ECLI:NL:GHAMS:2023:2050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
23-001332-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake witwassen met constatering van vormverzuim

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 10 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1960 en illegaal verblijvend in Nederland, was beschuldigd van witwassen van een contant geldbedrag van € 17.000,00, dat hij op 3 juli 2019 bij zich droeg. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de identiteitsfouillering door de verbalisanten onrechtmatig was uitgevoerd. Dit vormverzuim heeft geleid tot de vraag of de onderzoeksresultaten, waaronder het aantreffen van het geld, uitgesloten moesten worden van het bewijs.

De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld, variërend van het verdienen met klussen in de bouw tot het lenen van geld van vrienden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in staat was om een concrete en verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het geld, waardoor het vermoeden van witwassen niet kon worden ontzenuwd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard.

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar, en het in beslag genomen geld van € 17.000,00 is verbeurd verklaard. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in schrijnende omstandigheden verkeert.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001332-22
datum uitspraak: 5 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-837243-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2023.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 03 juli 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een of meerdere voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag van in totaal 17.000 euro, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim omdat de door de verbalisanten op de openbare weg uitgevoerde identiteitsfouillering onrechtmatig was, waardoor de daaropvolgende onderzoeksresultaten, waaronder het aantreffen van het geld, dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsvrouw heeft op grond daarvan vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. De verdachte verblijft illegaal in Nederland. Het aangetroffen geld heeft hij verdiend met de handel in melkpoeder en met klussen in de bouw, en een deel had hij in bewaring voor een vriendin. Door de vreemdelingenstatus van de verdachte en zijn illegale verblijf kan hij geen bankrekening openen in Nederland en evenmin bewijsstukken aanleveren.
Vormverzuim
Verbalisanten hebben een identiteitsfouillering in het openbaar uitgevoerd, nadat de verdachte door rood licht reed en geen identiteitsbewijs kon overleggen. Verbalisanten waren niet in staat om met de verdachte te communiceren aangezien de verdachte de Nederlandse of Engelse taal niet machtig is. Uit deze fouillering bleek dat de verdachte € 17.000,00 in contanten bij zich droeg.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 55b Sv een identiteitsfouillering alleen mag plaatsvinden in het openbaar als dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van de verdachte zou kunnen blijken, te voorkomen. In het proces-verbaal hebben verbalisanten geen feiten en omstandigheden genoemd waaruit dit zou blijken. Zodoende kan niet worden vastgesteld of de openbare identiteitsfouillering noodzakelijk was. Duidelijk was dat de verdachte niet begreep wat verbalisanten hem vroegen, nu hij de taal niet machtig is. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte in de zin van artikel 8 EVRM is daarmee geschonden. Hiermee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of aan het vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk. Bij de beantwoording van die vraag houdt het hof rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, met de ernst van het verzuim en met het nadeel dat daarmee – voor de verdachte – wordt veroorzaakt.
De onrechtmatige fouillering heeft weliswaar een inbreuk gemaakt op de privacy van de verdachte maar slechts in beperkte mate. De fouillering bestond immers uit het doorzoeken van de (broek)zakken en de heuptas van de verdachte terwijl niet is gebleken dat de fouillering op straat aandacht heeft getrokken. Het (rechtmatige) alternatief voor de verbalisanten was de verdachte mee te nemen naar het politiebureau en er mag zonder meer van worden uitgegaan dat het geldbedrag ook dan bij fouillering bij de verdachte zou zijn aangetroffen. Er is zodoende geen sprake van een zo ingrijpende inbreuk op de rechten van de verdachte, noch van een zodanig nadeel voor hem van het verzuim, dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Ook voor strafvermindering ziet het hof gezien het voorgaande geen aanleiding. Het hof volstaat met de constatering van het verzuim.
Witwassen
Op 3 juli 2019 zagen verbalisanten een man, die later bleek de verdachte te zijn, door rood licht fietsen, waardoor een auto hard moest remmen. Hierop probeerden verbalisanten de verdachte staande te houden op grond van de Wegenverkeerswet. Zij zagen dat de verdachte niet reageerde op het stopteken en het aanroepen en claxonneren. Toen zij naast hem gingen rijden, stopte de verdachte. Zij vroegen de verdachte naar een identiteitsdocument, waarop de verdachte zijn schouders ophaalde. Hierop besloten verbalisanten een identiteitsfouillering uit te voeren. In de broekzak van de verdachte werd een mapje aangetroffen met verschillende coupures geld, waaronder meerdere 500, 200 en 100 eurobiljetten. In totaal ging het om een bedrag van € 17.000,00. Het op zak hebben van een dergelijke hoeveelheid contant geld in het openbaar is ongebruikelijk. Daar komt bij dat de verdachte naar eigen zeggen al zo’n 10 jaar illegaal als vreemdeling in Nederland verblijft zodat hij geen legale inkomsten in Nederland kan hebben gehad. De aangetroffen grote coupures zijn eveneens ongebruikelijk in het normale betalingsverkeer. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen. Voor een concreet, bewijsbaar gronddelict voor de herkomst van het geldbedrag bevat het dossier geen aanknopingspunten. In een dergelijk geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor een andere herkomst van het geldbedrag dan van misdrijf.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. In zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij het geld verdiend heeft met werk in de bouw. In het verhoor bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat het geld van zijn vriendin is en dat hij het voor haar bewaarde. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij € 15.000,00 heeft geleend van een kennis, maar ook dat hij geld heeft verdiend met de handel in melkpoeder en het doen van klussen in de bouw. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het in beslag genomen geld deels geld betrof dat hij van een vriend had geleend om daarmee melkpoeder in te kopen en vervolgens te verkopen, dat het deels de winst was van eerdere in- en verkoop van melkpoeder en dat het overigens bestond uit geld dat hij had verdiend met klussen in de bouw.
De door de verdachte gegeven verklaringen omtrent de herkomst van het geld zijn dusdanig wisselend en onduidelijk dat niet gesproken kan worden van een concrete en min of meer verifieerbare verklaring. De verdachte heeft ook geen aanknopingspunten gegeven voor het openbaar ministerie om nader onderzoek te kunnen doen. De verdachte heeft het witwasvermoeden zodoende niet ontzenuwd. Naar het oordeel van het hof kan daarom het niet anders zijn dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist. Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 juli 2019 te ’s-Gravenhage een contant geldbedrag van in totaal 17.000 euro heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met een proeftijd van twee jaren en verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen is een ernstig feit omdat, door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast wordt. Het hof rekent dit de verdachte aan. Het hof heeft evenwel oog voor de schrijnende persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onrechtmatig in Nederland verblijft, op bouwplaatsen slaapt en
moeite heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.

Beslag

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. € 17.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2023.
mr. A.J. van Es is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.