ECLI:NL:GHAMS:2023:2076

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
200.301.906/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader verzocht om een omgangsregeling waarbij hij gedurende vier weken elke zaterdag van 13:00 tot 17:00 uur omgang zou hebben met zijn dochter, eerst bij de moeder thuis en daarna bij hem thuis. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde echter om de beslissing over de omgangsregeling aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van een hulpverleningstraject. Het hof oordeelde dat het opstarten van de omgang in strijd was met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, die op dit moment geen behoefte voelde om haar vader te ontmoeten. De moeder, die de hoofdverzorger is, heeft een belaste voorgeschiedenis en ervaart veel stress bij het idee van omgang, wat ook invloed heeft op de minderjarige. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarin was geoordeeld dat omgang op dat moment niet in het belang van de minderjarige was. De vader heeft in het verleden toezeggingen gedaan die hij niet is nagekomen, wat het vertrouwen van de moeder in hem heeft geschaad. Het hof concludeert dat de huidige situatie en de emotionele toestand van de moeder een belemmering vormen voor een veilige omgang tussen de vader en de minderjarige. De beslissing van het hof houdt rekening met de belangen van de minderjarige en de noodzaak van een veilige en ondersteunende omgeving voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.301.906/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/307603 / FA RK 20/5002
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het proces in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 22 maart 2022 een beschikking gegeven (hierna: de tussenbeschikking). Voor het procesverloop tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
1.2
In de tussenbeschikking heeft het hof de raad verzocht onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in de tussenbeschikking onder 5.6 geformuleerde vragen. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot zondag 31 januari 2023 met het verzoek aan de raad zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken voor deze datum een schriftelijk rapport met advies uit te brengen en aan het hof te doen toekomen. Verder is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad worden opgeroepen. De advocaten van partijen zijn verzocht uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen voortgezette mondelinge behandeling het hof schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en hun actuele standpunten ten aanzien van het verzoek van de vader. Iedere verdere beslissing heeft het hof aangehouden.
1.3
Bij hof zijn daarna de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de raad van 6 februari 2023, inhoudende het rapport van de raad van 31 januari 2023 (hierna: het raadsrapport);
- een bericht van de vader van 11 april 2023;
- een brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Amsterdam van 9 mei 2023, met bijlage.
1.4
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2023. Hierbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
De vader is, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet in persoon verschenen.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

Waar gaat de zaak over
2.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling moet worden vastgesteld. De vader verzoekt een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij met [minderjarige] omgang heeft gedurende vier weken iedere zaterdag van 13:00 uur tot 17:00 uur bij de moeder thuis, vervolgens vier weken iedere zaterdag van 13:00 uur tot 17:00 uur waarbij de vader [minderjarige] meeneemt naar zijn woning, en daarna iedere zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur bij de vader thuis, een en ander met ingang van de te wijzen beschikking, althans een zodanige regeling en ingangsdatum als het hof redelijk acht.
Het advies van de raad
2.2
De raad heeft het hof in het raadsrapport geadviseerd de beslissing over de omgangsregeling van de vader met [minderjarige] aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van een hulpverleningstraject bij Praktijk Irene Heim of een vergelijkbare instelling. De raad komt in het raadsrapport tot de conclusie dat niet is voldaan aan één van de in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor het ontzeggen van het recht op omgang en motiveert dit als volgt. [minderjarige] is een gezonde en pientere negenjarige die zich op school en thuis positief ontwikkelt. Zij is op de hoogte van het bestaan van de vader, maar zij zegt niet de behoefte te voelen hem te ontmoeten. Met betrekking tot het functioneren, de houding en het gedrag van de vader heeft de raad geen concrete zorgen. De vader heeft voldoende inzicht in wat contact voor [minderjarige] (en de moeder) betekent. De moeder kent een belaste voorgeschiedenis en dit leidt, in combinatie met haar ervaringen met de vader, tot terugkerende angsten. De negatieve ervaringen van de moeder en haar intrinsieke belemmeringen tegen contact zijn echter onvoldoende om de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. [minderjarige] moet zich een eigen beeld van de vader vormen en heeft voldoende draagkracht om het contact met de vader aan te gaan. De grootste zorg van de raad is dat [minderjarige] en de moeder voorbij gaan aan de mogelijkheid dat veranderingen, ten goede van [minderjarige] , mogelijk kunnen zijn. Omdat de afgelopen jaren de focus heeft gelegen op de belemmeringen bij de moeder is in de visie van de raad onvoldoende oog geweest voor de mogelijkheden van contact(herstel) van [minderjarige] met de vader.
Het is van belang dat [minderjarige] , ondersteund door onafhankelijke professionele hulpverlening, in staat wordt gesteld om te onderzoeken wat mogelijke aanknopingspunten kunnen zijn voor contact met de vader. Dit om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Uiteraard is het nodig dat [minderjarige] vrij van loyaliteitsproblematiek is. Van belang is dat hiernaar ook gekeken wordt en haar hierin mogelijk ook handvatten worden geboden. Aanhoudende onduidelijkheid en spanning over het onderwerp ‘vader’ zal haar anders nu of op latere leeftijd kunnen gaan belasten in de vorm van gevoelens van gemis, verdriet, identiteitsproblematiek, etc. De moeder is vanwege haar visie op de vader onvoldoende in staat [minderjarige] passend te ondersteunen in het contact(herstel). De raad acht echter alle betrokkenen voldoende in staat om de huidige ‘patstelling’ te doorbreken indien zij zich openstellen voor een traject bij Praktijk Irene Heim, waar een traject op maat aan [minderjarige] en de ouders kan worden geboden, zodat aan alle relevante voorwaarden met betrekking tot de veiligheid van [minderjarige] en de moeder kan worden voldaan. De Praktijk Irene Heim heeft een wachtlijst van ongeveer vier maanden. Binnen het traject zal worden gekeken naar wat de mogelijkheden zijn bij [minderjarige] om contact met de vader te hebben, wat haar intrinsieke behoefte is en wat eventuele belemmeringen zijn. Er zullen gesprekken met [minderjarige] worden gevoerd en in afstemming met haar zullen de ouders worden betrokken. Doel van het traject is normalisering bij [minderjarige] van het beeld van haar vader, waarbij ontmoetingen met haar vader in eerste instantie onder begeleiding plaatsvinden. De raad stelt voor dat de vader start met het sturen van tweemaandelijkse kaarten met niet belastende levensberichten naar [minderjarige] zodat haar interesse in de vader kan worden gewekt.
De standpunten van betrokkenen
2.3
De advocaat van de vader heeft namens de vader op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat de vader achter het advies van de raad staat om een traject bij Praktijk Irene Heim te volgen. De vader voelt zich gehoord door de raad. Hij wil graag een vader voor [minderjarige] kunnen zijn en het is belangrijk dat [minderjarige] een beeld krijgt van wie haar vader is. Dat [minderjarige] geen contact met hem zou willen, is haar door de moeder ingefluisterd. Hij heeft nooit een eerlijke kans gehad om een band met [minderjarige] op te bouwen. Dat deze opbouw op een laag tempo zal gaan, begrijpt hij. Verder heeft hij vertrouwen in de moeder, [minderjarige] woont bij haar en het gaat goed met [minderjarige] . De moeder heeft echter lichamelijke klachten en de vader wil haar ondersteunen door haar te ontlasten in de zorg voor [minderjarige] . Het vertrouwen van de moeder in hem zal ontstaan als er omgang is. De vader wil niet dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden omdat hij het van belang acht dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk bij Praktijk Irene Heim wordt aangemeld.
2.4
De moeder heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat zij het niet eens is met de bevindingen en conclusies in het raadsrapport. Niet alles is duidelijk in het raadsrapport genoteerd en de moeder heeft een klacht bij de raad ingediend over de totstandkoming en inhoud van het raadsrapport. Haar standpunt is daarom primair – zo begrijpt het hof - dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden tot haar klacht bij de raad is behandeld. Subsidiair stelt de moeder dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
De moeder heeft statusvoorlichting aan [minderjarige] gegeven over haar vader toen zij vijf jaar oud was. Het vertrouwen van de moeder in de vader is ernstig geschaad. Het opstarten van omgang brengt veel stress met zich mee en heeft een negatieve weerslag op het gezin van de moeder. Zij functioneert nu al lichamelijk minder door de stress (zij is gediagnostiseerd met het Ehlers-Danlos Syndroom) en de herinneringen aan vroeger komen terug. Dat heeft invloed op het dagelijks leven. Ook zorgt de onderhavige procedure voor onzekerheid bij [minderjarige] , zij is stiller en meer teruggetrokken. Een traject bij Praktijk Irene Heim zal de angst van de moeder richting de vader niet wegnemen. [minderjarige] wil zelf geen omgang met de vader en heeft daar grote weerstand tegen, dat heeft zij duidelijk aangegeven. Zij heeft zelf een afspraak met de Kinder- en Jongerenrechtswinkel gemaakt om haar standpunt duidelijk te maken. De moeder heeft haar alleen gebracht en mocht niet mee naar binnen. De moeder heeft geen draagkracht om [minderjarige] tot omgang te bewegen.
2.5
Bij de stukken bevindt zich een brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Amsterdam met als bijlage een brief die [minderjarige] heeft geschreven. [minderjarige] schrijft dat ze geen omgang met haar vader wil, omdat ze het goed vindt zoals het nu is. Als ze omgang met hem wil, zoekt ze hem zelf wel op, aldus [minderjarige] . Dit alles heeft ze ook verklaard in een gesprek met de medewerkers van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel, zo staat in hun brief. Ze heeft volgens die laatste brief ook verklaard dat ze wil dat haar vader stopt met het voeren van gerechtelijke procedures en dat ze geen herinneringen aan hem heeft en alleen aan hem denkt op het moment dat haar moeder het onderwerp opbrengt.
De beoordeling
2.6
Voor zover de moeder heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de behandeling van de klacht die de moeder bij de raad heeft ingediend, wijst het hof dat verzoek af. Zowel de moeder als de vader hebben aangegeven dat zij duidelijkheid willen over de vraag of een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] moet worden vastgesteld. Ook het belang van [minderjarige] is gebaat bij een beslissing over de omgangsregeling, zodat zij hierover niet langer in onzekerheid hoeft te verkeren. Het hof ziet daarom geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
2.7
Uit de stukken van het dossier en tijdens de zittingen in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders hebben een kortstondige relatie gehad waaruit [minderjarige] is geboren. Al voor de geboorte van [minderjarige] is de relatie verbroken. De vader heeft [minderjarige] in 2014, het jaar van haar geboorte, vijf keer bezocht. Daarna is er geen contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] . Ook de ouders hebben sindsdien niet of nauwelijks contact met elkaar. De vader heeft de rechtbank in 2016 verzocht hem vervangende toestemming te geven voor erkenning van [minderjarige] en tevens een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen. De rechtbank heeft een bijzondere curator voor [minderjarige] benoemd. De vervangende toestemming is hem door de rechtbank verleend. Die beslissing is door dit hof bekrachtigd. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. Afgesproken was onder meer - als opstapje naar de statusvoorlichting van [minderjarige] , haar kennismaking met de vader en zo mogelijk verder contact met hem - dat de vader zijn levensverhaal zou opschrijven, dat hij zich tot een psycholoog zou wenden om voor zichzelf inzicht te verkrijgen in het effect van zijn gedragingen op de moeder en dat hij zijn begrip voor de nare gevolgen van zijn gedrag voor de moeder schriftelijk aan haar zou verwoorden. De moeder had PTSS klachten waarvoor zij moest worden behandeld en diende meer vertrouwen te krijgen in de vader. De vader is - aldus de rechtbank - deze afspraken niet nagekomen, ook niet nadat de behandeling van de zaak was aangehouden teneinde hem daartoe de gelegenheid te geven. De rechtbank overwoog dat daarom aan de basisvoorwaarden voor kennismaking en contactopbouw tussen de vader en [minderjarige] niet kon worden voldaan, zodat er geen grond was voor toewijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Ook deze beslissing is door dit hof bekrachtigd, bij beschikking van 7 augustus 2018. De moeder was, als hoofdverzorger, niet in staat mee te werken aan de omgang en [minderjarige] daarvoor emotioneel toestemming te geven, onder meer omdat de behandeling van haar PTSS-klachten nog niet was begonnen en zij zoveel angst had voor de vader dat zij de confrontatie met hem niet aankon, aldus het hof. Ook speelde een rol dat de vader nog aan geen van zijn toezeggingen had voldaan, waardoor de moeder geen vertrouwen in de vader had. Het hof achtte omgang op dat moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , gelet op de onmacht van de moeder om aan een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader mee te werken, en de zeer kwetsbare geestelijke en lichamelijke toestand van de moeder, terwijl [minderjarige] voor haar verzorging en ontwikkeling volledig van haar moeder afhankelijk was. Het hof verwachtte van de moeder dat zij alles zou doen wat noodzakelijk was om omgang tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken, waaronder een (verdere) behandeling van haar PTSS-klachten. Van de vader verwachtte het hof dat hij, alvorens de rechter opnieuw om omgang te verzoeken, zou voldoen aan zijn drie toezeggingen.
2.8
Twee jaar na de beschikking van het hof heeft de vader de rechtbank – in de onderhavige zaak – opnieuw verzocht een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 31 maart 2021 gerefereerd aan de hierboven vermelde overwegingen van het hof en vastgesteld dat de vader (nog steeds) aan geen van zijn drie toezeggingen had voldaan en dat hij telkens met een (achteraf ongeldige) reden kwam waarom hij daartoe niet in staat zou zijn. Omdat de vader met het indienen van zijn verzoek had aangegeven dat hij het belang van [minderjarige] voor ogen had en hij ter zitting had aangegeven alsnog aan zijn toezeggingen te zullen voldoen, heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de vader de gelegenheid te geven aan zijn drie toezeggingen te voldoen. De vader heeft vervolgens zijn levensverhaal op schrift gesteld. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat hij daarmee een begin had gemaakt van een mogelijk herstel van vertrouwen in hem door de moeder. Om haar volledige vertrouwen (terug) te winnen zal de vader echter - aldus de rechtbank - voor zichzelf inzicht moeten verkrijgen in het effect van zijn gedragingen uit het verleden op de moeder en zal hij dat inzicht aan de moeder kenbaar moeten maken. Nu de vader alleen zijn levensverhaal op papier heeft gezet maar niet aan de twee andere toezeggingen heeft voldaan zonder daarvoor een geldige reden aan te voeren, heeft de vader - aldus de rechtbank - miskend dat voor het opstarten van omgang met [minderjarige] nodig is dat hij zijn uiterste best moet doen om het vertrouwen van de moeder (terug) te winnen. De rechtbank was daarom van oordeel dat omgang op dat moment in strijd was met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
2.9
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep genoegzaam is gebleken dat de moeder [minderjarige] statusvoorlichting heeft gegeven. [minderjarige] weet wie haar vader is. Dit punt behoeft dus in hoger beroep geen verdere bespreking meer.
2.1
Het debat tussen de ouders gaat allereerst over de toezeggingen die de vader in het verleden heeft gedaan en de beslissing van de rechtbank daarover in de onderhavige procedure. Vaststaat dat de vader (een deel van) die toezeggingen niet is nagekomen. Volgens de vader kan dat niet van hem worden gevergd, omdat niet duidelijk is waaraan hij moet voldoen en de hulpverlening dat ook vindt. De moeder betwist dit. Het hof overweegt daarover het volgende. Vaststaat dat bij de moeder een groot wantrouwen jegens de vader bestaat dat dateert uit de periode van hun relatie en kort daarna. De vader heeft met zijn toezeggingen in de vorige procedures de indruk gewekt dat hij zich ervan bewust was dat de oorzaak van het wantrouwen van de moeder (mede) aan zijn gedragingen was te wijten en dat hij daarin dus een substantieel aandeel had. Thans stelt hij zich echter op het standpunt dat hij, zoals in het beroepschrift staat, geen enkel idee heeft welk gedrag hem toentertijd werd verweten en wat hij verkeerd heeft gedaan. Tijdens de zitting in hoger beroep van 19 januari 2022 heeft de vader zich weliswaar minder stellig in die zin uitgelaten, maar op basis van zijn verklaring moet worden geconcludeerd dat zijn aandeel volgens hem aanmerkelijk kleiner was dan uit zijn toezeggingen volgt. Bij de vader bestaat weinig tot geen erkenning voor wat destijds volgens de moeder tussen de ouders is voorgevallen. Wat daarvan verder ook zij, feit is dat dit de ouders sterk verdeeld houdt, met als gevolg dat het wantrouwen van de moeder nog steeds bestaat en de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord. Dat is al heel lang het geval en vormt een belemmering voor (het opstarten van) omgang tussen [minderjarige] en de vader. Anders dan de raad ziet het hof weinig aanknopingspunten voor de veronderstelling dat deze belemmering kan worden weggenomen, ook niet met hulpverlening.
2.11
Verder blijkt uit het raadsrapport en de daarin opgenomen informatie van de behandelend psycholoog van de moeder dat zij in het verleden is behandeld voor PTSS-klachten (met EMDR) en dat deze in remissie zijn geraakt, maar zich weer voordeden toen de vader vervangende toestemming voor erkenning en omgang wilde. Behandeling met EMDR heeft toen opnieuw gezorgd voor remissie van de PTSS-klachten, evenals van de inmiddels ontstane angst- en paniekklachten van de moeder, zij het dat sprake was van een kwetsbare remissie en een kwetsbaar evenwicht. Wat de huidige situatie betreft moet naar het oordeel van het hof, zeker nu de verhouding tussen de ouders nog steeds ernstig verstoord is, op basis van hetgeen de behandelaar van de moeder daarover blijkens het raadsrapport te kennen heeft gegeven rekening worden gehouden met het risico van een structureel verhoogd stressniveau bij de moeder en daarmee van een ongewenste invloed op het gezin van de moeder, als contact of omgang tussen [minderjarige] en de vader wordt toegestaan. In zoverre acht het hof de vrees van de moeder zoals in 5.4 van de tussenbeschikking van het hof is weergegeven gerechtvaardigd, te weten dat zij door het tot stand brengen van de omgang tussen de vader en [minderjarige] uit evenwicht zal raken en dat dit een negatief effect heeft op de zorg voor [minderjarige] en haar andere dochter die thans drie jaar oud is. Het behoeft geen nadere toelichting dat, indien het door de behandelaar van de moeder reëel geachte risico zich daadwerkelijk zou voordoen, het belang van [minderjarige] ernstig zou worden geschaad.
2.12
Op de vraag in de tussenbeschikking van het hof of herstel van de omgang op een voor [minderjarige] en de moeder veilige wijze kan plaatsvinden, heeft de raad geantwoord dat dit voor [minderjarige] wel kan, maar voor de moeder (mogelijk) niet, waarbij de raad kennelijk bedoelt dat omgang tussen [minderjarige] en de vader voor de moeder emotioneel mogelijk niet veilig zal zijn. De moeder zal [minderjarige] daarin dan ook bij de huidige stand van zaken niet kunnen ondersteunen, zoals de raad tevens heeft geconstateerd. Volgens de raad behoeven de belemmeringen van de moeder echter niet te betekenen dat geen omgang tussen [minderjarige] en de vader kan plaatsvinden. [minderjarige] is een stevig en daadkrachtige meisje, dat zich goed ontwikkelt. Zij heeft een leeftijd waarop zij ook zonder intrinsieke steun van haar moeder eigen ervaringen kan opdoen en hiervan kan profiteren voor haar verdere ontwikkeling, aldus de raad. Het hof onderschrijft deze opvatting van de raad niet voor zover het gaat om (het opstarten van) de omgang. Mede gelet op haar leeftijd, kan van [minderjarige] in de gegeven omstandigheden niet worden verlangd dat zij hierin zonder steun van haar moeder de nodige stappen onderneemt. Dat geldt temeer nu zij haar vader niet kent en tegenover de raad heeft verklaard niets te missen in haar leven en de meerwaarde van contact met de vader niet in te zien, terwijl zij in haar brief en tegenover de medewerkers van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel te kennen heeft gegeven geen omgang met de vader te willen. Hoewel het standpunt en de wens van [minderjarige] , gelet op de houding van de moeder, met de nodige terughoudendheid moet worden bezien, kan daaraan niet worden voorbij gegaan. Overigens heeft ook de raad tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat het voor onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder, als verzorgende ouder, [minderjarige] kan ondersteunen.
2.13
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat (het opstarten van) omgang in dit stadium in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Daarmee is aan een van de wettelijke ontzeggingsgronden zoals weergegeven in 5.2 van de tussenbeschikking van het hof, voldaan. Het hof heeft daarbij de door de raad aangegeven risico’s voor [minderjarige] bij het achterwege blijven van omgang met haar vader in aanmerking genomen, maar dit leidt niet tot een andere beslissing. Dat geldt ook voor het grote belang van de vader bij omgang met [minderjarige] , waarvan het hof zich terdege bewust is, maar dat niet doorslaggevend is. Met betrekking tot de vader overweegt het hof ten overvloede nog het volgende. Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat de vader [minderjarige] verjaardagskaarten stuurt en dat zij die leest. Het staat de vader vrij [minderjarige] daarnaast met enige regelmaat kaarten te sturen met niet belastende levensberichten, zoals de raad heeft geadviseerd. Zo kan [minderjarige] inzicht krijgen in wie haar vader is, wat het voor haar mogelijk gemakkelijker maakt om in de toekomst, als zij dat wil en daaraan toe is, contact met hem te zoeken.
2.14
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure is er onvoldoende aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. De ouders dienen ieder hun eigen kosten te dragen. Het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
2.15
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, J.M.C. Louwinger-Rijk en M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier, en is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.