ECLI:NL:GHAMS:2023:2146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
23-004736-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis eerste aanleg en veroordeling voor gewoontewitwassen in het kader van onderzoek Marvel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Holland was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1977, had samen met haar broer, die eerder was veroordeeld voor drugshandel, contante bedragen ontvangen waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 augustus 2015 opzettelijk een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van deze bedragen, die afkomstig waren uit misdrijven, waaronder de uitvoer van verdovende middelen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar broer en dat zij actief heeft bijgedragen aan het verhullen van de herkomst van de ontvangen gelden. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004736-16
datum uitspraak: 15 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland in de strafzaak onder parketnummer 15-870202-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres] ,

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2021, 17 juli 2023, 18 juli 2023, 20 juli 2023 en 15 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(zaaksdossier 4)
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 augustus 2015 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s),
(van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 67.270,- euro)
- de werkelijke aard en/of herkomst heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet (onder andere van contant naar giraal geld) en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven (te weten onder andere uit handel/uitvoer van verdovende middelen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere bewijsoverwegingen, een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor gewoontewitwassen van de contante bedragen die zij in de ten laste gelegde periode telkens heeft ontvangen van haar broer [medeverdachte] . Deze bedragen waren van misdrijf afkomstig: [medeverdachte] is in eerste aanleg veroordeeld voor drugshandel en witwassen. Bovendien had hij geen verklaarbaar inkomen en de verdachte was daarvan op de hoogte. Dat [medeverdachte] de contante bedragen met pokeren zou hebben verdiend, is slechts een veronderstelling van de verdachte, gezien haar verklaring bij de rechtbank: “ [medeverdachte] heeft niet expliciet tegen mij gezegd dat hij zijn geld verdiende met pokeren, maar er waren wel signalen waar ik dat uit afleidde. Ik had het idee dat hij beroepspokeraar was: ik zag zijn inleg op afschrijvingen terug. Ik weet niet wat voor bedragen [medeverdachte] won, maar ik had het beeld dat hij aardig wat verdiende met pokeren.”
De verdachte heeft erkend dat zij de administratie van [medeverdachte] uitzocht, zijn facturen via haar eigen bankrekening voor hem betaalde en haar eigen creditcard aan hem ter beschikking stelde voor zijn aankopen. Zij heeft eveneens erkend dat zij telkens daarna contant geld van [medeverdachte] ontving, wat zij op haar eigen bankrekening heeft gestort. De verdachte ontving van [medeverdachte] weleens coupures die niet elke winkel accepteerde, zoals biljetten van 100, 200 en 500 euro en zij had moeite deze te wisselen.
Uit de WhatsAppgesprekken volgt zonder meer dat de verdachte wist wat de reden was van de omslachtige manier waarop met [medeverdachte] contanten werd omgegaan: de bron daarvan voor de autoriteiten te verbergen. De verdachte moet zichzelf hebben gerealiseerd in welke situatie zij met haar broer was beland. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat zij desondanks is doorgegaan met het witwassen van diens contante geld en hem daarvoor ook suggesties heeft gedaan.
Zij heeft door haar handelen derhalve opzettelijk de van misdrijf afkomstige bedragen van haar broer witgewassen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigd bewijs en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Indien het hof in hoger beroep de medeverdachte [medeverdachte] vrijspreekt van witwassen dient de [verdachte] in het verlengde daarvan eveneens te worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt de verdediging dat de verdachte geen weet heeft gehad van enige vorm van betrokkenheid van haar broer bij de handel in verdovende middelen en zij dus niet wist of het contante geld daarvan afkomstig was. De verdachte heeft [medeverdachte] geholpen met zijn financiën en dus moet de vraag beantwoord worden of zij redelijkerwijs het vermoeden moet hebben gehad of had moeten vermoeden dat de contante bedragen die zij van haar broer kreeg, van misdrijf afkomstig waren. Uit het door de rechtbank aangehaalde WhatsAppverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte] kan dat niet volgen. De verdachte wist dat [medeverdachte] een inkomen genoot, nu zij in het WhatsAppgesprek van 1 april 2014 aan hem laat weten dat het gewoon niet klopt dat hij heeft aangegeven geen inkomen te hebben. De verdachte wist dus hoogstens dat [medeverdachte] belasting ontdook en dat dit zou kunnen leiden tot problemen met de fiscus; maar het niet betalen van belasting over pokerwinsten en winsten uit het buitenland levert niet zonder meer het misdrijf witwassen op. Het feit dat de verdachte bij haar broer niet heeft doorgevraagd over de herkomst van de door haar ontvangen contante bedragen behoeft niet zonder meer tot de conclusie te leiden dat het niet anders kan dan dat zij moet hebben geweten dat de bedragen die zij ontving afkomstig waren van misdrijf.
4.3.
Overwegingen en oordeel van het hof
Inleiding
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis en 420ter Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijs-middelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
In het bestanddeel dat de betrokken persoon ‘weet’ dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf is, ligt besloten dat sprake dient te zijn van opzet. Hieronder valt ook voorwaardelijk opzet: het willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaarden dat men een voorwerp verbergt (of een voorwerp verwerft enz.) dat uit misdrijf afkomstig is. [1]
Het hof veroordeelt bij arrest van vandaag de halfbroer van de verdachte, [medeverdachte] , voor het medeplegen van diverse drugstransporten naar het buitenland, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschriften. Hierbij acht het hof tevens bewezen dat [medeverdachte] contante geldbedragen heeft ontvangen als opbrengsten van de uitvoer van harddrugs en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Daarvoor acht het hof doorslaggevend dat [medeverdachte] inkomsten uit de drugshandel moet hebben verkregen, dat hij diverse malen met grote contante bedragen reisde, dat hij grote coupures aan de verdachte heeft gegeven en dat ten aanzien van het overgrote deel van de contante uitgaven die hij heeft gedaan niet aannemelijk is geworden dat hij deze op een andere wijze – bijvoorbeeld door opbrengsten uit poker of de [bedrijf 3] op Ibiza – heeft verkregen. Een gedeelte van deze contante geldstromen van [medeverdachte] liep via de bankrekening van de verdachte. Het hof acht op basis hiervan bewezen dat de contante bedragen die [medeverdachte] onder zich had en aan de verdachte ter hand heeft gesteld, in ieder geval deels afkomstig waren uit misdrijf. De verdediging heeft dit overigens niet betwist.
De verdachte heeft erkend dat zij haar creditcard van de ABN-AMRO bank aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld voor het doen van betalingen, onder meer van vliegtuigboekingen ten behoeve van [medeverdachte] . Zij zocht daarnaast de financiële administratie van haar broer uit, inventariseerde zijn facturen en betaalde deze vanaf haar eigen bankrekening. Achteraf kreeg zij dat geld contant van [medeverdachte] terug, waarna zij het geld op haar eigen bankrekening stortte.
Het hof constateert dat op deze wijze contante bedragen van [medeverdachte] circuleerden via de bankrekening(en) van de verdachte en uiteindelijk aan hem ten goede kwamen.
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of uit de handelwijze van de verdachte kan worden geconcludeerd dat zij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze contante bedragen afkomstig waren van enig misdrijf, omdat zij dit in alle toonaarden ontkent.
Verklaringen van de verdachte over haar wetenschap over inkomsten [medeverdachte]
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij wist dat [medeverdachte] geen inkomsten opgaf bij de belastingdienst, ook geen gokwinsten. Op de vraag of zij wist wat [medeverdachte] deed waardoor hij zoveel contant geld had, heeft zij geantwoord dat ze nooit heeft gedacht dat hij zich bezighield met criminele activiteiten, maar wel een aantal keren heeft gedacht dat het niet klopte. Zij heeft nooit aan [medeverdachte] gevraagd waar het contante geld vandaan kwam.
In haar eerste verhoor als verdachte bij de FIOD heeft de verdachte verklaard:
“Voor mij waren zijn inkomsten te verklaren omdat ik meteen contant geld van hem kreeg als ik iets voor hem had betaald. Ik weet dat [medeverdachte] veel pokert en daarmee grote bedragen verdient. Hij heeft op Facebook gedeeld dat hij 15.000 US dollars had gewonnen, ik weet niet waar. Ik weet dat hij op Ibiza waterpijpen heeft verkocht.”
Het hof constateert allereerst dat de beweerde wetenschap van de verdachte omtrent pokerinkomsten of inkomsten op Ibiza louter lijkt te zijn gebaseerd op vermoedens, zonder dat zij daarbij enig detail kan noemen of blijk geeft van enige verificatie van de verstrekte informatie én zonder dat zij te kennen geeft dat zij – wetend dat hij geen belastingaangifte deed – bij [medeverdachte] heeft doorgevraagd.
Nadat de verdachte was gewezen op de – minst genomen – onlogische handelwijze ten aanzien van de geconstateerde contante geldstromen heeft zij onder meer het volgende verklaard.
Op de vragen waarom [medeverdachte] het geld dat hij aan de verdachte gaf, niet zelf op zijn eigen bankrekening stortte en daarvan zijn eigen rekeningen betaalde en waarom de verdachte een tussenschakel zou zijn antwoordde zij:
“Hij deed dat niet; ik heb er nooit aan gedacht om de rekeningen via zijn eigen rekening te betalen en dat zijn inkomsten op zijn eigen rekening gestort konden worden. Het klinkt inderdaad veel logischer om het zo te doen.”
Op de vraag waarom [medeverdachte] betalingen via GWK deed en niet via zijn bankrekening:
“Ik weet het niet, ik heb er nu wel vraagtekens bij, waarom zou je die extra kosten via GWK maken?”
Verklaringen van de verdachte over de reden voor haar handelwijze
De verdachte heeft als reden voor haar beheer van de financiën van [medeverdachte] steeds opgegeven dat hij stond ingeschreven op het adres van hun moeder, waardoor alle facturen op haar adres binnenkwamen. Haar moeder ondervond daar stress van, hetgeen de verdachte wilde voorkomen.
Ter zitting in hoger beroep is aan de verdachte voorgehouden dat zij blijkens de inhoud van haar WhatsAppconversaties met [medeverdachte] ervan op de hoogte was dat hij over diverse huurappartementen beschikte. Haar is ter zitting in hoger beroep gevraagd waarom [medeverdachte] dan nog op het adres van hun moeder ingeschreven bleef, want als hij zich daar zou uitschrijven, was er voor de verdachte geen reden meer om zich bezig te houden met zijn financiën. De verdachte antwoordde dat zij daar destijds niet bij stil heeft gestaan.
Ter zitting van het hof is verder aan de orde gesteld dat de verdachte een intelligent persoon is, mede gezien haar opleidingsniveau, haar baan en haar welbespraaktheid.
Het hof acht niet aannemelijk dat iemand met dergelijke capaciteiten pas (lange tijd) nadien vragen is gaan stellen bij de geschetste onlogische gang van zaken, te minder gezien (de hierna aan te halen) inhoud van de Whatsappgesprekken die zij met [medeverdachte] heeft gevoerd. Het hof merkt hierbij ook nog op dat de door de verdachte opgegeven reden voor het betalen van [medeverdachte] facturen geen enkel verband lijkt te houden met het feit dat zij ook haar creditcard aan hem ter beschikking heeft gesteld. Niet valt in te zien immers dat dit te maken had met enig stress veroorzakende factor voor hun moeder. Overigens heeft de verdachte dit ook nimmer gesteld.
Telefoon- en WhatsAppverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte] vanaf 3 december 2013
Het hof betrekt naast het bovenstaande niet alleen de door de verdediging genoemde 9 whatsapp-gesprekken bij de beoordeling van de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- of schuldwitwassen, het geheel van het tussen de verdachte en [medeverdachte] gewisselde telefoon/WhatsAppverkeer, chronologisch en in onderling verband en samenhang bezien, zoals ook blijkt uit de bewijsmiddelen. Het hof merkt vooraf op, dat een opvallend aspect is dat het pokeren als mogelijke inkomstenbron van [medeverdachte] geen enkele keer voorkomt in hun WhatsApp- of telefoonverkeer.
Het hof vat een aantal relevante bijzonderheden uit het berichtenverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode samen en plaatst daar opmerkingen bij:
3 december 2013[medeverdachte] vraagt of hij geld mag storten op de spaarrekening van de verdachte, omdat hij bitcoins wil kopen; het is niet veel: een bedrag van € 5.000, waarop de verdachte zegt dat ze niet kan betalen of pinnen van haar spaarrekening. [medeverdachte] zegt dat hij gaat storten op zijn eigen rekening en dat hij toch al veel gestort heeft dit jaar. [verdachte] vraagt of hij zijn eigen rekening bedoelt en zegt “bij mij ook”.
Het hof constateert dat de verdachte geen reactie geeft op de opmerking van [medeverdachte] dat genoemd bedrag
niet veelis of dat hij bitcoins wil aanschaffen, noch dat hij ervan uitgaat dat hij haar spaarrekening kan gebruiken. Daarnaast bespreken zij dat dit jaar al veel van zijn geld op zijn én op haar rekening is gestort.
28 december 2013De verdachte zegt dat ze
die briefjesniet gemakkelijk kan wisselen en dat zij tot nu toe alles zelf heeft betaald, maar weer gaat storten op haar rekening.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte hier coupures bespreekt die zij van [medeverdachte] heeft ontvangen met hoge bedragen, hetgeen zij ook heeft erkend.
Verder zegt de verdachte dat zij het rekeningnummer van [medeverdachte] nodig heeft om die 2000 voor huur te storten.
2 januari 2014De verdachte zegt: ik geef je wel zakgeld; [medeverdachte] noemt haar “
money manager”.
11 januari 2014De verdachte stuurt [medeverdachte] foto’s van 2 belastingaanslagen betreffende IB 2012 met [medeverdachte] als geadresseerde, met als totaalbedrag € 5.344, waarop zij tegen [medeverdachte] zegt dat [medeverdachte]
effe moet bellen om te vragen of het alsnog kan;
het is beetje veel gelden zij vraagt of
[naam] dat niet doet vanwege [bedrijf 2] , ook al is er geen omzet oid.
Het hof constateert dat de verdachte hier het bedrijf [bedrijf 2] van hun neef [naam] als idee oppert, kennelijk in verband met het aan de fiscus te verantwoorden inkomen van [medeverdachte] over het jaar 2012, terwijl zij weet dat dit bedrijf geen omzet heeft gemaakt. Uit haar opmerking volgt tevens dat zij ervan uitgaat dat [medeverdachte] als inkomstenbron over 2012 geen andere inkomstenbron kan opgeven.
11 januari 2014De verdachte appt dat er een hoge rekening ligt van de belastingdienst, omdat [medeverdachte] vorig jaar geen aangifte heeft gedaan. [medeverdachte] antwoordt daarop dat hij deze maar beter kan betalen om
geen slapende honden wakker te maken; de verdachte noemt daarop het totaalbedrag van bijna € 5.400.
Het hof constateert dat de verdachte hier niet ingaat op de opmerking over het niet wakker maken van slapende honden; kennelijk begrijpt zij wat [medeverdachte] daarmee bedoelt en gaat zij er ook niet tegenin.
15 januari 2014[medeverdachte] informeert naar de CVC-code van de creditcard van de verdachte; [medeverdachte] is naar haar onderweg en brengt 500 mee. [medeverdachte] zegt dat het niet is gelukt met de creditcard en dat hij businessclass naar Amerika wil.
31 januari 2014[medeverdachte] stuurt een foto van een BMW X met kenteken [kenteken] , waarop de verdachte reageert met
Ppppffff. [medeverdachte] : Niet tegen ma zeggen. De verdachte zegt:
hoe ga je dit verbergen your putting urself out there man.
Het hof constateert dat de verdachte kennelijk weet hoe duur een dergelijke auto is, en dat zij haar verbijstering uit over het feit dat hij deze heeft gekocht, omdat [medeverdachte] dit kennelijk moet verbergen.
De verdachte gaf in eerste aanleg en in hoger beroep wisselende verklaringen op de vraag wat zij heeft bedoeld met deze teksten.
27 maart 2014[medeverdachte] is naar een appartement verhuisd en de verdachte vraagt om een foto.
Het hof constateert dat de verdachte dus in elk geval toen wist dat [medeverdachte] niet bij hun moeder woonde, maar dat dit kennelijk geen aanleiding voor haar is geweest tegen [medeverdachte] te zeggen dat hij zich kon laten inschrijven op zijn eigen adres en zijn facturen voortaan daar kon laten bezorgen, zodat hun moeder geen stress meer had en de verdachte kon stoppen met haar geldcirculatie-handelingen ten behoeve van [medeverdachte] . Hiermee komt de door de verdachte aangevoerde reden voor haar handelingen op losse schroeven te staan.
1 april 2014De verdachte zegt als ik je een advies mag geven: zorg ervoor dat je ergens op een loonlijst terecht komt, want het is niet logisch dat je 0 EUR inkomsten hebt, maar wel belasting betaalt voor een dure auto.
Het hof constateert dat de verdachte kennelijk wist dat [medeverdachte] niet op een loonlijst stond; dat hij bij de belasting opgaf dat hij geen inkomsten had, terwijl de fiscus wel op de hoogte was van het feit dat hij een dure auto had en dat zij hem uitdrukkelijk adviseerde
ergensop een loonlijst te komen. Wat het hof opvalt is dat zij hem niet adviseerde daadwerkelijk een dienstbetrekking aan te gaan, maar hem (met andere woorden) het advies gaf ervoor te zorgen dat er op papier een rechtvaardiging voor zijn inkomsten zou komen zodat daaruit zou volgen dat hij voldoende inkomsten genereerde om zich zo’n dure auto te permitteren.
12 mei 2014De verdachte vraagt aan [medeverdachte] of hij haar creditcard nog gaat gebruiken, omdat er nog maar 175 op staat. Als het nodig is kan zij de limiet verhogen.
Het hof constateert dat de verdachte kennelijk haar eigen belangen achterstelde bij die van haar broer, terwijl zij stelt niets te hebben verdiend aan de contante geldcirculatie tussen hen beiden; zij er veel tijd aan besteedde en zelf haar creditcard niet of nauwelijks kon gebruiken als [medeverdachte] de limiet (bijna) had opgebruikt.
5 juli 2014[medeverdachte] laat weten dat hij eergisteren in het buitenland door de douane was aangehouden met geld; ze hadden het afgepakt omdat het meer dan 10 duizend was en hij had het niet aangegeven.
De reactie van de verdachte daarop was:
neeee OMGen zij vraagt:
waarom zoveel geld?Ze zegt: je mag maar 10 per keer zonder aan te geven. Dat weet je toch? [medeverdachte] : dan moet ik de hele tijd op en neer,
maar ze hebben nooit iets gesnapt ik had nu gwn pech.
Het hof constateert dat de verdachte op de hoogte was van de verplichting bij grensovergangen aangifte te doen als iemand een contant bedrag hoger dan € 10.000 bij zich heeft en dat zij (als ze dat tot dan toe nog níet wist) in elk geval vanaf dit moment wist dat [medeverdachte] kennelijk vaker met bedragen groter dan €10.000 de grens met een ander land passeerde. Ze reageerde in het geheel niet op [medeverdachte] opmerking dat ze daarvóór nooit iets hadden gemerkt en dat hij nu gewoon pech had. Sterker nog: het valt het hof op dat de verdachte opnieuw geen enkele vraag aan [medeverdachte] heeft gesteld over zijn handel en wandel met contante bedragen, maar dat zij unverfroren doorging met haar handelwijze met betrekking tot zijn financiën.
19 juli 2014De verdachte laat [medeverdachte] weten dat het geld
opis en dat ze de verschuldigde boetes ten bedrage van € 384 zal voorschieten. [medeverdachte] laat weten dat hij het zo zal brengen.
Het hof merkt op dat het de verdachte ook op dit moment moeilijk kan zijn ontgaan dat het contante geld tussen haar en haar broer op zeer omslachtige wijze circuleerde, temeer omdat zij ook de nodige hinder daarvan ondervond. Zij heeft niet uitgelegd, waarom zij bereid bleef grote bedragen voor [medeverdachte] voor te schieten, terwijl uit een aantal WhatsAppberichten blijkt dat ze zelf bijna geen geld meer op haar rekening had en hem meermalen heeft gevraagd haar wekelijks en vooraf geld te geven, wat hij telkens beloofde en vervolgens kennelijk toch weer niet deed.
28 juli 2014De verdachte zegt dat iemand haar heeft verteld dat diens auto in beslag was genomen omdat hij niet kon aantonen hoe hij zo’n dure auto had gekocht en dat ze in dat licht een aantal dingen met [medeverdachte] wil bespreken; [medeverdachte] zegt dat hij daar
zooo bang voor isen dat hij zit te denken hoe hij dat moet oplossen. De verdachte zegt dat hij een inkomen moet hebben en dat ze dat al had verteld;
via [naam] of iets dergelijks; [medeverdachte] zegt dat het bijna 1000 kost om een inkomen te hebben van 1500.
De verdachte oppert: of van die business in Ibiza aangifte doen; er moet
iets verzonnen wordenomdat [medeverdachte] al zijn rekeningen betaalt en ook al zijn boetes betaald worden. Alles is gekoppeld en de aangifte van [medeverdachte] laat zien dat hij geen inkomen heeft. De verdachte zegt dat
dat dus gewoon niet klopten dat hij een boete heeft openstaan bij de belastingdienst;
het is nu stil en ik vertrouw dat niet. [medeverdachte] zegt dat hij die auto gaat stilzetten in de garage en dat hij dit snel moet oplossen. De verdachte zegt dat ze in het vervolg de rekeningen vanaf zijn rekening wil betalen, alles gaat nu via haar en zij heeft dat geld niet.
Straks moet ík verklaren waarom ik jouw boetes betaal.
Het hof merkt op dat het de verdachte hier expliciet te kennen geeft dat zij ervan op de hoogte is dat [medeverdachte] zijn inkomsten niet bij de fiscus kan of wil verantwoorden en dat er iets verzonnen moet worden en doet hem opnieuw suggesties hiervoor.
26 september 2014[medeverdachte] zegt dat hij te hoge vaste lasten had en dat alleen zijn appartementen al 5500 per maand totaal kosten.
Het hof merkt op dat het de verdachte over de hoogte van dit bedrag alleen al voor de huur van appartementen van [medeverdachte] geen enkele vraag stelt en geen opmerking daarover maakt. De verdachte heeft in haar derde verhoor bij de FIOD hierover verklaard:
“Ik heb het denk ik aan mij voorbij laten gaan toen hij mij zei dat hij 5500 euro aan appartementen uitgeeft per maand. Het is inderdaad een hoog bedrag.”
3 november 2014De verdachte zegt dat ze tegen
de manheeft gezegd dat
de familie het bij elkaar heeft geraapt; dat (vermoedelijk die man) het over de auto van [medeverdachte] had, dat het zonde zou zijn als hij de mooie witte Audi in beslag moet nemen; ze heeft ook heeft gezegd dat [medeverdachte] veel in het buitenland is.
Het hof constateert dat de verdachte bewust haar hand boven het hoofd van [medeverdachte] houdt. Gesteld noch gebleken is dat de familie van [medeverdachte] geld heeft verzameld opdat hij aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte hierover dus tegen een buitenstaander (iemand waarmee een afspraak werd gemaakt en die had gevraagd wanneer [medeverdachte] kon betalen) heeft gelogen. De verdachte heeft wisselend verklaard op de vraag waarom zij heeft gezegd dat de familie het geld bij elkaar heeft geraapt.
4 november 2014[medeverdachte] zegt dat het eindelijk is opgelost; de verdachte zegt gelukkig en nu kijken wat voor 2013 gebeurt; het is de vraag is of ze de aangifte gaan controleren; die kans is groot gezien het verleden, ook omdat er geen opgaaf van inkomsten is geweest; [medeverdachte] bevestigt dat en zegt dat hij nu op de radar is met zijn witte auto;
wat een gezeik. De verdachte zegt dat [medeverdachte] zich zou moeten uitschrijven uit Nederland, om ervan af te zijn;
bij wijze van. [medeverdachte] zegt dat hij dat niet kan doen; volgend jaar gaat hij iets kopen; de verdachte vraagt met welk inkomen; [medeverdachte] zegt dat het een investering is uit [bedrijf 1] ; de verdachte vraagt of [medeverdachte] daar niet als schoonmaker op de loonlijst kan. [medeverdachte] reageert met
hahaha, nee en wil hem daar niet mee lastig vallen; [medeverdachte] zegt dat hij volgend jaar een zaak gaat overnemen; de verdachte vraagt of het toch een bedrijfje is, [bedrijf 2] on the low.
Het hof constateert dat de verdachte opnieuw [medeverdachte] met raad en daad bijstond om te voorkomen dat het de fiscus zou opvallen dat hij, terwijl hij een onbekende inkomstenbron had, zich desondanks een dure auto kon veroorloven. De verdachte adviseerde [medeverdachte] niet alleen opnieuw zich op een loonlijst te laten plaatsen (ditmaal van [bedrijf 1] ), terwijl [medeverdachte] om dit idee erg moest lachen en zij wist dat hij daar niet zou gaan werken, maar adviseerde hem ook zichzelf uit te schrijven uit Nederland, terwijl zij wist dat [medeverdachte] in Nederland woonde.
Conclusie ten aanzien van de wetenschap van de verdachte
De raadsman heeft nog betoogd dat bepaalde zinsneden uit de WhatsAppgesprekken op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd en niet persé wijzen op de wetenschap van de verdachte dat het contante geld van dat zij ontving van [medeverdachte] afkomstig was uit misdrijf.
Het hof beziet die enkele uitlatingen echter niet op zichzelf, maar binnen de gehele context van het onderlinge berichtenverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte] .
Het hof acht daarbij samengevat het volgende van belang. De verdachte was er van op de hoogte dat [medeverdachte] geen dienstverband of onderneming had die zijn inkomsten verklaarden, dat hij aanzienlijke contante bedragen en ongebruikelijke coupures voorhanden had, dat hij met grote contante bedragen reisde en dat hij zijn inkomsten niet wilde verantwoorden aan de belastingdienst. De verdachte heeft vervolgens meegewerkt en suggesties gedaan om zijn inkomsten te verbergen. Daarvan ondervond zij hinder, nu het regelen van deze zaken haar tijd kostte en zij bij tijd en wijle zelf geen of weinig geld op haar rekening ter beschikking had. Bovendien begreep de verdachte dat zij door haar handelen zelf een risico liep. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat de verdachte zich realiseerde dat [medeverdachte] een aanzienlijk belang had bij het verhullen van zijn inkomsten, nu de moeite en het risico dat de verdachte heeft genomen anders niet te verklaren valt.
Gelet op de aanmerkelijke duur van het handelen van de verdachte, de hinder die zij ondervond en het risico dat zij liep, acht het hof het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte aan [medeverdachte] geen vragen heeft gesteld over de bron van zijn inkomsten. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat zij dacht dat het inkomsten uit pokergames betrof (wat als gezegd in geen enkel WhatsApp-of telefoongesprek aan de orde is gekomen) en met dat vermoeden genoegen nam, niet geloofwaardig. Ook over andere onderwerpen, hierboven genoemd, heeft de verdachte ongeloofwaardige en/of wisselende verklaringen afgelegd. Daarmee acht het hof eveneens niet aannemelijk dat de verdachte, zoals de raadsman heeft gesteld, ervan uitging dat [medeverdachte] door zijn handelen slechts wilde voorkomen dat hij over zijn pokerinkomsten en inkomsten uit de [bedrijf 3] belasting diende af te dragen.
Het hof is van oordeel dat op basis van het geheel van de hiervoor omschreven omstandigheden alsmede het opleidingsniveau van de verdachte, het niet anders kan zijn dan dat bij de verdachte op zijn minst serieuze vragen leefden over de herkomst van de contante geldstromen. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat deze vragen sterker waren dan een vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf en kan bewezen worden dat de verdachte willens en wetens het risico heeft aanvaard dat het geld van [medeverdachte] afkomstig was van een misdrijf.
Het betoog van de raadsman dat het hier gaat over de wetenschap van de verdachte van het plegen van een fiscaal delict wordt eveneens gepasseerd, omdat het hier evident gaat om de bron van het contante geld dat afkomstig was van [medeverdachte] en wat de verdachte opzettelijk in het reguliere girale circuit heeft laten circuleren.
De hoogte van het witgewassen bedrag
Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat ook andere familieleden wel eens geld op haar bankrekening stortten en dat zij heeft berekend dat zij van [medeverdachte] een bedrag van rond de
€ 40.000 á € 43.000 heeft ontvangen. Het hof acht deze verklaring aannemelijk en is van oordeel dat op basis van deze verklaring in samenhang met de bankafschriften, de berichten, telefoongesprekken en de verklaringen van [medeverdachte] die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, bewezen kan worden geacht dat de verdachte € 40.000 heeft ontvangen van [medeverdachte] . Hoewel daartoe geen verweer is gevoerd, zal het hof ambtshalve in het voordeel van de verdachte rekening houden met de omstandigheid dat aannemelijk is dat [medeverdachte] enige inkomsten heeft genoten uit het pokeren. Om die reden zal het hof de hoogte van het witgewassen bedrag naar beneden bijstellen tot een bedrag van € 30.000.
Ten overvloede overweegt het hof dat het in de strafzaak van [medeverdachte] ten aanzien van het witgewassen bedrag via de rekening van de verdachte tot een lager bedrag komt. Dit verschil is er in gelegen dat de hierboven aangehaalde verklaring van de verdachte over de hoogte van het contant gestorte bedrag niet is gevoegd in de strafzaak van [medeverdachte] en ook overigens niet aan [medeverdachte] is voorgehouden, zodat deze in die zaak niet als bewijs kan worden gebruikt.
Slotsom
Het hof acht op grond van het bovenstaande (en al hetgeen verder in de bewijsmiddelen is vermeld) in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 augustus 2015 tezamen en in vereniging met [medeverdachte] opzettelijk een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van contante geldbedragen die zij van [medeverdachte] heeft ontvangen. Zij heeft telkens geldbedragen voorhanden gehad en omgezet, onder meer door deze om te zetten naar giraal geld en daarmee heeft zij de werkelijke herkomst van het geld verhuld.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 augustus 2015 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij en haar mededader van geldbedragen van in totaal 30.000 euro de werkelijke herkomst verhuld, deze verworven, voorhanden gehad en omgezet onder andere van contant naar giraal geld en van genoemd geld gebruik gemaakt, terwijl zij en haar mededader wisten dat de geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, onder andere uit uitvoer van verdovende middelen.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het een gewoonte maken van witwassen.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

Vonnis
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder toepassing van straf en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte was slechts bijvangst in het grote onderzoek Marvel en zij heeft daarin geen rol van betekenis gespeeld. Zij heeft slechts uit zusterliefde haar broer bijgestaan, is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, heeft een goede baan en deze strafzaak hangt al bijna tien jaar als een zwaard van Damocles boven haar hoofd. Bovendien zijn de gebruikelijke strafdoelen niet (meer) van toepassing, zeven jaar na het rechtbankvonnis.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke werkstraf of een geheel voor-waardelijke geldboete op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daartoe is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een aanmerkelijke periode een gewoonte gemaakt van het medeplegen van het witwassen van geldbedragen, onder meer door de van haar broer uit misdrijf afkomstige contante gelden via haar bankrekeningen om te zetten in giraal geld. De verdachte heeft openstaande rekeningen en schulden voor hem betaald en heeft tevens haar creditcard aan hem ter beschikking gesteld. De verdachte heeft door zo te handelen de onderliggende criminaliteit waarvan de bedragen afkomstig waren, te weten de handel in verdovende middelen, in stand gehouden en indirect bevorderd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het economische verkeer aan.
Het hof is op grond van het bovenstaande en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf is aangewezen.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juli 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6 eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Met het instellen van het hoger beroep op 20 december 2016 is de redelijke termijn in appel aangevangen. Het hof wijst op 15 september 2023 eindarrest en stelt vast dat de behandeling in hoger beroep bijna 81 maanden heeft geduurd.
Het hof is van oordeel dat deze behandeling niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de beoogde op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht alles afwegende in beginsel een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren passend en geboden, maar zal deze gelet op de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 september 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.