ECLI:NL:GHAMS:2023:2080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
200.322.566/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie met betrekking tot herstel vatbaar inkomensverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de vader ten aanzien van zijn kinderen en de moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in februari 2023 beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder was bepaald en alimentatiebedragen waren vastgesteld. De moeder heeft in maart 2023 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd.

Het hof heeft in zijn beschikking de verzoeken van de vader met betrekking tot de zorgregeling en de terugverhuizing van de moeder pro forma aangehouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van een hulpverleningstraject. De vader heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen in een ander schema bij hem en de moeder verblijven. Daarnaast heeft hij verzocht om een verlaging van de alimentatiebedragen, omdat hij stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft. De moeder heeft de vader verzocht niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Het hof heeft geoordeeld dat de behoefte aan alimentatie niet in geschil is, maar dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om de vastgestelde bedragen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat het inkomensverlies van de vader voor herstel vatbaar is en dat hij in staat moet worden geacht zijn verdiencapaciteit te gelde te maken. De rechtbank had terecht de draagkracht van de vader naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op zijn inkomen bij Stichting [stichting]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank in zoverre bekrachtigd en de beslissing over de zorgregeling aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.566/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/326372 / FA RK 22-1330 en C/15/328838 / FA RK 22-
2664
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 augustus 2023 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 1 november 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 1 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 1 november 2022.
2.2
De moeder heeft op 27 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 26 mei 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 30 mei 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De advocaat van de moeder heeft pleitnotities overgelegd.
2.5
Het hof heeft partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod bij proces-verbaal doorverwezen naar het lokale team van de gemeente om een hulptraject te doorlopen. De behandeling van de verzoeken van de vader ten aanzien van co-ouderschap en terugverhuizing van de moeder zijn daarom pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van de hulpverlening. Van de mondelinge behandeling, voor zover het de zorgregeling en terug verhuizing betreft, is tevens een uitgewerkt proces-verbaal opgesteld dat zich bij de stukken bevindt.
2.6
Na de mondelinge behandeling heeft de vader, op verzoek van het hof, ontbrekende stukken van het dossier in eerste aanleg ingediend.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 29 juli 2013 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 22 november 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het geregistreerd partnerschap van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] [in] 2013,
- [minderjarige 2] [in] 2014,
- [minderjarige 3] [in] 2017 en
- [minderjarige 4] [in] 2020.
[minderjarige 3] is overleden [in] 2017.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
Partijen zijn in december 2021 uit elkaar gegaan.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 juli 2022 van de rechtbank is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om met de kinderen in [plaats B] te wonen en is bepaald dat de kinderen worden toevertrouwd aan de moeder.
Verder is de volgende zorgregeling bepaald:
de kinderen verblijven in een schema van vier weken bij de ouders. In de eerste drie weken verblijven zij bij de moeder drie weekenden achtereen van vrijdagmiddag uit school tot en met dinsdagochtend naar school. In de vierde week verblijven de kinderen het weekend bij de vader, van vrijdag uit school tot maandag naar school. Vervolgens verblijven de kinderen van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school bij de moeder. Aansluitend verblijven de kinderen van woensdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school bij de vader. Daarna gaat het schema van drie weekenden bij de moeder van vrijdagmiddag uit school tot en met dinsdagochtend naar school weer lopen. De wisseling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient via school te verlopen. Over de overdracht van [minderjarige 4] dienen de ouders in onderling overleg iets af te spreken. In de zomervakantie van 2022 verblijven de kinderen twee aaneengesloten weken bij de vader, dan twee weken bij de moeder; dan één week bij de vader en één week bij de moeder.
Verder is, voor zover thans van belang, een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 182,- per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de moeder van € 416,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. Verder is bepaald dat de zorgregeling tussen de kinderen en de vader als volgt zal zijn: de kinderen verblijven in de oneven weken van maandagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school bij de vader. Daarnaast verblijven zij in de oneven weken vanaf vrijdagmiddag uit school bij de vader, alwaar zij blijven tot dinsdagochtend naar school in de even weken. Daarnaast is een vakantieregeling bepaald.
Verder is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 182,- per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de moeder van € 416,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen in de even weken gedurende zeven dagen per week bij hem verblijven en vervolgens zeven dagen bij de moeder, waarbij het wisselmoment is de maandagmorgen naar school.
Verder verzoekt de vader te bepalen dat de moeder gedurende zes maanden (tot het begin van de school na de zomervakantie) de gelegenheid krijgt terug te verhuizen naar [plaats A] of omgeving, te weten binnen een afstand van maximaal zeven kilometer vanaf het woonadres van de vader en dat als dat niet binnen die termijn is gebeurd, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal worden bepaald, waarbij de moeder een zorgregeling met de kinderen zal hebben van één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur, met instandhouding voor het overige wat betreft de regeling van de vakanties en feestdagen.
Tot slot verzoekt de vader de bijdrage voor de kinderen te bepalen op € 32,- per kind per maand en het inleidende verzoek van de moeder ter vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans deze af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling en terugverhuizing
5.1
Zoals hiervoor overwogen onder 2.5 wenden partijen zich in het kader van het Uniform Hulpaanbod tot een hulpverleningstraject en wordt de behandeling van de verzoeken van de vader met betrekking tot de zorgregeling en de terugverhuizing van de moeder aangehouden.
Het hof zal in deze beschikking wel een beslissing nemen over de alimentatie.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
5.2
De behoefte van de kinderen en de moeder aan alimentatie is niet in geschil, maar de vader stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bedragen te voldoen.
Arbeidsverleden en inkomsten van de vader
5.3
De vader werkte in het verleden als timmerman. In verband met rugklachten is hij voor dat werk afgekeurd. Hij ontvangt daarom sinds 2013 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Movir. Blijkens de jaaropgaven van 2021 en 2022 bedroeg de uitkering die jaren respectievelijk € 30.460,- en € 35.503,-.
Van 2013 tot en met september 2021 was de vader fulltime werkzaam voor [bedrijf] .
Hij is op 4 oktober 2021 in loondienst getreden bij Stichting [stichting] voor 32 uur per week (daarnaast volgde hij een dag per week een opleiding). Blijkens de loonstrook van december 2021 bedroeg zijn salaris € 2.536,- bruto per maand exclusief toeslaguren, vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Nadat het contract was omgezet in een contract voor 24 uur, is het dienstverband van de vader per 1 maart 2022 in overleg omgezet naar een nulurencontract. Blijkens een verklaring van 19 mei 2023 van Stichting [stichting] was de vader in 2023 nog niet opgeroepen.
Standpunten van partijen
5.4
De vader leeft momenteel alleen van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hij stelt dat hij niet kan werken vanwege de rugklachten die in 2013 hebben geleid tot zijn ongeschiktheid als timmerman. Het werken bij [bedrijf] en vervolgens Stichting [stichting] is hem steeds zwaarder gevallen, om welke reden hij niet meer werkt. Bij de bepaling van zijn draagkracht moet dus volgens hem alleen rekening worden gehouden met zijn uitkering en niet met (fictief) loon.
De moeder voert aan dat de vader tijdens hun geregistreerd partnerschap (meer dan) fulltime werkte en dat hij niet heeft onderbouwd dat hij dat nu niet meer kan. Zij stelt dan ook dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies en dat de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de vader terecht is uitgegaan van inkomsten van € 2.800,- bruto per maand naast zijn uitkering.
Oordeel van het hof
5.5
Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij zich verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs te verwerven. Indien een onderhoudsplichtige door eigen gedragingen een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht dient, voordat de verwijtbaarheid van het wegvallen van het inkomen wordt beoordeeld, een onderscheid te worden gemaakt tussen een inkomensvermindering die wel voor herstel vatbaar is en een inkomensvermindering die niet voor herstel vatbaar is.
De vader heeft zijn stelling dat hij (thans) niet in staat is om te werken naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De vader heeft, hoewel dat op zijn weg had gelegen, niet inzichtelijk gemaakt waarom hij van 2013 tot en met 2021 ondanks zijn rugklachten (fulltime) heeft kunnen werken en waarom hij dat sinds begin 2022 niet meer kan. Zo heeft hij geen arbeidsdeskundig onderzoek of andere medische stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij als gevolg van zijn rugklachten in het geheel niet meer kan werken. Dat de vader rugklachten heeft die hem ongeschikt hebben gemaakt voor zijn werk als timmerman, wil immers niet zeggen dat hij volledig arbeidsongeschikt is, hetgeen ook blijkt uit het gegeven dat de vader nog jaren nadien fulltime ander werk heeft verricht.
Evenmin heeft de vader duidelijk gemaakt waarom hij zich bij Stichting [stichting] niet ziek heeft gemeld toen hij zich niet langer in staat voelde om te werken. De vader heeft ervoor gekozen om (in overleg met Stichting [stichting] ) zijn dienstverband om te zetten naar een nulurencontract. Bij brief van Stichting [stichting] van 1 maart 2022 schrijft deze: “
wij hebben voor deze oplossing gekozen[toevoeging hof: omzetting 24-uurscontract naar nulurencontract]
omdat we vertrouwen in jou hebben voor de samenwerking in de toekomst. Zodra jij weer in staat bent om te gaan opstarten met je werkzaamheden en je studie kunnen we in overleg met elkaar je uren weer verhogen”. Uit die tekst leidt het hof af dat de vader zijn voormalige dienstverband desgewenst terug kan krijgen.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het inkomensverlies van de vader voor herstel vatbaar is en dat hij in staat moet worden geacht zijn verdiencapaciteit, gebaseerd op zijn 24-uurscontract bij Stichting [stichting] te gelde te maken. Gezien het vorenstaande komt het hof aan de vraag of het inkomensverlies verwijtbaar is niet meer toe.
Terecht heeft de rechtbank de draagkracht van de vader naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering ook gebaseerd op zijn inkomen bij Stichting [stichting] . Daarbij is verwezen naar de berekening van de draagkracht van de vader in de beschikking voorlopige voorzieningen van 12 juli 2022. Tegen deze overweging en de berekening op zichzelf heeft de vader geen grief gericht. Uit deze berekening volgt dat de vader de vastgestelde alimentatiebedragen kan voldoen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve in zoverre bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de uitkering tot levensonderhoud van de moeder;
houdt de beslissing ten aanzien van de zorgregeling en de terug verhuizing pro forma aan voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van de hulpverlening.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 22 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.