ECLI:NL:GHAMS:2023:205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.311.525/01, 200.311.525/02 en 200.311.530/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling, alimentatie en afwikkeling huwelijkse vermogen met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2022, waarin de echtscheiding tussen de vrouw en de man werd uitgesproken en het gezamenlijk gezag over hun kinderen werd beëindigd. De vrouw verzoekt in hoger beroep om het gezamenlijk gezag in stand te houden, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen, en om kinderalimentatie en partneralimentatie. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en stelt dat de vrouw niet in staat is om in haar eigen behoefte te voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank bevoegd was en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen ieder weekend en doordeweeks bij de vrouw verblijven. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar verzoek om kinderalimentatie en partneralimentatie, en het hof heeft deze verzoeken afgewezen. Tevens is de afwikkeling van het huwelijkse vermogen aan de orde gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat het recht van de staat Vermont van toepassing is. De rechtbank heeft de verdeling van het huwelijkse vermogen correct vastgesteld, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te verrichten naar het gezag en de definitieve zorg- en omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.311.525/01, 200.311.525/02 en 200.311.530/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/701450 / FA RK 21-2860 (echtscheiding met nevenvoorzieningen) en
C/13/714184 / FA RK 22-1111 (afwikkeling huwelijksvermogen)
beschikking van de meervoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 16 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 9 juni 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 16 maart 2022. Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot een voorlopige voorziening.
2.2
De man heeft op 22 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 13 oktober 2022 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de man van 17 oktober 2022 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vrouw van 17 oktober 2022 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vrouw van 19 oktober 2022 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de man van 19 oktober 2022 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de man van 24 oktober 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 25 oktober 2022 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van de griffier, met [minderjarige 1] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven. Partijen hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
2.6
Ter zitting in hoger beroep hebben de advocaten van partijen over en weer ingestemd met het toelaten van de stukken die buiten de tiendagentermijn zijn ingediend.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2012;
- [minderjarige 2] , [in] 2015 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De man, de vrouw en [minderjarige 1] hebben alle drie zowel de Roemeense als de Moldavische nationaliteit. [minderjarige 2] heeft de Amerikaanse en de Roemeense nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het gezamenlijk gezag over de kinderen beëindigd en bepaald dat de man voortaan alleen het gezag over hen uitoefent en de volgende omgangsregeling vastgelegd:
- de kinderen zullen tweemaal per week gedurende twee uur onder begeleiding contact hebben met de vrouw.
Verder is de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de man wordt zonder nadere verrekening toegedeeld:
- de echtelijke woning aan de [A-straat] te ( [postcode] ) [plaats] ;
- de inboedel, met uitzondering van de kleren, sieraden en persoonlijke verzorgingsitems van de vrouw;
- het saldo op de ING bankrekening eindigend op [#1] ;
aan de vrouw wordt zonder nadere verrekening toegedeeld:
- het saldo op de ING bankrekening eindigend op [#2] .
Ten slotte is bepaald dat de man in de onderlinge verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de schulden (persoonlijke leningen van [X] en [Z] ).
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zal zijn, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de omgang of zorgregeling) zo vast te stellen dat de kinderen zowel in de reguliere omgang als in de vakanties en op officiële feestdagen bij elk van de ouders verblijven voor de helft van de tijd, althans een zorgregeling te treffen die het hof in goede justitie juist acht;
- te bepalen dat de man voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) aan de vrouw betaalt € 442,- per kind per maand, althans een door het hof te bepalen bedrag, één en ander te verhogen met de kinderbijslag;
- te bepalen dat de man voor de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) aan haar dient te betalen € 2.000,- per maand, althans een bedrag dat het hof in goede justitie juist acht, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten en zelf in goede justitie die verdeling vast te stellen, met benoeming van een onzijdig persoon om die partij te vertegenwoordigen die mocht weigeren of nalaten aan de door het hof vast te stellen verdeling uitvoering te geven, althans de verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten en daartoe een notaris te benoemen ten overstaan van wie de verdeling dient plaats te vinden, alsmede voor beide partijen een onzijdig persoon te benoemen, zodat de partij die weigert of nalaat aan de verdeling mee te werken kan worden vertegenwoordigd.
Bij wijze van voorlopige voorziening verzoekt de vrouw de man te veroordelen om met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum, aan de vrouw een bedrag van € 2.000,- per maand aan partneralimentatie te voldoen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, eveneens uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, primair, met afwijzing van alle verzoeken van de vrouw de bestreden beschikking te bekrachtigen en
subsidiair, voor het geval het hof de verdeling van de gemeenschap opnieuw wil vaststellen, in de gelegenheid te worden gesteld om een gewijzigd voorstel van de wijze van verdeling toe te mogen sturen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.311.525/01
5.1
Het hof stelt vast dat de rechtbank met juistheid zich bevoegd heeft geacht van de verzoeken kennis te nemen. Voorts stelt het hof vast dat de rechtbank op de verzoeken, met uitzondering van het verzoek met betrekking tot het huwelijkse vermogen, Nederlands recht heeft toegepast. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof Nederlands recht toepast.
Betekening
5.2
De door de advocaat van de vrouw opgeworpen bezwaren ten aanzien van de betekening van het echtscheidingsverzoek, zijn pas na het indienen van het hoger beroepschrift bij brief van 17 oktober 2022 opgeworpen en daarmee in strijd met de twee conclusieregel. Niet gebleken is dat in dit geval voor die regel een uitzondering moet worden gemaakt. Het hof zal dan ook deze bezwaren verder onbesproken laten.
Ontbreken ouderschapsplan
5.3
De advocaat van de vrouw heeft als grief naar voren gebracht dat de rechtbank de man niet had mogen ontvangen in zijn echtscheidingsverzoek omdat hij voorafgaand daaraan niet heeft getracht tot een ouderschapsplan te komen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de man ontvankelijk is in het echtscheidingsverzoek omdat hij voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Dit oordeel is juist, in die zin dat in deze procedure is gebleken dat partijen over voor een ouderschapsplan essentiële onderwerpen lijnrecht tegenover elkaar staan, te weten het gezag, hoofdverblijf, omgang/zorgregeling en kinderalimentatie. De grief faalt daarom.
De standpunten van de man en de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag en de omgang/zorgregeling
5.4
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag heeft beëindigd en de man met het eenhoofdig gezag heeft belast. Zij wenst het hoofdverblijf van de kinderen bij haar en een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Partijen hadden gedurende hun relatie veel conflicten waarvan de kinderen getuige waren. Hierdoor heeft jeugdbescherming uiteindelijk geadviseerd dat één van de ouders de echtelijke woning diende te verlaten. Omdat de vrouw geen financiële middelen had om de woning te bekostigen, is zij noodgedwongen vertrokken naar haar ouders in Moldavië. Zij heeft in deze periode contact gehouden met de kinderen door middel van videobellen. De vrouw betwist dat zij van de jeugdbescherming de woning moest verlaten en daarna niet meer mocht betreden. Ook betwist zij dat zij psychische- en/of verslavingsproblematiek zou hebben en de opvoeding van de kinderen niet zou aankunnen. De vrouw was altijd de hoofdverzorger van de kinderen en heeft hen nooit mishandeld. Door de ruzies met de man is de vrouw in een depressie beland. Inmiddels is zij hiervan hersteld en kan zij gewoon voor de kinderen zorgen, aldus de vrouw.
5.5
De man verwijst naar het hulpverleningsplan van Altra waaruit blijkt dat er sprake was van fysiek geweld van de vrouw jegens [minderjarige 1] . Omdat de jeugdbescherming op dat moment vond dat de vrouw de kinderen niet kon verzorgen en opvoeden en omdat de vrouw opnieuw onbereikbaar was in Moldavië, heeft de man om het eenhoofdig gezag verzocht. Zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft het grootste deel van de tijd in het buitenland. Overleg met haar is niet mogelijk. Dit komt door haar psychische problematiek. Uit het gezinsplan van jeugdbescherming blijkt ook dat de vrouw ambivalent gedrag laat zien waarbij zij soms een tijdje in Nederland is om vervolgens weer terug te keren naar Moldavië.
Gelet op het voorgaande verzet de man zich tegen gezamenlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw, evenals het bepalen van een co-ouderschapsregeling. Voor een vaste onbegeleide omgangregeling tussen de vrouw en de kinderen staat de man wel open, zolang deze plaatsvindt in [plaats] . Voor het geval het hof de man in zijn betoog niet zou volgen, stelt hij voor dat het hof alvorens te beslissen eerst nader advies inwint, bijvoorbeeld door middel van een raadsonderzoek.
Het advies van de raad ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag en de omgang/zorgregeling
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende geadviseerd.
De huidige onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid over het contact tussen de kinderen en de vrouw is niet in het belang van de kinderen. Zij hebben er behoefte aan om hun moeder op een frequente basis op vaste momenten te zien. De huidige stand van zaken waarbij de ouders niet met elkaar communiceren is daarbij niet goed voor de ontwikkeling van de kinderen. De ouders dienen de leiding te nemen in de afspraken en de invulling van het contact dat de vrouw en de kinderen met elkaar hebben. Ter zitting in hoger beroep stelt de raad de indruk te hebben gekregen dat de ouders grote weerstand hebben tegen hulpverlening. De raad adviseert ouders om te beginnen met omgang en dan te zien hoe de kinderen daarop reageren. De man staat daar voor open en de raad heeft nu onvoldoende zicht op de eventuele noodzaak van begeleid contact. De raad adviseert de ouders een omgangsregeling af te spreken waarbij de kinderen de vrouw na een opbouw, twee keer per week zien, drie uur in het weekend en twee uur door de weeks. Wanneer is begonnen met de omgangsregeling dient deze hoe dan ook te worden voortgezet. Zodra er problemen optreden dienen partijen hiervoor om hulp te vragen maar onder geen beding de omgang zelf stop te zetten. Ook hiervoor is contact en communicatie tussen de ouders noodzakelijk.
Verder heeft de raad geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man te bepalen omdat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen is.
Ten aanzien van het gezag heeft de raad een raadsonderzoek aangeboden omdat hierover enkel advies kan worden gegeven na het doen van onderzoek, aldus de raad.
De beoordeling van het hof ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag en de omgang/zorgregeling
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is kort samengevat het volgende gebleken.
Sinds medio 2020 is Groei en Glunder betrokken bij het gezin in het kader van ouderbegeleiding. De ouderbegeleider van Groei en Glunder zag dat de ouders veel ruzie met elkaar maakten en heeft hen daarom begeleid bij pogingen de rust terug te brengen en het stellen van grenzen. Ook was sprake van (fysieke) escalaties tussen de vrouw en [minderjarige 1] , waarbij de politie betrokken is geweest. Sinds november 2020 is Groei en Glunder ook gestart met kindbegeleiding van beide kinderen. Eind februari 2021 is de vrouw vervolgens vertrokken naar haar ouders in Moldavië. Sindsdien is zij onregelmatig in Nederland omdat het haar nog niet is gelukt om hier een baan en een huis te vinden. De kinderen en de vrouw hebben elkaar voor het laatst gezien tijdens een omgangsmoment op 10 juli 2022. Ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat de vrouw de dag voor de zitting, op 27 oktober 2022, bij de school van de kinderen is geweest en hen daar even heeft gezien. Ouders communiceren niet met elkaar.
In maart 2021 zijn de man en de kinderen verhuisd naar hun huidige woning en zijn de kinderen begonnen op hun huidige school. Sindsdien verkeren de kinderen met behulp van hun vader, de school en Groei en Glunder in steeds stabieler vaarwater. Hierdoor gaat het redelijk goed met hen, zo blijkt uit het gezinsplan van de jeugdbescherming van 6 januari 2022 en de brief van de school van 18 augustus 2022.
5.8
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats onderschrijft het hof het advies van de raad, dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te behouden bij de man. De kinderen wonen sinds begin 2021 alleen met de man en het gaat redelijk goed met hen. Voor een wijziging van hoofdverblijf is dan ook geen reden, te meer omdat de kinderen sinds begin 2021 weinig contact hebben met de vrouw, die bovendien geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Het verzoek van de vrouw de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen zal daarom worden afgewezen.
5.9
Voor de beslissing over het gezag en de zorg/omgangsregeling acht het hof zich onvoldoende geïnformeerd en een raadsonderzoek noodzakelijk. Dit raadsonderzoek moet zich richten op de vraag of partijen gezamenlijk of de man alleen met het gezag belast dient te zijn. Daarnaast verzoekt het hof de raad te onderzoeken hoe de definitieve zorg/omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen er uit zou moeten zien.
5.1
In afwachting van het raadsonderzoek naar de definitieve zorg/omgangsregeling zal het hof, in navolging van het advies van de raad de volgende voorlopige omgangsregeling bepalen:
- de kinderen verblijven ieder weekend gedurende drie uur bij de vrouw,
- de kinderen verblijven (doordeweeks) iedere week gedurende twee uur bij de vrouw,
onbegeleid en op door de ouders in overleg te bepalen vaste dagen en tijdstippen.
Kinderalimentatie
5.11
Omdat het verzoek van de vrouw de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen wordt afgewezen en gelet op de beperkte voorlopige zorg/omgangsregeling die nu wordt vastgesteld, ziet het hof geen reden voor toewijzing van het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie. De vrouw heeft onvoldoende aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Mocht in de toekomst een andere zorg/omgangsregeling worden vastgesteld, dan staat het ieder van partijen vrij alsnog een bijdrage te vragen, die dan zal kunnen worden beoordeeld met inachtneming van de dan geldende financiële situatie van partijen.
In de zaken met zaaknummers 200.311.525/01 en 200.311.525/02
Partneralimentatie in de bodemprocedure en in de voorlopige voorzieningenprocedure
5.12
De vrouw verzoekt een partneralimentatie te bepalen ter hoogte van € 2.000,- per maand.
5.13
De man verweert zich en stelt zich op het standpunt dat de vrouw onvoldoende haar (aanvullende) behoefte heeft aangetoond. Bovendien heeft de man geen draagkracht voor partneralimentatie. Hij betaalt de woonlasten en alle kosten met betrekking tot de kinderen, aldus de man.
5.14
Ten aanzien van de behoefte van de vrouw overweegt het hof als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij het bepalen van de hoogte van de behoefte van de vrouw rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
Het hof is van oordeel dat voor de bepaling van de behoefte de zogenaamde hofnorm, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk tot uitgangspunt wordt genomen, een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf is, die vaak leidt tot een reële schatting van de nahuwelijkse behoefte van de onderhoudsgerechtigde.
Daarbij komt dat op grond van de uitgangspunten die zijn neergelegd in het tremarapport van de Expertgroep Alimentatienormen, de partij die van mening is dat de hofnorm niet geschikt is om de behoefte te bepalen, het gebruik van deze hofnorm voldoende gemotiveerd moet betwisten. Voor zover de man stelt dat de hofnorm niet kan worden toegepast omdat niet duidelijk is waar de vrouw woont en de levenstandaard in Moldavië veel lager ligt dan in Nederland, gaat het hof daaraan voorbij. Voldoende aannemelijk is dat de vrouw haar toekomst ziet in Nederland, waar haar kinderen wonen en waar zij een baan zoekt.
5.15
Gelet op het voorgaande zal het hof de hofnorm toepassen en daarbij uitgaan van het inkomen dat de man en de vrouw over het jaar 2020 gezamenlijk hadden. Van beide partijen zijn de jaaropgaven over dat jaar overgelegd. De man had een inkomen van € 75.532,- bruto en de vrouw een inkomen van € 19.656,- bruto. Hieruit volgt dat partijen een netto besteedbaar gezinsinkomen hadden van € 5.497,- per maand. Hierop komen in mindering de kosten van de kinderen van € 1.294,-, waarover partijen het eens zijn, waarna per saldo een gezinsinkomen resteert van € 4.203,-. Zestig procent daarvan nemende, berekent het hof de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op € 2.522,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2023 berekent het hof de behoefte op € 2.737,- netto per maand.
5.16
Ten aanzien van de aanvullende behoefte van de vrouw overweegt het hof als volgt.
Voor het hof is niet komen vast te staan dat de vrouw niet in staat is om zelf in haar eigen behoefte te voorzien. Zij is veertig jaar oud en verkeert naar eigen zeggen in goede gezondheid. Zij heeft twee universitaire masters met succes afgerond en heeft in het verleden meerdere goede banen gehad. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij zich bij een bedrijf in een vergevorderd stadium van een sollicitatieprocedure bevindt. Zij verwachtte hier binnen afzienbare tijd na de zitting in hoger beroep duidelijkheid over te krijgen en als zij wordt aangenomen zal zij een bruto jaarloon van ongeveer € 50.000,- gaan verdienen, wat neer komt op een netto inkomen van € 3.099,- per maand. Gelet hierop, ziet het hof niet in dat de vrouw niet in staat was en is om in haar eigen behoefte te voorzien en behoefte heeft aan partneralimentatie. Het hof zal het verzoek van de vrouw om partneralimentatie dan ook afwijzen in zowel de voorlopige voorzieningenprocedure als in de bodemprocedure.
5.17
Een afschrift van de berekeningen van de (aanvullende) behoefte van de vrouw is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
In de zaak met zaaknummer 200.311.530/01
De afwikkeling van het huwelijkse vermogen
5.18
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat het recht van de staat Vermont (Verenigde Staten van Amerika) van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Gelet op de twee-conclusieregel is het eerst ter zitting in hoger beroep ingenomen standpunt van de vrouw dat het recht van de staat Vermont niet van toepassing zou zijn op de huwelijksgemeenschap van partijen tardief. Van uitzonderingen op de twee-conclusieregel is ook in dit geval niet gebleken. Daarom zal ook het hof uitgaan van de toepasselijkheid van het recht van de staat Vermont.
5.19 .
De vrouw is van mening dat partijen een gemeenschap van goederen hadden en dat de rechtbank de verdeling van deze gemeenschap ten onrechte conform de verzoeken van de man heeft vastgesteld. Volgens de vrouw heeft de rechtbank geen blijk gegeven kennis te hebben van het recht van de staat Vermont, noch heeft de rechtbank zich hierover deskundig laten voorlichten. De vrouw ziet dan ook niet in hoe de rechtbank heeft kunnen overwegen dat het voorstel van de man niet onredelijk voorkomt. Temeer omdat de man geen taxatierapporten heeft overgelegd. De vrouw betwist de door de man gestelde waarde van het onroerend goed en de auto. Deze dienen te worden getaxeerd. Ook dient de man alsnog stukken over te leggen waaruit het saldo van de op zijn naam staande rekening op de peildatum en een redelijke periode daarvoor, blijkt. De vrouw is onbekend met de door de man opgevoerde leningen en betwist die dan ook. De vrouw gaat ervan uit dat de huwelijksgemeenschap gelijkelijk dient te worden verdeeld. Omdat zij onbekend is met de waarde van de goederen is een verdeling via een notaris de geëigende weg, aldus de vrouw.
5.2
De man voert verweer en stelt zich op het standpunt dat hij de rechtbank wel degelijk goed heeft geïnformeerd over de omvang van zijn vermogen. Het is de vrouw die, ook in hoger beroep, nalaat te informeren over haar vermogen. De man is daarom van mening dat het verzoek van de vrouw als onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen.
Gedurende het huwelijk van partijen, op 24 juni 2020, is de woning aan de [A-straat] gekocht. De man heeft vanaf het begin alle kosten met betrekking tot deze woning betaald, voor de verbouwing leningen afgesloten die hij aflost en de vrouw heeft er nooit gewoond. Gelet op die feiten is toedeling van de woning aan de man zonder verrekening van de overwaarde in lijn met het recht van de staat Vermont. Daarnaast vreest de man dat hij de vrouw niet voor de helft van de huidige overwaarde zal kunnen uitkopen waardoor hij en de kinderen zouden moeten verhuizen. De kinderen hebben echter baat bij stabiliteit, zo blijkt uit de brief van hun school. Mocht het hof een taxatie nodig achten, dan vindt de man het redelijk als de leningen ook voor de helft tussen partijen worden gedragen. Gelet echter op de uitleg van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) van het recht van de staat Vermont - productie 5 van de man in hoger beroep - vindt de man dat de bestreden beschikking gereed ligt voor bekrachtiging.
5.21
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht zich door productie 5 van de man voldoende voorgelicht over het recht van de staat Vermont. Uit dat rapport blijkt dat het huwelijksvermogensregime van partijen een scheiding van goederen tussen echtgenoten inhoudt. De verdeling van het huwelijkse vermogen vindt plaats op basis van een ‘equitable distribution’ systeem, dat uitgaat van een billijke en rechtvaardige verdeling. Dit hoeft geen verdeling bij helfte in te houden. De rechter heeft bij de verdeling een ruime discretionaire bevoegdheid. Al het vermogen van partijen, hoe en wanneer ook verkregen, is onderwerp van verdeling. De eigendom van de verschillende vermogensbestanddelen is daarbij niet van belang. Al het tijdens de zitting aanwezige vermogen van partijen is in beginsel onderworpen aan de bevoegdheid van de rechter om het te verdelen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de woning op naam van beide partijen op 24 juni 2020 in eigendom is verkregen voor € 430.100,- en volledig gefinancierd door het aangaan van een hypotheekschuld. Hierna is direct aangevangen met de verbouwing. De man heeft deze verbouwing volledig uitgevoerd en gefinancierd, door het afsluiten van een bouwdepot en leningen bij [X] en [Z] . Dit blijkt uit bijlagen 15 en 18 achter de brief van de man van 17 oktober 2022. De aflossing van deze leningen heeft de man altijd alleen betaald, evenals de maandelijkse hypotheeklast. Toen de verbouwing was afgerond is de man alleen met de kinderen in de woning getrokken. De vrouw heeft nooit in de woning gewoond omdat zij op 26 februari 2021 al was vertrokken naar Moldavië. Sindsdien draagt de man de volledige zorg voor de kinderen van partijen. Onder deze omstandigheden acht het hof de beslissing van de rechtbank om de woning aan de man toe te delen zonder verrekening van de waarde waarbij alleen de man draagplichtig is voor genoemde leningen, billijk en in overeenstemming met het recht van de staat Vermont. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
5.22
Dat geldt ook voor de overige verdelingsbeslissingen. Omdat ter zitting is gebleken dat de vrouw in Moldavië een woning bezit die, naar mag worden aangenomen, enige waarde heeft, maar niet in de verdelingsbeslissing is meegenomen is onvoldoende gesteld of gebleken voor het oordeel dat de overige verdelingsbeslissing niet billijk en in overeenstemming met het recht van de staat Vermont zou zijn.
5.23
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.311.525/01
verzoekt de raad onderzoek te verrichten naar de vragen of partijen gezamenlijk of de man alleen met het gezag belast dient te zijn, en hoe de definitieve zorg/omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen er uit zou moeten zien, en het hof daarover uiterlijk
30 april 2023schriftelijk verslag uit te brengen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2022, voor zover het de omgangregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een voorlopige omgangsregeling vast, inhoudende:
- de kinderen verblijven ieder weekend gedurende drie uur bij de vrouw,
- de kinderen verblijven (doordeweeks) iedere week gedurende twee uur bij de vrouw,
onbegeleid en op door de ouders in overleg te bepalen vaste dagen en tijdstippen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de zaak voor wat betreft het gezag en de definitieve omgangsregeling betreft
PRO FORMAaan tot
30 april 2023;
wijst het door de vrouw in hoger beroep meer of anders verzochte ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie en de hoofdverblijfplaats af;
in de zaak met zaaknummer 200.311.525/02
wijst het verzoek van de vrouw tot een voorlopige voorziening af;
in de zaak met zaaknummer 200.311.530/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep gegeven onder zaaknummer C/13/714184 / FA RK 22-1111 (afwikkeling huwelijksvermogen);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 24 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.