ECLI:NL:GHAMS:2023:2066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.322.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en kinderalimentatie in hoger beroep met weigering DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft geweigerd mee te werken aan een door de rechtbank bevolen DNA-onderzoek om vast te stellen of hij de biologische vader is van het kind, geboren in 2020. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft vier kinderen en oefent alleen het gezag uit over het jongste kind. De rechtbank had eerder het vaderschap van de man vastgesteld en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 300,- per maand opgelegd. De man heeft in hoger beroep de vernietiging van deze beschikkingen verzocht, terwijl de vrouw bekrachtiging van de beschikkingen heeft verzocht en de man opnieuw heeft verzocht om mee te werken aan het DNA-onderzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn medewerking aan het DNA-onderzoek heeft geweigerd, ondanks eerdere bevelen van de rechtbank. Het hof oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de man de verwekker van het kind kan zijn, gezien de overeenstemming tussen partijen over hun seksuele gemeenschap en de tijdstippen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank over het vaderschap en stelt de alimentatie voor het kind vast op € 25,- per maand, met ingang van de datum van de bestreden beschikking van 8 november 2022. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.710/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/684022 / FA RK 20-2882 (JK MW) en C/13/684022 / FA RK 20-2882 (PBM/MH)
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.S. Rabarison te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.J. Gebuijs te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag,
locatie: [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2020 en 8 november 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 8 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 16 december 2020 en 8 november 2022.
2.2
De vrouw heeft op 4 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
Mr. M.E. van Zutphen, advocaat te Amsterdam, die in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van na te noemen minderjarige was opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.
De advocaat van de man heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vrouw heeft vier kinderen van wie de jongste is: [kind] (hierna: [kind] ), geboren [in] 2020.
De vrouw oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [kind] . [kind] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van 24 juni 2020 van de rechtbank Amsterdam is mr. M.E. van Zutphen in de afstammingsprocedure benoemd tot bijzondere curator over [kind] met het verzoek binnen twee maanden schriftelijk bericht uit te brengen.
3.3
Bij de stukken bevindt zich een brief van de bijzondere curator van 24 augustus 2020 waarin hij concludeert dat het in het belang van [kind] geacht kan worden dat een DNA-onderzoek wordt bepaald om op die wijze vast te stellen of de man [kind] ’s biologische vader is. In bevestigend geval adviseert de bijzondere curator het gerechtelijk vaderschap van de man conform het inleidende verzoek van de vrouw vast te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 16 december 2020 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag welke conclusies kunnen worden getrokken uit de resultaten van het DNA-onderzoek aangaande [kind] en de man met betrekking tot de mogelijkheid dat de man de biologische vader is van [kind] . Een geautoriseerde deskundige van Verilabs is tot deskundige benoemd.
De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht en de reacties daarop van partijen en de belanghebbenden.
4.2
De man heeft geen medewerking verleend aan het DNA-onderzoek.
4.3
Bij de bestreden beschikking van 8 november 2022 is, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, het vaderschap van de man ten aanzien van [kind] vastgesteld.
Daarnaast is, eveneens overeenkomstig het verzoek van de vrouw, een door de man met ingang van 1 mei 2020 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] bepaald van € 300,- per maand.
4.4
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de inleidende verzoeken van de vrouw af te wijzen.
4.5
De vrouw verzoekt primair de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en subsidiair:
- de man opnieuw te bevelen binnen een maand na de datum van de te geven beschikking mee te werken aan het vaderschapsonderzoek, een en ander conform het bevel van de rechtbank;
- afhankelijk van de uitkomst van het vaderschapsonderzoek de bestreden beschikking van 8 november 2022 te vernietigen en opnieuw te beslissen op grond van de uitkomst van het vaderschapsonderzoek;
- indien de man wederom niet meewerkt aan het vaderschapsonderzoek opnieuw te beslissen en de bestreden beschikking van 8 november 2022 te bekrachtigen en een zodanige door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te bepalen met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten.

5.De motivering van de beslissing

DNA-onderzoek
5.1
De man heeft geen medewerking verleend aan het door de rechtbank bevolen DNA-onderzoek, ook niet nadat hij bij beschikking van 13 oktober 2021 door de rechtbank was veroordeeld om binnen vier weken mee te werken aan het DNA-onderzoek op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat hij weigerde zijn medewerking te verlenen, met een maximum van € 10.000,-. De dwangsommen zijn verbeurd en aan de man is een exploot betekend met een bevel tot betaling.
In hoger beroep is de man niet teruggekomen op zijn weigering om mee te werken aan een vaderschapstest. In zijn eerste grief heeft hij voorts gesteld dat de rechtbank ten onrechte een DNA-onderzoek heeft bevolen. De vrouw is er immers volgens hem niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de man de verwekker van [kind] kan zijn. De man erkent dat hij seksuele gemeenschap met de vrouw heeft gehad, maar hij ontkent dat die ook heeft plaatsgevonden in het conceptietijdvak. De door de vrouw in het geding gebrachte appberichten zijn inderdaad afkomstig van de man, maar zij heeft gesleuteld aan de data waarop die zijn gestuurd. Zo heeft de vrouw verwezen naar een berichtenwisseling van 5 juli 2019 (waaruit volgt dat de man die avond de vrouw thuis zou bezoeken), maar de man ontkent die dag in [plaats A] te zijn geweest, ter onderbouwing waarvan hij een afschrift van een pintransactie van die avond in [plaats B] heeft overgelegd.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd; zij heeft haar stelling dat de man de verwekker is van [kind] gehandhaafd.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:207 Burgerlijk Wetboek (BW) kan het ouderschap van een persoon onder meer op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van onder anderen de moeder.
Of de man de verwekker is van [kind] kan met behulp van een DNA-onderzoek worden vastgesteld. Nu de man daaraan zijn medewerking weigert te verlenen, is het de vraag of de rechtbank een DNA-onderzoek mocht bevelen. Voor een dergelijk bevel is voldoende dat op grond van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn.
Oordeel van het hof
5.3
Het hof stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat zij seksuele gemeenschap met elkaar hebben gehad. Verder zijn partijen het erover eens dat het conceptietijdvak van [kind] ligt tussen 24 juni 2019 en 13 juli 2019. De vrouw meent dat [kind] is verwekt op 5 juli 2019. Zij stelt dat de man en zij die dag seksuele gemeenschap hebben gehad. Ter onderbouwing van haar contact met de man heeft de vrouw een berichtenwisseling via WhatsApp overgelegd van 5 juli 2019 waarin onder andere staat “kom er so aan” (om 21.22 uur), “11u bn k er babe” (om 22.22 uur), “sgat stuur is die adres want a tunnel tapoe” (om 22.58 uur).
De man stelt dat deze berichten vervalst zijn in die zin dat hij die niet op 5 juli 2019, maar op een andere dag heeft gestuurd. Naar het hof begrijpt, weerspreekt de man niet langer dat de berichten van hem afkomstig zijn.
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat sprake is van vervalsing van de apps door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele gegeven dat berichten te vervalsen zijn, is in dit kader onvoldoende. Ook de pintransactie in [plaats B] om 21.35 uur op 5 juli 2019 helpt de man niet, nu uit de door de vrouw overgelegde apps blijkt dat de man in ieder geval om 22.58 uur nog onderweg naar haar was. Dat laat de mogelijkheid open dat de man na de pintransactie in [plaats B] naar de vrouw in [plaats A] toe is gegaan.
De man heeft verder ter zitting in hoger beroep een foto overgelegd van zijn rijbewijs waarop als uitgiftedatum 21 november 2019 staat vermeld, waarmee hij wil zeggen dat hij op 5 juli 2019 nog niet over een rijbewijs beschikte en niet naar de vrouw toe kon rijden. De uitgiftedatum heeft echter betrekking op de uitgifte van dat betreffende rijbewijs en zegt dus niets over de vraag of de man eerder ook al over een rijbewijs beschikte.
Gezien het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat de man de vrouw heeft bezocht op 5 juli 2019 en dat zij toen seksuele gemeenschap hebben gehad. Derhalve komt het hof tot de conclusie dat aannemelijk is dat de man de verwekker van [kind] kan zijn. Dat de vrouw, zoals de man stelt, eerder niet consistent heeft verklaard over de seksuele gemeenschap met de man, maakt dat niet anders.
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof dus terecht een DNA-onderzoek bevolen.
Vaststelling vaderschap
5.4
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot vaststelling van zijn vaderschap heeft toegewezen, omdat de rechtbank de overtuiging had gekregen dat de man het DNA-onderzoek traineerde om onder zijn vaderlijke verplichtingen uit te komen.
De man weigert uit principiële overtuigingen om zijn medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek; de vrouw stalkt hem en zij heeft meerdere procedures tegen hem aangespannen. De man wil haar vraag om aandacht en geld niet belonen.
Het is niet in het belang van [kind] om het vaderschap van de man vast te stellen.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep benadrukt dat het in het belang van [kind] is dat de man meewerkt aan een DNA-onderzoek zodat zij duidelijkheid krijgt over haar afstamming. Het is in het belang van [kind] dat zij weet van wie zij afstamt. Terecht heeft de vrouw in dit verband aangevoerd dat het recht op informatie over de eigen (biologische) afstamming een fundamenteel recht is dat wordt beschermd door internationale mensenrechtenverdragen, onder meer door artikel 8 EVRM. De door de man aangevoerde principiële bezwaren tegen een DNA-onderzoek, acht het hof tegenover het belang van [kind] onvoldoende zwaarwegend. Nu de man bij herhaling heeft geweigerd heeft mee te werken, maakt het hof daaruit, net als de rechtbank, de gevolgtrekking die het hof geraden acht. In samenhang bezien met de verklaringen van de man en de vrouw, de stukken en het verhandelde ter zitting neemt het hof daarom als vaststaand aan dat de man de verwekker is van [kind] . Nu het ervoor kan worden gehouden, gezien het vorenstaande, dat de man de verwekker is van [kind] , geeft de vaststelling daarvan voor [kind] de benodigde duidelijkheid.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep van 8 november 2022 dan ook bekrachtigen voor zover daarbij het ouderschap van de man ten aanzien van [kind] is vastgesteld.
Kinderalimentatie
5.6
Nu vaststaat dat de man de verwekker is van [kind] , is de man verplicht mede te voorzien in de kosten van haar verzorging en opvoeding.
De man heeft de hoogte van de behoefte van [kind] , de draagkracht van partijen en de ingangsdatum aan de orde gesteld. De vrouw had een behoefte- en draagkrachtberekening moeten overleggen ter onderbouwing van haar verzoek om alimentatie, aldus de man.
5.7
Het hof vindt in het dossier weinig aanknopingspunten om de behoefte van [kind] te berekenen. Niet alle financiële gegevens van partijen zijn in het geding gebracht en voor zover er stukken zijn overgelegd, zijn die gedateerd (2021). In zijn algemeenheid kan echter worden gesteld dat ieder kind geld kost. Wanneer in dit geval het inkomen van de man in 2021 in aanmerking wordt genomen (ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij begin 2023 op staande voet is ontslagen), alsmede de door hem gestelde (en overigens door de vrouw betwiste) schulden en het gegeven dat hij (naast [kind] ) vier kinderen heeft in wiens kosten van opvoeding en verzorging hij mede dient te voorzien, komt het hof tot de conclusie dat een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] van € 25,- per maand redelijk is en dat die in ieder geval niet de behoefte van [kind] overstijgt.
Daarnaast acht het hof het redelijk om de ingangsdatum te bepalen op de datum van de bestreden beschikking van 8 november 2022, omdat de man vanaf dat moment in ieder geval rekening kon houden met de betaling van een bijdrage.
Aangezien de man, zo begrijpt het hof, de door de rechtbank vastgestelde alimentatie nog niet heeft betaald, hoeft het hof zich niet uit te laten over een eventuele terugbetalingsverplichting van de vrouw.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 16 december 2020;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 8 november 2022 voor zover daarbij het ouderschap van de man ten aanzien van [kind] is vastgesteld;
vernietigt de beschikking waarvan beroep van 8 november 2022 ten aanzien van de bijdrage voor [kind] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 8 november 2022 op € 25,- (VIJFENTWINTIG EURO) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.