In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de vader ten aanzien van zijn kinderen en de moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in februari 2023 beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder was bepaald en alimentatiebedragen waren vastgesteld. De moeder heeft in maart 2023 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd.
Het hof heeft in zijn beschikking de verzoeken van de vader met betrekking tot de zorgregeling en de terugverhuizing van de moeder pro forma aangehouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van een hulpverleningstraject. De vader heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen in een ander schema bij hem en de moeder verblijven. Daarnaast heeft hij verzocht om een verlaging van de alimentatiebedragen, omdat hij stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft. De moeder heeft de vader verzocht niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
Het hof heeft geoordeeld dat de behoefte aan alimentatie niet in geschil is, maar dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om de vastgestelde bedragen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat het inkomensverlies van de vader voor herstel vatbaar is en dat hij in staat moet worden geacht zijn verdiencapaciteit te gelde te maken. De rechtbank had terecht de draagkracht van de vader naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op zijn inkomen bij Stichting [stichting]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank in zoverre bekrachtigd en de beslissing over de zorgregeling aangehouden.