De feiten en de gronden:
1. Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren [in] 2011 te [plaats B] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
2. De vader woont in [plaats B] . De moeder is in de zomer van 2022 verhuisd van [plaats B] naar [plaats A] . [minderjarige] heeft in [plaats B] op de basisschool gezeten.
3. De ouders hebben in kort geding geprocedeerd over de vraag bij welke middelbare school [minderjarige] ingeschreven moet worden. Op 1 mei 2023 zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding onder meer overeen gekomen dat [minderjarige] zowel op het [school 1] te [plaats B] als op het [school 2] te [plaats C] wordt ingeschreven en dat partijen een kindbehartiger zullen zoeken voor [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels op beide scholen ingeschreven. Het is de ouders echter niet gelukt om daarna in een traject met een kindbehartiger het eens te worden over naar welke middelbare school [minderjarige] zal gaan.
4. Bij de bestreden beschikking is aan de man vervangende toestemming verleend om [minderjarige] naar het [school 1] te laten gaan (waar zij al was ingeschreven) en een vakantieregeling bepaald waarbij [minderjarige] de helft van de vakanties bij de man en de helft van de vakanties bij de vrouw verblijft, door partijen onderling af te stemmen.
5. De moeder verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- te bepalen dat [minderjarige] hoofdverblijf bij de vrouw in [plaats A] zal hebben,
- te bepalen dat [minderjarige] kan worden ingeschreven op het [school 2] , locatie [plaats C] ,
- een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] elke donderdag naar haar vader gaat, in september 2023 na tennisles en daarna uit school, en voorts om de week van vrijdag uit school tot en met zondagavond na het eten, waarbij de vrouw [minderjarige] elke week op donderdag en om de week op vrijdag naar de man in [plaats B] brengt en de man [minderjarige] elke vrijdagochtend naar school brengt en om de week op zondagavond na het eten naar de vrouw in [plaats A] ,
- een vakantieregeling te bepalen waarbij de man twee extra vakantieweken zal hebben ten opzichte van de vrouw, door partijen in onderling overleg af te stemmen,
- dan wel in goede justitie een zorgregeling vast te stellen.
6. De vader verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.
7. De raad heeft gewezen op het belang van [minderjarige] dat ouders samenwerken, zodat zij niet in twee gescheiden werelden leeft.
8. Het hof moet in hoger beroep de belangen van [minderjarige] en haar ouders afwegen om te bepalen welke beslissing in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Het hof heeft daarbij naar aanleiding van de stukken de volgende belangen onderscheiden:
- het belang van het zo gelijkwaardig mogelijk kunnen uitoefenen van de zorgtaken door de vader èn de moeder;
- de visie van ouders en [minderjarige] over de betreffende school in [plaats B] en in [plaats C] ;
- de reisafstand en de praktische uitvoering voor [minderjarige] en haar ouders bij een bepaalde keuze, hierbij speelt reistijd, logistieke organisatie met boeken/kleding, alternatief vervoer, beschikbaarheid van de vader en de belastbaarheid van de moeder een rol;
- de sociale contacten (vriendschap kunnen ontwikkelen) en familiebanden onderhouden, waaronder die met haar halfzus in [plaats B] en haar familie in [plaats A] ;
- de gevolgen van de keuze voor een bepaalde school voor het ‘ontwortelen’ en moeten wennen in een andere woonomgeving;
- het kunnen uitoefenen van hobby’s.
9. Duidelijk is geworden dat het voor zowel [minderjarige] als haar ouders op dit moment het belangrijkste is dat [minderjarige] beide ouders door de week ziet en genoeg tijd met beide ouders kan doorbrengen. [minderjarige] heeft daar in haar gesprek met de voorzitter ook de nadruk op gelegd. Ongeacht naar welke school [minderjarige] gaat, moet een zorgregeling haar voldoende tijd met beide ouders bieden. Dit brengt met zich dat welke keuze er ook gemaakt wordt, er sprake zal zijn van een aantal reisbewegingen van school naar de plaats van de andere ouder.
10. [minderjarige] is enthousiast over beide scholen en beide scholen hebben onderdelen die voor [minderjarige] aantrekkelijk zijn. Het hof deelt niet de indruk van de vader dat [minderjarige] liever naar het [school 1] gaat, maar dat niet durft te zeggen. Beide scholen zouden een passende keuze voor [minderjarige] kunnen zijn.
11. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat zij naar school gaat in de buurt van een voor haar vertrouwde omgeving. [minderjarige] is geboren en opgegroeid in [plaats B] . [minderjarige] komt echter ook al haar hele leven in [plaats A] en heeft afgelopen jaar de helft van haar tijd in [plaats A] doorgebracht. In [plaats A] woont veel familie van [minderjarige] . Beide scholen bevinden zich daarom in de buurt van een voor [minderjarige] vertrouwde omgeving.
12. [minderjarige] moet voldoende tijd kunnen doorbrengen in de buurt van haar middelbare school, zodat zij de sociale contacten die zij op school opdoet ook kan onderhouden.
13. Het is voor [minderjarige] belangrijk als de ouder bij wie ze na school de meeste tijd doorbrengt voldoende beschikbaar voor haar is. Dit geldt zeker voor de eerste periode, waarin zij zal moeten wennen aan de overgang naar de middelbare school, maar ook nog daarna. De moeder heeft op dit moment geen werk en is dus altijd beschikbaar voor [minderjarige] . De vader werkt wel fulltime. [minderjarige] heeft daar zelf over verteld dat zij het niet erg vindt als haar vader er niet direct is nadat zij uit school komt, maar dat het wel fijn is dat hij er rond vijf uur is en dat ze samen eten, en dat dat tot nog toe ook altijd zo gaat. De vader heeft zelf toegelicht dat hij op maandag om vijf uur thuis is en op dinsdagen en woensdagen thuiswerkt. De ouders hebben tot nog toe elk de helft van de schoolweek voor [minderjarige] gezorgd en [minderjarige] voelt zich fijn bij de manier waarop zij de zorg inrichten. Het hof gaat er daarom vanuit dat beide ouders in staat zijn om ook op schooldagen op een goede manier voor [minderjarige] te zorgen en voldoende beschikbaar zijn voor [minderjarige] .
14. [minderjarige] heeft verteld dat zij op donderdagmiddag om 17.00 uur tennisles heeft in [plaats A] en dat zij hoopt dat zij dat kan blijven doen. Het is fijn als een zorgregeling aan deze wens van [minderjarige] tegemoet kan komen. Het is voor het hof echter niet doorslaggevend. [minderjarige] volgt de tennislessen nog niet heel lang en hobby’s kunnen soms wisselen, zeker bij jonge tieners, terwijl de schoolkeuze naar alle waarschijnlijkheid voor de komende zes jaar geldt.
15. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij vanwege medische problemen niet meer in staat is om zo vaak heen en weer te rijden tussen [plaats A] en [plaats B] als zij afgelopen jaar heeft gedaan. De moeder heeft verteld dat het autorijden juist ’s ochtends zwaarder voor haar is en dat het lastiger is om ’s ochtends de hulp in te roepen van haar familieleden dan ‘s middags. Hoewel de precieze diagnose en prognose van de moeder voor het hof niet duidelijk zijn, begrijpt het hof uit wat de moeder heeft verteld dat het in principe de verwachting is dat deze klachten van tijdelijke aard zijn. Het hof zal hier in zoverre rekening mee houden dat de zorgregeling aanzienlijk minder autorijden van de moeder zal moeten vergen dan zij het afgelopen jaar in de praktijk heeft gedaan.
16. Om de gevolgen van een bepaalde schoolkeuze te kunnen wegen, is het noodzakelijk om eerst een mogelijke zorgregeling af te bakenen. De ouders zijn het eens over een wisselmoment op de zondagavond, omdat gebleken is dat de maandagochtend ieder te zwaar valt. Om tegemoet te komen aan een zoveel mogelijk gelijke zorg, acht het hof een wisseling op de donderdagochtend een passend moment. Dit betekent dat [minderjarige] op maandag, dinsdag en woensdag tot en met donderdagochtend vanuit de woning van dezelfde ouder naar school zal gaan. Om tegemoet te komen aan voldoende tijd met de andere ouder acht het hof het voorstel van de vader om het weekend ook te verdelen een goede mogelijkheid. In zijn voorstel was de vader bereid om de ene week [minderjarige] vanaf zondagochtend thuis te krijgen en de andere week vanaf zondagavond. Een dergelijke verdeling zou ook in spiegelbeeld kunnen inhouden dat [minderjarige] vier nachten bij de ene ouder zal kunnen zijn en drie nachten bij de andere ouder zonder wisselingen tussendoor. Uitgaande van een dergelijke verdeling van de week heeft het hof beoordeeld wat de impact is voor [minderjarige] en haar ouders bij elke schoolkeuze.
De schoolkeuze en zorgregeling moeten zo worden ingericht dat de belasting voor [minderjarige] niet groter is dan nodig. Daarbij houdt het hof er ook rekening mee dat [minderjarige] de nodige spullen mee zal moeten nemen, zowel schoolboeken als persoonlijke spullen zoals kleding, ook als [minderjarige] (een deel van) de reis zelfstandig met de trein kan afleggen. In [plaats B] woont [minderjarige] dichtbij zowel het [school 1] als dichtbij het treinstation [plaats B] , dat een frequente en directe treinverbinding heeft met treinstation [plaats D] . Zowel het [school 2] als het treinstation ( [plaats D] ) zijn op enige afstand van de woning van de moeder gelegen. Dat maakt dat haar totale reistijd in de week groter is dan bij de keuze voor het [school 1] . Ook zal het lastiger voor [minderjarige] worden om na school (op het [school 2] ) nog enige spullen op te halen bij haar moeder voordat zij naar haar vader gaat, dan in de omgekeerde situatie.
De moeder heeft naar voren gebracht dat vanuit [plaats B] van en naar het [school 2] tegen de file in wordt gereden, terwijl vanuit [plaats A] van en naar het [school 1] de kans op files groot is. Dat weegt voor het hof niet op tegen de korte afstand tussen het huis van de vader, het [school 1] en het treinstation [plaats B] .
Dit maakt dat gelet op het belang van een gelijkwaardige zorgregeling, de praktische gevolgen van de schoolkeuze doorslaggevend zijn en het hof de keuze voor het [school 1] daarom het meest in het belang van [minderjarige] acht. Ook wordt hiermee voldoende tegemoetgekomen aan de belangen van de moeder. In de uitwerking heeft het hof rekening gehouden met de toezegging van de vader om zowel financieel als praktisch te willen helpen om de zorgregeling voor [minderjarige] en de moeder uitvoerbaar te laten zijn.
[minderjarige] zal donderdagmiddag uit school naar haar moeder in [plaats A] en vrijdagochtend vanuit [plaats A] naar school in [plaats B] en ’s middags opnieuw naar de moeder gaan. [minderjarige] is het ene weekend tot zondagochtend en het andere weekend tot zondagavond bij de moeder.
Beide ouders moeten zich inspannen om ervoor te zorgen dat deze regeling op een verantwoorde en voor [minderjarige] zo min mogelijk belastende manier verloopt. Bij deze regeling hoeft [minderjarige] slechts één ochtend per week vanuit [plaats A] naar het [school 1] te reizen.
17. Deze zorgregeling komt op dit moment naar het oordeel van het hof het meest tegemoet aan de verschillende belangen en wensen van [minderjarige] en aan de mogelijkheden en beperkingen van de ouders. De ouders kunnen echter in onderling overleg altijd tot een andere zorgregeling komen. De communicatie tussen de ouders is de afgelopen periode onder druk komen te staan door het conflict over de middelbare school. Het hof hoopt dat ouders de komende periode alsnog zullen benutten om met de hulp van een professional – zoals Annelies Hendriks of Marieke Lips - hun communicatie te verbeteren en alsnog een ouderschapsplan op te stellen. [minderjarige] wensen en belangen zullen vaak veranderen nu zij ouder wordt en aan een nieuwe levensfase – de middelbare school – begint. Het is belangrijk dat de ouders in staat zijn steeds met [minderjarige] en elkaar te overleggen over de zorgregeling en eventuele aanpassingen daaraan.
18. [minderjarige] zal in [plaats B] naar school gaan en wekelijks vier nachten bij de vader doorbrengen en drie bij haar moeder. De hoofdverblijfplaats vaststellen bij de moeder ligt daarom niet voor de hand. Het hof is het met de rechtbank eens dat het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen moet worden afgewezen.