ECLI:NL:GHAMS:2023:2033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.322.942/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tijdelijk eenhoofdig gezag en intrekking van het hoger beroep met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om tijdelijk eenhoofdig gezag over zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2022, waarin het verzoek om eenhoofdig gezag was aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I. van Dijk-van Oosterhout, heeft op haar beurt een verweerschrift ingediend. Tijdens de procedure heeft de vader op 20 juni 2023 laten weten het hoger beroep in te trekken, onder de voorwaarde dat partijen elk hun eigen proceskosten zouden dragen. De moeder heeft echter verzocht om de vader in de proceskosten te veroordelen, wat het hof heeft overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader nodeloos proceskosten heeft veroorzaakt, aangezien hij pas op het laatste moment zijn verzoek tot intrekking heeft gedaan, terwijl de relevante informatie al eerder beschikbaar was. Het hof heeft de vader daarom niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten van de moeder, die zijn begroot op € 1.457,-. Deze kosten dienen binnen veertien dagen na de uitspraak te worden voldaan, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.942/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/708646 / FA RK 21-6545
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amstelveen,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. van Dijk-van Oosterhout te Eindhoven.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2022, zoals weergegeven in het daarvan opgemaakte proces-verbaal, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden uitspraak).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de uitspraak van 8 december 2022.
2.2
De moeder heeft op 7 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 maart 2023 met bijlagen,
- een akte van depot van 17 mei 2023 van de griffier van dit hof van productie 2 en 29 aan de zijde van de vader,
- een bericht van de zijde van de vader van 8 juni 2023 met bijlagen,
- een brief van 9 juni 2023 van de zijde van de moeder,
- een e-mailbericht van 13 juni 2023 van de zijde van de moeder met bijlagen,
- een e-mailbericht van 14 juni 2023 van de zijde van de vader, en
- een e-mailberichten van 20 juni 2023 van de zijde van de vader.
2.4
Het hof heeft op 16 juni 2023 aan partijen het volgende laten weten. Van de brief van de zijde van de vader van 8 juni 2023 laat het hof slechts de toelichting op de producties onder punt 8, 9 (met uitzondering van de integrale weergave van de correspondentie), 10, 11 en 32 tot en met 36 toelaten. De overige punten laat het hof buiten beschouwing wegens strijd met de tweeconclusieregel. Alle producties bij het bericht worden wel toegelaten.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2023 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.321.255/01 waarin het hof tevens heden uitspraak doet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Groen, advocaat te Den Haag, die waarnam voor mr. I. van Dijk-van Oosterhout, en een tolk in de Engelse taal, mevr. M. Iest.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , die is geboren [in] 2016 te [plaats B] (Spanje). Zij hebben gezamenlijk het gezag over hem.
3.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vader om hem (tijdelijk) met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten aangehouden tot 15 maart 2023 in afwachting van een door haar verzocht rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
3.3
De vader verzoekt in hoger beroep om aan hem (tijdelijk) het eenhoofdig gezag toe te kennen over [minderjarige] en/of de vrouw (tijdelijk) te schorsen in de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag, totdat uiteindelijk duidelijkheid zal bestaan over alle in geschil zijnde punten tussen de ouders en het onderzoek van de raad zal zijn afgerond en besproken in een mondelinge behandeling bij de rechtbank Amsterdam, welke zal worden gevolgd door een totale eindbeschikking.
3.4
De vader heeft in de e-mails van 20 juni 2023 laten weten dat hij het hoger beroep intrekt onder de voorwaarde dat partijen het eens zijn dat zij elk hun eigen proceskosten dragen. Op de zitting heeft de moeder verzocht de vader in de proceskosten te veroordelen, onder meer vanwege het late tijdstip van intrekking. De vader heeft gemeld dat het hoger beroep desondanks wordt ingetrokken, maar het hof verzocht de proceskosten te compenseren.
3.5
Nu het hoger beroep is ingetrokken, kunnen de aangevoerde grieven tegen de bestreden beslissing niet meer worden onderzocht. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
3.6
Voor de beoordeling van de verzoeken omtrent de proceskosten is het volgende van belang. De vader heeft in de e-mails van 20 juni 2023 naar voren gebracht dat de belangrijkste reden voor het hoger beroep was dat er onvoldoende zicht bestond op de datum waarop het raadsrapport zou worden uitgebracht. Daarnaast bestond onvoldoende zicht op de datum waarop de mondelinge behandeling zou plaatsvinden bij de rechtbank, aldus de vader.
De moeder heeft aangevoerd dat het raadsrapport op 29 maart 2023 beschikbaar was en dat partijen op 21 april 2023 zijn opgeroepen voor de inhoudelijke behandeling door de rechtbank van de verzoeken omtrent het gezag op 23 juni 2023. De moeder heeft op 7 april 2023 in het verweerschrift erop gewezen dat het raadsrapport gereed was en dat raadsrapport ook als productie bij het verweerschrift opgenomen. De vader heeft echter op 8 juni 2023 nog elf producties ingediend met daarbij een bericht van veertien pagina’s. Het hof heeft het overgrote deel van dat bericht buiten beschouwing gelaten als strijdig met de tweeconclusieregel. De vader heeft pas 24 uur voor de mondelinge behandeling bij het hof laten weten het hoger beroep in te trekken.
Voor het hof weegt zwaar dat de omstandigheden die de vader heeft aangevoerd om zijn intrekking te motiveren, – te weten het raadsrapport in maart 2023 en de oproep in april 2023 voor de zitting bij de rechtbank – al ruim twee maanden bekend waren en dat hij niet heeft toegelicht waarom hij uiteindelijk pas een dag voor de mondelinge behandeling heeft kenbaar gemaakt zijn verzoeken te willen intrekken. De moeder heeft dit evenmin mogen verwachten, aangezien de vader op 8 juni 2023 nog voormeld bericht van veertien pagina’s met vele producties heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn inhoudelijke verzoeken met betrekking tot het ouderlijk gezag, waardoor zij nog meer tijd, kosten en energie heeft moeten steken in de voorbereiding van de mondelinge behandeling bij het hof, nog daargelaten dat dit laatste ook geldt voor het hof zelf. De vader heeft nodeloos proceskosten veroorzaakt aan de zijde van de moeder.
3.7
Het hof ziet in de wijze waarop de vader heeft geprocedeerd aanleiding om hem, ondanks de familierechtelijke aard van de procedure, in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen.
Het hof zal voor de hoogte van de proceskosten aansluiten bij het liquidatietarief voor civiele zaken, omdat het hier om een civiele procedure gaat. Uitgaande van de kosten verbonden aan het indienen van het verweerschrift (1 punt) begroot het hof het salaris advocaat op € 1.114,- (tarief 2). Het hof houdt geen rekening met kosten voor de mondelinge behandeling, omdat op hetzelfde tijdstip de zaak tussen partijen met zaaknummer 200.321.255/01 mondeling is behandeld. In die zaak doet het hof eveneens heden uitspraak en wordt de vader eveneens in de proceskosten veroordeeld. Vermeerderd met het aan de moeder in rekening gebrachte griffierecht van € 343,- worden de proceskosten aan haar zijde in deze zaak in totaal begroot op een bedrag van € 1.457,-. De verzochte wettelijke rente daarover is toewijsbaar, als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt de vader in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van de moeder begroot op € 1.457, te voldoen binnen veertien dagen na de dag van uitspraak van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover indien hij dit bedrag niet binnen deze termijn heeft voldaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.