ECLI:NL:GHAMS:2023:2140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
23-002644-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van meerdere vrouwen op een privéfeestje met gevolgen voor de strafmaat en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een mishandeling van meerdere vrouwen op een privéfeestje. Het hof heeft het vonnis van de politierechter, dat op 13 november 2020 was uitgesproken, gedeeltelijk bevestigd, maar heeft de opgelegde taakstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarbij de politierechter haar had veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 augustus 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de raadsman van de verdachte overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van vier vrouwen, waarbij zij hen heeft geslagen, getrapt en gekrabd. De verklaringen van getuigen, waaronder een zanger die op het feestje aanwezig was, ondersteunden de beschuldigingen tegen de verdachte. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat er wederzijds geweld heeft plaatsgevonden, maar heeft geoordeeld dat dit de verantwoordelijkheid van de verdachte niet wegneemt.

De strafmaat is vastgesteld op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het hof heeft de taakstraf verlaagd naar 50 uren en de gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding van € 600,00 toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 1] is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002644-20
datum uitspraak: 12 september 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-208655-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de ten aanzien van deze benadeelde partij opgelegde schadevergoedingsmaatregel, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat:
  • het hof de bewijsoverweging van de politierechter vervangt;
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden vervangen door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest;
  • het hof de overweging van de politierechter over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] vervangt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de mishandeling van [benadeelde 2] , [slachtoffer 1] en [benadeelde 1] , en heeft daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. Weliswaar kan bewezen worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld en dat bij de andere dames geweld over en weer heeft plaatsgevonden, maar ten aanzien die andere dames is niet vast te stellen wat de aanleiding van het geweld is geweest en wie dat dus heeft geïnitieerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof komt met de politierechter tot een bewezenverklaring van de mishandeling van alle vier de aangeefsters. Uit de zich in het dossier bevindende aangiften en getuigenverklaringen komt een beeld naar voren dat de verdachte op het privéfeestje waar het bewezenverklaarde plaatsvond buiten zichzelf van woede- en niet meer voor rede vatbaar was toen zij de geweldshandelingen jegens de aangeefsters pleegde. Daarbij hecht het hof waarde aan de verklaring van getuige [getuige 1] . Hij was als zanger aanwezig op het privéfeestje en heeft bij de raadsheer-commissaris het volgende verklaard:
Ik zag opeens drie vrouwen op de grond liggen, onder wie de verdachte. De verdachte gooide de meiden op de grond en begon als een gek ze te slaan, ook op hun gezicht, zij was door het dolle heen.
Het hof ziet [getuige 1] als een neutrale partij die objectief heeft kunnen verklaren over wat zich op het privéfeestje afspeelde en over de gemoedstoestand van de verdachte aldaar. Daarnaast vindt het hof steun voor zijn oordeel in de verklaring van getuige [getuige 2] . Ook hij heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard over de woede van de verdachte:
Het was heel moeilijk te communiceren met de verdachte die woedend was. […] De verdachte was nog steeds woedend, ik kreeg ook geen contact meer met haar. Zij zat in zeg maar een psychose waardoor ik niet meer tot haar door drong. Ik dacht toen: laat de politie haar maar meenemen. Ik zag het niet zitten om haar zelf mee te nemen. Ik had haar nooit eerder zo meegemaakt.
Al met al ziet het hof gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, bevestiging voor de bewezenverklaring zoals door de politierechter is gedaan. Het hof stelt weliswaar vast dat er ook fors letsel bij de verdachte is geconstateerd en dat er dus ook geweld tegen haar is gebruikt, maar dat laat onverlet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweldshandelingen. Het tot partieel vrijspraak strekkende verweer wordt aldus verworpen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door op een privéfeest, waar zij niet uitgenodigd was, vier dames te slaan, te trappen, te krabben en/of aan hun haren te trekken. Zij heeft in korte tijd flink wat geweld toegepast en daarbij meerdere slachtoffers gemaakt, die hierdoor pijn en letsel hebben opgelopen. Aldus heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het hof houdt er rekening mee dat er over en weer geweld is gebruikt en dat ook de verdachte flink letsel heeft opgelopen. Het hof houdt er voorts rekening mee dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof acht aldus, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De verdachte heeft immers op 20 november 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 12 september 2023 – na twee jaren en bijna 10 maanden – arrest wijst. Het hof ziet, gelet op de aard en de hoogte van de straf echter geen reden om de straf te matigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 600,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij de mishandeling heeft opgelopen;
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 70,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De schade aan, dan wel de waarde van de oorbellen is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de ten aanzien van deze benadeelde partij opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. N.E. Kwak en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 september 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]