “Al die mensen?” [medeverdachte 3] antwoordde “Yea". Op 5 oktober 2014 om 13:02 schreef [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] : “Hoe laat begint dat andere feest, beste vriend?” [medeverdachte 2] antwoordde: “18:00. De dresscode voor het eerste feestje was toch groen?” waarop [medeverdachte 3] dit bevestigde.
Het hof constateert dat de hierboven aangehaalde berichten betrekking hebben op de vraag hoeveel ‘mensen’ zijn gearriveerd. In de reeks berichten van 27 mei 2014 volgt daarna nog een uitwisseling van over kleuren en het afleveren van kleuren aan personen. Opvallend is dat hier reeds de bijnaam ‘ [bijnaam 3] ’ wordt gebruikt, wat sterk lijkt op de bijnaam die [medeverdachte 2] in 2015 voor [medeverdachte 4] gebruikt. Het hof ziet voorts opvallende overeenkomsten tussen deze reeks berichten en het Skypegesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 16 juni 2015. Daarin spraken zij onder meer over witte en zwarte mensen en werden tevens getallen genoemd. Ook werd gesproken over tijdstippen voor ontmoetingen. [medeverdachte 3] had uiteindelijk de volgende dag een ontmoeting met [medeverdachte 7] , die in zijn telefoon op die dag de volgende notitie maakte: 39 zwart en 53 wit. [medeverdachte 7] is een contact van [medeverdachte 4] , met wie [medeverdachte 2] zeer kort voor het Skypegesprek drie keer contact had. Op 15 augustus 2015 is [medeverdachte 7] aangehouden, terwijl hij het bezit van een rode staaf en rode en witte bollen, met daarin verdovende middelen, die hij van [medeverdachte 3] had ontvangen.
Het hof twijfelt er niet aan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in al deze berichten gebruikmaken van versluierend taalgebruik. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben geen antwoord willen geven op vragen over de strekking van de inhoud van deze gesprekken. Op basis van de hiervoor opgesomde bevindingen bezien in onderlinge samenhang met de overige vastgestelde feiten ten aanzien van de transporten van mei, juni, juli en augustus 2015 kan naar oordeel van het hof worden vastgesteld dat de berichten gaan over de vraag hoeveel slikkersbollen reeds waren uitgepoept. In de berichten van 27 mei 2014 en 16 juni 2015 werd overlegd over de vragen waar, wanneer en/of aan wie de/welke bollen overgedragen moesten worden. Ook werd in de berichten gecommuniceerd over het in ontvangst nemen van geld.
5.3.2.
De woning aan de [adres 2]
De verdachte heeft gedurende drie jaar een relatie met [medeverdachte 1] gehad en heeft enige tijd met haar samengewoond in haar huis aan de [adres 2] in Schiedam . Zij hebben samen een zoon en een dochter. Gedurende de ten laste gelegde periode was [medeverdachte 1] zwanger van hun laatste kind.
In de woning hebben twee ontmoetingen plaats gevonden. In mei 2015 bezocht [medeverdachte 3] de woning, terwijl de verdachte thuis was. De verdachte onderhield hierover telefonisch contact met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] kwam later ook naar de woning.
In augustus 2015 bezochten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de woning.
In die woning is in de meterkast een groot aantal rollen gekleurd tape aangetroffen, waarvan een deel was gebruikt. De met tape omwikkelde bollen die bij de op 15 augustus 2015 aangehouden Denen zijn aangetroffen hadden dezelfde kleuren. In de bij die woning behorende berging is een groot aantal voorwerpen aangetroffen, die in verband kunnen worden gebracht met het wegen en verpakken van verdovende middelen, waarbij op een aantal voorwerpen tevens cocaïne is aangetroffen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat alleen zij en de verdachte destijds beschikten over een sleutel van de berging.
5.3.3.
Eerdere berichten tussen [medeverdachte 2] en de verdachte
In het dossier bevindt zich een grote hoeveelheid berichten die is uitgewisseld tussen nummers die in gebruik waren bij [medeverdachte 2] en de verdachte. Enkele van deze berichten zijn reeds hierboven geparafraseerd. In de berichten wordt veel gesproken over prijzen, hoeveelheden en de kwaliteit van geleverde goederen. In onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat duidelijk is dat [medeverdachte 2] en de verdachte daarbij eveneens gebruik maakten versluierende taal. Het hof verwijst naar de in subparagraaf 5.2.2. genoemde berichtenreeksen van juni 2014. [medeverdachte 2] noch de verdachte heeft een verklaring willen afleggen over de strekking van deze berichten.
5.4.
Patronen
Op grond van de feiten en omstandigheden uit alle subparagrafen van paragraaf 5 concludeert het hof dat sprake was van een kenmerkend patroon van handelingen, in combinatie met vaste plaatsen en afnemers.
Voor de transporten die door [medeverdachte 3] werden uitgevoerd kan het volgende patroon worden vastgesteld. [medeverdachte 2] ontmoette [medeverdachte 4] en/of [naam 1] enkele dagen vóór de dag van het transport (vastgesteld in juni en augustus 2015 en ondersteund door historische gegevens van mei 2015 en de vluchtgegevens naar Denemarken uit 2013 en 2014). Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hadden contact met elkaar voordat [medeverdachte 3] op reis ging (ontmoetingen in april, mei en augustus 2015, telefonisch contact in juni 2015). Zeer kort na dat contact werden de vluchten en het hotels van [medeverdachte 3] geboekt (alle transporten 2015). Na aankomst in Denemarken verbleef [medeverdachte 3] in het [hotel 1] in Odense en onderhield hij contact met [medeverdachte 2] over de voortgang met betrekking tot het uitpoepen van de slikkersbollen en over de ontmoetingsplaats en -tijd (mei, juni en augustus 2015, ondersteund door berichten uit 2013 -2014). [medeverdachte 3] droeg de bollen vervolgens in de buurt van het station in Odense over aan een persoon (alle transporten). Rondom deze transporten had [medeverdachte 2] contact met [medeverdachte 4] en/of [naam 1] (mei en juni 2015).
Voor de transporten met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] geldt het volgende patroon. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] ontvingen de bollen in Nederland. [medeverdachte 8] kreeg ze van de verdachte. [medeverdachte 1] kreeg ze thuis van [medeverdachte 2] of de verdachte. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] brachten de bollen in, door ze te slikken ( [medeverdachte 8] ) en/of in te brengen in de vagina ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] ). Net als [medeverdachte 3] reisden [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] per vliegtuig naar Kopenhagen en daarna per trein naar Odense, waar zij onder meer in het [hotel 1] verbleven dat vlakbij het station van Odense ligt. In Odense werden de bollen overgedragen aan een Deense man, al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 3] . De ontmoeting met deze man vond doorgaans plaats bij de McDonalds en in enkele gevallen in de directe omgeving. Voor de communicatie tijdens de reis ontvingen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] SIM-kaarten die zij niet voor andere doeleinden mochten gebruiken.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat essentiële overeenkomsten terugkomen in zowel de transporten die alleen door [medeverdachte 3] zijn uitgevoerd enerzijds en de transporten waar ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] bij betrokken waren anderzijds: er is sprake van een kenmerkend patroon van handelingen in combinatie met vaste plaatsen en afnemers: de reizen die [medeverdachte 2] naar Denemarken maakte vlak voordat [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] of [medeverdachte 1] erheen ging; de ontmoetingen voorafgaande aan de transporten tussen koerier [medeverdachte 3] met de verdachte en/of [verdachte] en in een aantal gevallen in de woning van [verdachte] / [medeverdachte 1] ; de vaste contactpersonen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in Denemarken, die in Denemarken zijn geïdentificeerd als mannen behorend tot de groep [naam 7] uit Aarhus en de groep Aalborg en het logeeradres in [hotel 1] van de koeriers [medeverdachte 3] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] in Odense, nabij het treinstation, waar steevast de ontmoetingen met de Denen plaatsvonden en tasjes aan de Denen werden overgedragen. Ook de transporten beschreven in 5.2.2. bevatten zoveel van deze essentiële overeenkomsten dat die overeenkomsten als onderscheidend kunnen worden beschouwd.
De communicatie verliep eveneens volgens kenmerkende patronen. Er werd diverse malen van telefoons en/of SIM-kaarten gewisseld, zowel door [medeverdachte 2] als door de koeriers. [medeverdachte 2] had via sms-contact met de telefoon(s) die [medeverdachte 3] gebruikte en gaf hem op die wijze instructies. Ten aanzien van twee door [medeverdachte 2] gebruikte Deense telefoonnummers geldt dat deze kort na elkaar dag in gebruik zijn genomen als het door [medeverdachte 4] (bijgenaamd [medeverdachte 4] ) gebruikte Deense telefoonnummer én dat de eerste 9 cijfers exact met elkaar overeenkomen. In het opgenomen en uitgeluisterde gespreksverkeer evenals in het uitgelezen dataverkeer tussen [medeverdachte 2] enerzijds en [medeverdachte 3] en de verdachte anderzijds werd vaak versluierd taalgebruik gebruikt dat naar het oordeel van het hof bezwaarlijk anders kan worden geïnterpreteerd dan dat dit betrekking had op de slikkersbollen, zoals hierboven reeds uiteengezet.
Op basis van het bovenstaande is het hof van oordeel een vaste rolverdeling kan worden vastgesteld. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] vervoerden inwendig duwers- en/of slikkersbollen. [medeverdachte 2] was degene die vóór en tijdens alle transporten de contacten onderhield met [medeverdachte 4] en [naam 1] over de planning van de transporten. Vóór en tijdens de reizen van [medeverdachte 3] onderhield [medeverdachte 2] contact met [medeverdachte 3] over de dag van de transporten en de plaats, tijd en de hoeveelheid te leveren bollen en de overdracht van het geld. Ten aanzien van de transporten die door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] werden uitgevoerd vervulde [medeverdachte 2] voornamelijk een aansturende rol. De verdachte regelde koeriers voor [medeverdachte 2] en was samen met [medeverdachte 2] verantwoordelijk voor het overhandigen van duwers- en slikkersbollen aan ‘zijn eigen’ koeriers.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het hiervoor genoemde transport van 8-18 juni 2015.
Daartoe overweegt het hof dat [medeverdachte 3] als de vaste koerier van [medeverdachte 2] fungeerde en dat er geen andere aanwijzingen zijn dat de verdachte een rol speelde in de transporten waarin alleen [medeverdachte 3] als koerier werd ingezet. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat in elk geval [medeverdachte 8] in juni 2015 ook voor [medeverdachte 2] heeft gewerkt, zodat het goed denkbaar is dat de afspraak van [medeverdachte 3] en de verdachte bij de Bijlmer Arena betrekking had op het regelen van deze werkzaamheden. Deze ontmoeting, waarvan de strekking niet kan worden vastgesteld, is ontoereikend om daarmee de verdachte als medepleger aan te merken bij dit transport.
5.5.
Wat werd er vervoerd?
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het hof evenals de rechtbank schakelbewijs kan toepassen, in die zin dat op grond van de bevindingen in augustus 2015, waarbij heroïne en cocaïne is aangetroffen, gezien de overeenkomsten tussen dit transport en de andere ten laste gelegde transporten, worden geconcludeerd dat ook de andere transporten een of meer van deze harddrugs hebben betroffen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een schakelbewijsconstructie slechts kan worden gebruikt indien vaststaat dat de verdachte aan alle daarbij betrokken incidenten heeft deelgenomen. Nu de door de rechtbank gehanteerde schakelbewijsconstructie geen overwegingen bevat ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte, is deze wijze van schakelen niet toelaatbaar hetgeen tot de conclusie leidt dat de transporten in mei en juni 2015 niet kunnen worden bewezen. Daarnaast is het niet mogelijk om patronen vast te stellen, nu de verdachte geen gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 9] .
Oordeel hof
Allereerst merkt het hof het volgende op. Bij het vaststellen van het bovenstaande patroon is gebruik gemaakt van de transporten van april en juni 2015, terwijl niet is vastgesteld dat de verdachte daarbij betrokken is geweest. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheid niet aan in de weg staat van het gebruik van deze transporten om vast te stellen wat er is vervoerd. Duidelijk is dat bij deze transporten dezelfde opdrachtgevers en een van de vaste koeriers betrokken was, terwijl de feiten ook op andere punten essentiële en onderscheidende overeenkomsten vertonen met de transporten waar de verdachte wel bij betrokken was.
In paragraaf 5.4 is beschreven welke patronen uit de vastgestelde feiten kunnen worden vastgesteld. Tijdens het transport van augustus 2015 komen alle onderdelen van dit patroon terug: [medeverdachte 2] had op 10 augustus 2015 een ontmoeting met [medeverdachte 4] en met [naam 1] ; [medeverdachte 2] maakte een afspraak om [medeverdachte 3] te ontmoeten op 12 augustus 2015; zeer kort hierna werd de reis van [medeverdachte 3] geboekt; [medeverdachte 3] verbleef op 15 augustus 2015 in het [hotel 1] in Odense; [medeverdachte 3] communiceerde met [medeverdachte 2] over de tijd en plaats van de ontmoeting met de afnemers en in versluierd taalgebruik over de beschikbaarheid van de bollen; [medeverdachte 3] droeg op 15 augustus 2015 een tasje over aan [medeverdachte 7] (die gelieerd was aan [medeverdachte 4] ) en op 16 augustus 2015 droeg hij een tasje over aan [medeverdachte 6] (een broer van [naam 1] ) en [medeverdachte 2] heeft op 15 augustus 2015 contact gehad met [naam 1] en [medeverdachte 4] .
Op 14 augustus 2015 is [medeverdachte 8] per vliegtuig van Schiphol naar Kopenhagen gereisd en van daaruit per trein naar het [hotel 1] in Odense. Zij nam inwendig een duwersbol en slikkerbollen mee, die zij van de verdachte had gekregen. Op 15 augustus 2015 heeft zij deze bollen in een Vomartasje aan [medeverdachte 3] overgedragen. De tas is met de slikkersbollen op diezelfde dag aangetroffen bij [medeverdachte 6] , die deze bij McDonalds in het station van Odense van [medeverdachte 3] overhandigd had gekregen. De bollen bevatten 521 gram cocaïne. De duwersbol is de volgende dag met door [medeverdachte 3] vervoerde slikkerbollen aangetroffen bij [medeverdachte 7] (een contact van [medeverdachte 4] ), nadat [medeverdachte 3] hem had ontmoet in het station van Odense en voor het hotel. De slikkersbollen bevatten 278,95 gram heroïne en 504 gram cocaïne. De door [medeverdachte 8] vervoerde duwersbol bevatte 480 gram heroïne.
Het hof merkt op dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden of voor de inhoud van aan hem voorgehouden relevante telefoon- of sms-gesprekken.
Dit alles leidt het hof tot de slotsom dat de wijze waarop de transporten zijn voorbereid en uitgevoerd op essentiële punten overeenkomt en dat ook de deelnemende personen en hun diverse rollen overeenkomen. Op basis van deze overeenkomsten komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat bij de transporten hetzelfde goed vervoerd werd. Het hof komt derhalve met toepassing van schakelbewijs tot de conclusie dat alle in paragraaf 5.2. beschreven transporten heroïne en/of cocaïne betroffen.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat het transport van mei 2015 op essentiële punten én tot in kleine details overeenkomsten vertoont met het transport van augustus 2015, zodat naar het oordeel van het hof reeds op basis van deze twee transporten dezelfde conclusie zou kunnen worden getrokken.

6.Verweren over de kwalificatie van de feiten en omstandigheden

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van een criminele organisatie, waarin [medeverdachte 2] als leidinggevende en de verdachte als deelnemer moeten worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Op basis van de tapgesprekken kan geen duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband worden vastgesteld, omdat niet kan worden vastgesteld dat daarin wordt gesproken over verdovende middelen. De vermeende ontmoetingen kunnen evenmin bijdragen aan het bewijs, omdat niet blijkt dat deze te maken hadden met leveringen van harddrugs. De (eventuele) betrokkenheid van de verdachte is te gering om te kunnen spreken van deelneming aan een criminele organisatie.
Oordeel van het hof
De in artikel 11b Opiumwet (Ow) bedoelde organisatie die kortgezegd het plegen van een of meer drugsdelicten tot oogmerk heeft, hangt nauw samen met de organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven (in het algemeen) als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor geldt het volgende beoordelingskader.
Van een organisatie is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Van deelneming aan een organisatie kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen ofwel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in genoemd artikel bedoelde oogmerk. Niet is vereist, dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, in het onderhavige geval van drugsmisdrijven.
Het hof stelt vast, op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij sprake was van een bestendig verband met een vaste rolverdeling. Het duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband van de verdachte en zijn medeverdachten had als oogmerk het uitvoeren van cocaïne en/of heroïne, alsmede het verkopen en afleveren daarvan. Hiervoor heeft het hof reeds uiteengezet wat de rollen waren van de verdachte en zijn medeverdachten. [medeverdachte 2] was als gezegd de spin in het web, waarbij hij enerzijds contact onderhield met de twee groepen Deense afnemers over de uit te voeren verdovende middelen en anderzijds met [medeverdachte 3] en de verdachte over de planning en organisatie van de uitvoer uit Nederland. De rol van de verdachte bestond uit het regelen en begeleiden van de koeriers en het overhandigen van de verdovende middelen ten behoeve van de drugssmokkel aan hen. [medeverdachte 3] heeft gefungeerd als drugskoerier en daarnaast nam hij bollen met drugs in ontvangst van andere koeriers en droeg deze over aan de Deense kopers. Tevens ontving [medeverdachte 3] geld van de afnemers. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] hebben meermalen gefungeerd als drugskoerier en [medeverdachte 1] heeft eveneens drugs overgedragen aan de Deense kopers.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat niet alleen sprake is geweest van een structureel samenwerkingsverband tussen de verdachte en [medeverdachte 2] , maar dat het aandeel van de verdachte niet gering te noemen is. Met het overhandigen van de verdovende middelen en het regelen van de koeriers speelde de verdachte immers een essentiële rol in het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Het hof merkt nog op dat dit samenwerkingsverband bovendien verder teruggaat dan de ten laste gelegde periode, in ieder geval tot 28 november 2014 (het eerste transport van [medeverdachte 1] ). Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van een duurzame en structurele samenwerking.
Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van misdrijven die zijn opgenomen in de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet en dat hij daarnaast een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
(zaaksdossier 6)
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Schiedam en/of in Denemarken, tezamen en in vereniging met een anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, te weten:
  • in de periode van 10 mei 2015 tot en met 16 mei 2015 een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en
  • in de periode van 8 augustus 2015 tot en met 17 augustus 2015 een hoeveelheid van 521 gram cocaïne en 478 gram cocaïne en 480 gram heroïne;
2.
(zaaksdossier 9)
hij in de periode van 8 februari 2015 tot en met 24 augustus 2015 op diverse plaatsen in Nederland en Denemarken heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte, en zijn mededaders en andere personen behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet, te weten:
  • het meermalen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (art 2A Opiumwet);
  • het meermalen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk afleveren en/of vervoeren van een middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (art 2B en 2C Opiumwet);
  • het meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
 anderen getracht te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en
 voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten (artikel 10a OW).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft liet plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid Opiumwet.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straf

Vonnis
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en acht maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot strafoplegging komt, verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat de verdachte in eerste aanleg geen weet had van zijn strafzaak en dat de behandeling in hoger beroep zijn enige mogelijkheid is om de verdediging te voeren. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met onregelmatigheden in de overleveringsprocedure, de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdediging heeft voorgesteld om aan de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, op te leggen aan de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de uitvoer van cocaïne en heroïne naar Denemarken en deelgenomen aan een organisatie die gericht was op het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in de Opiumwet. De verdachte had binnen deze organisatie de rol om koeriers te regelen en te begeleiden, hij produceerde de duwers- en slikkersbollen en is daarmee betrokken geweest bij de uitvoer van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen.
Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Hoewel onduidelijk is gebleven om hoeveel cocaïne het in totaal ging, leidt het hof de inhoud van de bewijsmiddelen, af dat het, gelet op de hoeveelheid reizen, ging om een substantiële hoeveelheid en dat de hoeveelheden bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in verdovende middelen wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken, wordt de invoer van cocaïne met hoge straffen bedreigd.
Het hof acht verder zeer bezwarend voor de verdachte, dat hij er niet voor is teruggedeinsd personen als koeriers in te schakelen, terwijl hij wist dat zij de harddrugs inwendig vervoerden. Daarmee waren voor de betrokkenen, onder wie zijn eigen (ex-)partner, enorme gezondheidsrisico’s gemoeid. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van eigen financieel gewin en zich niet bekommerd om het welzijn van de koeriers of de uiteindelijke afnemers/gebruikers.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, is naar het oordeel van het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juli 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in hoger beroep geruime tijd in voorlopige hechtenis verkeerde, te gelden dat in eerste aanleg en in hoger beroep de behandeling ter terechtzitting diende te zijn afgerond met een eindvonnis respectievelijk eindarrest binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn was aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten was behandeld.
De redelijke termijn is in hoger beroep met het instellen van het hoger beroep op 27 september 2018 aangevangen. Het hof wijst thans, op 15 september 2023, eindarrest. Het hof stelt vast dat de behandeling in hoger beroep bijna 60 maanden heeft geduurd. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden, maar zal deze gelet op de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en acht maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
11.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 september 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.