ECLI:NL:GHAMS:2023:2032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.321.255/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en gezag met intrekking van verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader betreffende kinderalimentatie en gezag over hun minderjarige kind. De vader had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2022, waarin zijn verzoek om kinderalimentatie werd afgewezen en aan de moeder vervangende toestemming werd gegeven om het kind in te schrijven voor extra opvang. De vader verzocht het hof om het eenhoofdig gezag over het kind te verkrijgen en de kinderalimentatie vast te stellen op € 600,- per maand. De moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader in de proceskosten te veroordelen.

Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat de vader niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de kinderalimentatie. De vader stelde dat er een mondelinge overeenkomst was over de alimentatie, maar het hof oordeelde dat er geen bindende overeenkomst was, aangezien er geen ondertekend ouderschapsplan was. De vader heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het verzoek van de vader om het gezag te wijzigen is ingetrokken, wat betekent dat daarover niet meer hoeft te worden beslist.

Het hof heeft de vader in de proceskosten veroordeeld, omdat hij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door zijn late intrekking van het gezagsverzoek. De totale proceskosten zijn begroot op € 2.571,-, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.321.255/01
Zaaknummers rechtbank: 716419/ FA RK 22-2372 en C/13/721632 FA RK 22/5078
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amstelveen,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. van Dijk-van Oosterhout te Eindhoven.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 januari 2023 in hoger beroep gekomen van een deel van de beschikking van 6 oktober 2022.
2.2
De moeder heeft op 14 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de moeder van 7 februari 2023,
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 maart 2023 met bijlagen,
- een akte van depot van 17 mei 2023 van de griffier van dit hof van productie 2 en 29 aan de zijde van de vader,
- een bericht van de zijde van de vader van 7 juni 2023 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 8 juni 2023 met bijlagen,
- een brief van 9 juni 2023 van de zijde van de moeder,
- een e-mailbericht van 14 juni 2023 van de zijde van de vader,
- een e-mailbericht van 14 juni 2023 van de zijde van de moeder met bijlagen, en
- twee e-mailberichten van 20 juni 2023 van de zijde van de vader.
2.4
Het hof heeft, deels ambtshalve, op 16 juni 2023 aan partijen het volgende laten weten. Het hof laat van het bericht van de zijde van de vader van 7 juni 2023 slechts de toelichting op de producties onder punt 4 tot en met 6 toe. De overige punten laat het hof buiten beschouwing wegens strijd met de tweeconclusieregel. Van de brief van de zijde van de vader van 8 juni 2023 laat het hof slechts de toelichting op de producties onder punt 8, 9 (met uitzondering van de integrale weergave van de correspondentie), 10, 11 en 32 tot en met 36 toelaten. De overige punten laat het hof buiten beschouwing wegens strijd met de tweeconclusieregel. De producties bij beide berichten worden wel toegelaten.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2023 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.322.942/01 waarin het hof tevens heden uitspraak doet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Groen, advocaat te Den Haag, die waarnam voor mr. I. van Dijk-van Oosterhout, en een tolk in de Engelse taal, mevr. M. Iest.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) hebben hun relatie in 2021 beëindigd. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , die is geboren [in] 2016 te [plaats B] (Spanje). Zij oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit.
3.2
De ouders hebben beiden de rechtbank verzocht het gezamenlijk gezag te beëindigen en hebben ieder om het eenhoofdig gezag verzocht. De rechtbank heeft nog niet op die verzoeken beslist en heeft de raad verzocht onderzoek te doen. De raad heeft op 29 maart 2023 in een rapport geadviseerd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader betreffende kinderalimentatie afgewezen en aan de moeder vervangende toestemming gegeven om [minderjarige] in te schrijven voor een extra dag bij de buitenschoolse opvang.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking,
- de vader (tijdelijk) het eenhoofdig gezag te laten uitoefenen over [minderjarige] en de moeder (tijdelijk) te schorsen in de uitoefening van het gezamenlijk gezag, en
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) vast te stellen op € 600,- per maand, door de moeder te betalen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (1 september 2022), of subsidiair, de door de moeder te betalen kinderalimentatie vast te stellen naar wettelijke maatstaf inclusief de jaarlijkse indexering.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van het hoger beroep te voldoen binnen veertien dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de vader deze niet tijdig voldoet.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Standpunten van partijen
5.1
De vader stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de moeder de vader een bedrag van € 600,- per maand zal betalen voor de kosten in de verzorging en opvoeding. Die overeenstemming is mondeling tot stand gekomen tijdens gesprekken onder begeleiding van een bemiddelaar. Partijen waren in een zeer vergaande onderhandelingsfase. Zij waren niet vrij om onderhandelingen af te breken, omdat dat op grond van gerechtvaardigd vertrouwen van de ander in het tot stand komen van de overeenkomst onaanvaardbaar zou zijn. Dat de moeder op het laatste moment heeft geweigerd haar handtekening onder het ouderschapsplan te zetten, wil niet zeggen dat de overeenkomst niet bindend is. De vader biedt aan zijn stellingen te bewijzen door de bemiddelaar te horen als getuige.
Subsidiair verzoekt de vader de kinderalimentatie vast te stellen volgens de wettelijke maatstaven. Daarbij moet worden uitgegaan van een behoefte van [minderjarige] van € 870,-. Bij de draagkracht van de moeder moet geen rekening worden gehouden met het bedrag dat zij betaalt aan aanvullend pensioen of met reiskosten. Ook moet slechts rekening gehouden worden met 30 % van de geschatte huur van de woning à € 1700,-, dus met € 510,‑ aan woonlasten. Volgens de berekening van de vader zou de moeder dan gehouden zijn € 602,- per maand te betalen.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank al in een eerdere beschikking heeft overwogen dat de onderhandelingen niet hebben geleid tot een ondertekend ouderschapsplan en dat deze onderhandelingen daarom geen verdere bespreking behoeven. De vader is niet van die beschikking in hoger beroep gegaan, zodat het oordeel dat partijen geen afspraken hebben gemaakt waaraan de vader rechten kan ontlenen reeds in kracht van gewijsde is gegaan. Subsidiair heeft de vader ook in hoger beroep niet aangetoond dat sprake is van een geldende en afdwingbare overeenkomst.
De vader heeft ook in hoger beroep te weinig gegevens overgelegd om de kinderalimentatie volgens de wettelijke maatstaven vast te stellen. Voor zover hij wel relevante gegevens heeft overgelegd, heeft hij dat dusdanig laat en incompleet gedaan, dat hij de moeder onnodig heeft beperkt in haar recht tijdig verweer te voeren. De vader heeft ook overigens niet voldaan aan zijn stelplicht. Zijn verzoek om kinderalimentatie moet daarom worden afgewezen.
Beoordeling door het hof
5.3
In de beschikking van 13 april 2022 is overwogen dat ondanks dat partijen geruime tijd in onderhandeling en gesprek zijn geweest met elkaar onder begeleiding van een derde, dit niet heeft geleid tot een door hen beiden ondertekend ouderschapsplan, en dat dit meebrengt dat het standpunt van de vader ten aanzien van de gang van zaken omtrent het ouderschapsplan geen verdere bespreking behoeft. Die overweging heeft de rechtbank in de bestreden beschikking herhaald. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank daarnaast overwogen dat de vader onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een tussen partijen geldende en afdwingbare overeenkomst ten aanzien van de kinderalimentatie. Dat laatste oordeel is niet in een eerdere beschikking al gegeven en alleen al daarom faalt het verweer van de moeder dat de desbetreffende grieven van de vader afstuiten op kracht (en gezag) van gewijsde.
5.4
Volgens vaste jurisprudentie hangt het antwoord op de vraag of tussen partijen al of niet een overeenkomst tot stand is gekomen in beginsel af van wat zij over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. In dit geval waren partijen met elkaar in bespreking over een ouderschapsplan, zoals door de wet voor hun situatie voorgeschreven in artikel 1:247a BW, in verbinding met artikel 815, leden 2 en 3, Rv. Een ouderschapsplan kenmerkt zich daardoor, dat het een regeling bevat over alle in artikel 815 lid 3 Rv genoemde onderwerpen en dat het door beide ouders is ondertekend (artikel 815 lid 2 Rv). Duidelijk is dat partijen vele besprekingen hebben gehad om tot overeenstemming te komen over een ouderschapsplan. De vader heeft hierover naar voren gebracht dat er wekelijkse besprekingen zijn geweest met een bemiddelaar en dat de moeder tijdens een urenlange bespreking op 17 juli 2021 aanvankelijk geen kinderbijdrage wilde betalen, maar dat partijen het gedurende die bespreking uiteindelijk eens werden dat zij € 600,- per maand zou overmaken aan de vader. De moeder heeft de daarna geplande bespreking afgezegd en zich na enige tijd met een ander voorstel weer bij de vader gemeld, aldus de vader. Wat er van dit alles zij, vaststaat dat de moeder uiteindelijk de laatste schriftelijke versie van het concept-plan niet heeft willen ondertekenen. Nu partijen onderhandelden over een ouderschapsplan, mocht de vader er niet op vertrouwen dat het feit dat partijen, zoals hij stelt, het op enig moment eens waren over de hoogte van de kinderalimentatie betekent, dat daarover toen mondeling een gave overeenkomst tot stand was gekomen, te meer niet omdat de hoogte van de kinderalimentatie doorgaans samenhangt met de zorgregeling die partijen in datzelfde ouderschapsplan overeenkomen. Tegen deze achtergrond heeft de vader onvoldoende aangevoerd waaruit volgt dat hij desalniettemin van een dergelijke overeenstemming mocht uitgaan. Het hof zal daarom ook niet ingaan op zijn bewijsaanbod om de bemiddelaar als getuige te horen.
5.5
Voor zover de vader zich heeft willen beroepen op uit de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichtingen die in de precontractuele fase tussen partijen van toepassing kunnen zijn, dan kan dat niet leiden tot het door hem verzochte gevolg, namelijk het vaststellen van een kinderalimentatie. Schending van verplichtingen in de precontractuele fase kan immers slechts leiden tot een verplichting tot verder onderhandelen of tot schadevergoeding, maar niet tot het alsnog bestaan van de door de andere partij beoogde overeenkomst. Alleen al daarom behoeft dit standpunt van de vader geen verdere bespreking.
5.6
Subsidiair heeft de vader verzocht de alimentatie vast te stellen volgens de wettelijke maatstaven. De vader heeft in het beroepschrift bij het subsidiaire verzoek geen concreet bedrag genoemd en heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het bedrag van
€ 602,- genoemd. Nog afgezien van het door de moeder genoemde bezwaar dat zij zich op deze wijze niet goed kan verweren, is het bedrag niet voorzien van een eenvoudig te volgen toelichting. Het bedrag kan niet afgeleid worden uit de door hem gestelde behoefte (€ 870,-) en de situatie waarbij [minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder doorbrengt. De moeder draagt in de huidige situatie 35 % van de behoefte al in natura bij (de zogeheten zorgkorting), waardoor de kinderalimentatie in geen geval meer dan 65 % van de behoefte, namelijk € 566,-kan bedragen. Ook de stellingen van de vader over de woonlasten van de moeder en hoe daarmee in dit verband moet worden omgegaan zijn onbegrijpelijk en in elk geval niet in overeenstemming met de gebruikelijke wijze waarop volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen berekeningen worden gemaakt. De vader heeft weliswaar op 7 juni 2023 stukken overgelegd die betrekking hebben op zijn inkomsten, maar die stukken zijn door de vader niet behoorlijk toegelicht, zodat niet duidelijk is hoe die leiden tot de draagkrachtberekening zoals door hem is overgelegd.
Omdat de vader aldus niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zal het hof ook het subsidiaire verzoek van de vader afwijzen.
Gezag
5.7
De vader heeft in de e-mails van 20 juni 2023 laten weten dat hij het verzoek ten aanzien van het gezag intrekt onder de voorwaarde dat partijen het eens zijn dat zij elk hun eigen proceskosten dragen. Op de zitting heeft de moeder verzocht de vader in de proceskosten te veroordelen, onder meer vanwege het late tijdstip van intrekking. De vader heeft gemeld dat het verzoek met betrekking tot het gezag desondanks wordt ingetrokken, maar heeft het hof verzocht de proceskosten te compenseren.
5.9
Nu het verzoek met betrekking tot het gezag is ingetrokken, behoeft het hof daarop niet meer te beslissen.
Proceskosten
5.1
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten. De vader heeft verzocht de proceskosten te compenseren.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de vader onvoldoende had gesteld om tot toewijzing van het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie te kunnen concluderen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat de vader veel van de vereiste financiële stukken niet had overgelegd. De vader heeft in het beroepschrift niet alsnog financiële stukken ingediend en evenmin een draagkrachtberekening overgelegd of een stelling ingenomen over de behoefte van [minderjarige] , de draagkracht van de ouders of de zorgkorting. De vader heeft vervolgens op 7 juni 2023 – nadat de moeder al het verweerschrift had ingediend – een draagkrachtberekening en een aantal financiële gegevens overgelegd en pas op de zitting een stelling ingenomen over de behoefte. Ook in hoger beroep heeft de vader niettemin, zoals het hof onder 5.4 heeft overwogen, nog steeds niet voldaan aan de stelplicht.
Ten aanzien van het gezag heeft de vader in de e-mails van 20 juni 2023 naar voren gebracht dat de belangrijkste reden voor het verzoek was dat er onvoldoende zicht bestond op de datum waarop het raadsrapport zou worden uitgebracht. Daarnaast bestond onvoldoende zicht op de datum waarop de mondelinge behandeling zou plaatsvinden bij de rechtbank, aldus de vader. De moeder heeft aangevoerd dat partijen het raadsrapport op 29 maart 2023 hebben ontvangen en dat zij op 21 april 2023 zijn opgeroepen voor de inhoudelijke behandeling door de rechtbank van de verzoeken omtrent het gezag op 23 juni 2023. De vader heeft echter op 8 juni 2023 nog elf producties ingediend met daarbij een bericht van veertien pagina’s die betrekking hadden op het gezag. Het hof heeft het overgrote deel van dat bericht buiten beschouwing gelaten als strijdig met de tweeconclusieregel. De vader heeft pas 24 uur voor de mondelinge behandeling bij het hof laten weten het verzoek inzake het gezag in te trekken.
Voor het hof weegt deze gang van zaken zwaar. De vader heeft niet toegelicht waarom hij uiteindelijk pas een dag voor de mondelinge behandeling heeft kenbaar gemaakt zijn verzoeken te willen intrekken. De moeder heeft dit evenmin mogen verwachten, aangezien de vader op 8 juni 2023 nog voormeld bericht van veertien pagina’s met vele producties heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn inhoudelijke verzoeken met betrekking tot het ouderlijk gezag, waardoor zij nog meer tijd, kosten en energie heeft moeten steken in de voorbereiding van de mondelinge behandeling bij het hof, nog daargelaten dat dit laatste ook geldt voor het hof zelf.
De vader heeft al met al nodeloos proceskosten veroorzaakt aan de zijde van de moeder.
Het hof ziet in de uitkomst van de procedure en de wijze waarop de vader heeft geprocedeerd aanleiding om hem, ondanks de familierechtelijke aard van de procedure, in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen.
Het hof zal voor de hoogte van de proceskosten aansluiten bij het liquidatietarief voor civiele zaken. Uitgaande van de kosten verbonden aan het indienen van het verweerschrift (1 punt) en de mondelinge behandeling (1 punt) begroot het hof het salaris advocaat op € 2.228,- (2 punten x € 1.114,- per punt, tarief 2). Vermeerderd met het aan de moeder in rekening gebrachte griffierecht van € 343,- worden de proceskosten aan haar zijde in totaal begroot op een bedrag van € 2.571,-. De verzochte wettelijke rente daarover is toewijsbaar, als hierna te melden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vader in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van de moeder begroot op € 2.571,-, te voldoen binnen veertien dagen na de dag van uitspraak van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover indien hij dit bedrag niet binnen deze termijn heeft voldaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.