ECLI:NL:GHAMS:2023:2009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
23-003398-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de Hoge Raad inzake bedreiging van zorgverleners met toepassing van artikel 9a Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voor bedreiging van zorgverleners. De Hoge Raad had de zaak teruggewezen naar het hof om opnieuw te oordelen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan verschillende psychiatrische stoornissen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 januari 2020 en 16 juni 2020 bedreigende uitlatingen heeft gedaan richting zijn zorgverleners, wat leidde tot vrees bij hen. De verdediging voerde aan dat de verdachte ten tijde van de feiten ontoerekeningsvatbaar was, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Het hof heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en geen straf of maatregel opgelegd voor de bewezen verklaarde feiten. Voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feiten heeft het hof een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003398-22
datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-023161-20, 15-148735-20, 15-157693-20 en 15-229463-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in zaken A, B onder 1 en 2, C en D ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 dagen subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, namelijk uitsluitend tegen het in zaken A en C ten laste gelegde.
Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis waarvan beroep bij arrest van 9 februari 2021 bevestigd.
Namens de verdachte is op 22 februari 2021 tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 20 december 2022 het arrest van het gerechtshof Amsterdam en het daarbij bevestigde vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen, teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
zaak A(parketnummer 15-023161-20)
hij op of omstreeks 27 januari 2020 te Beverwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] een of meer malen dreigend de woorden toe te voegen "Zal ik je onder de trein gooien" en/of "ik gooi je voor de trein", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak C(parketnummer 15-157693-20)
hij, op of omstreeks 16 juni 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Moet ik een pistool halen en iemand neerschieten om geholpen te worden. Vroeger was ik een crimineel en had ik een 9 millimeter onder mijn kussen liggen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem in zaak A en C ten laste gelegde. Daartoe is naar voren gebracht dat de verdachte aan verschillende stoornissen lijdt en dat hij heeft gehandeld conform die stoornissen, waardoor zijn uitlatingen juist voor zijn begeleiders geen redelijke vrees in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) hadden kunnen opwekken. Immers, juist zijn begeleiders wisten aan welke stoornissen de verdachte lijdt en juist zij hadden zijn uitlatingen bij uitstek als loze woorden kunnen inschatten. Daarbij komt dat de verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan in een setting, te weten een kantoor van een Regionale Instelling voor Beschermd en Begeleid Wonen ( [bedrijf] ), waarin deze nimmer ten uitvoer gebracht hadden kunnen worden. Gelet op de context waarin en de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan, is dan ook geen sprake van strafbare bedreiging, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is (onder meer) vereist dat de ten laste gelegde handeling van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gebracht. Voorts moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde. Voorwaardelijk opzet is daarbij voldoende. De beoordeling van de redelijke vrees is geobjectiveerd, dat wil zeggen dat het voldoende is dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen.
Het hof stelt op basis van het procesdossier de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 januari 2020 was de verdachte in het kantoor van de [bedrijf] te Beverwijk, waar hij kwaad werd op zijn begeleider [slachtoffer 1] . Hij kwam kop aan kop te staan met [slachtoffer 1] en schreeuwde vervolgens: “Ik gooi je voor de trein, ik maak je af”.
Op 16 juni 2020 stond de verdachte voor de deur van het kantoor van de [bedrijf] te Hoofddorp. Hij was kwaad op zijn begeleider, [slachtoffer 2] , die hem hoorde zeggen: “Moet ik een pistool halen en iemand neerschieten om geholpen te worden. Vroeger was ik een crimineel en had ik een 9 millimeter onder mijn kussen liggen”, of woorden van gelijke strekking. De begeleider en haar collega belden vervolgens met het noodnummer 112 omdat zij zich niet meer veilig voelden.
Het hof is van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte bedreiging opleveren als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Door te zeggen “Ik gooi je voor de trein, ik maak je af” dan wel “Moet ik een pistool halen en iemand neerschieten om geholpen te worden. Vroeger was ik een crimineel en had ik een 9 millimeter onder mijn kussen liggen”, althans woorden van gelijke strekking, kon bij de begeleiders van de verdachte redelijkerwijs de vrees ontstaan dat de verdachte zijn uitlatingen in daden zou omzetten. Dat de begeleiders op de hoogte waren van de stoornissen bij de verdachte is bij die beoordeling niet van doorslaggevend belang. Uit hun verklaringen en die van de getuige [getuige] volgt immers dat zij de uitlatingen serieus hebben opgevat door onder meer het noodnummer 112 te bellen en daarnaast zijn de uitlatingen naar het oordeel van het hof in het algemeen ook geschikt om vrees in vorenbedoelde zin teweeg te brengen.
Het ten laste gelegde is dan ook bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A(parketnummer 15-023161-20)
hij op 27 januari 2020 te Beverwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik gooi je voor de trein", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak C(parketnummer 15-157693-20)
hij op 16 juni 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Moet ik een pistool halen en iemand neerschieten om geholpen te worden. Vroeger was ik een crimineel en had ik een 9 millimeter onder mijn kussen liggen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen in zaken A en C meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak C bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman is bepleit dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat hij derhalve ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend nu hij aan meerdere stoornissen lijdt en de verdachte vanuit die stoornissen heeft gehandeld. Ter onderbouwing heeft de raadsman verwezen naar een reclasseringsadvies van Fivoor d.d. 6 april 2022 waaruit volgt dat er door het Forensisch ACT reeds in januari 2021 acht diagnoses zijn gesteld, waaronder schizofrenie, zwakbegaafdheid, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een matige tot ernstige stoornis in cannabisgebruik, ten gevolge waarvan mag worden aangenomen dat die stoornissen reeds bestonden ten tijde van het ten laste gelegde en daarop van invloed zijn geweest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat zich geen rapport bij de processtukken bevindt waarin over de onderhavige feiten is gerelateerd en waarin een oordeel wordt gegeven over de doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde. Bij gebreke van handvatten om de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte te beoordelen, kan niet worden vastgesteld dat de feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een voldoende sterk causaal verband tussen de uitlatingen van de verdachte en de in het reclasseringsadvies genoemde stoornissen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier volgt dat de verdachte zijn uitlatingen primair deed uit woede over de gang van zaken, waaruit valt af te leiden dat de uitlatingen van de verdachte niet louter werden ingegeven door een op dat moment aanwezige psychische aandoening.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde volledig uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaken A, B onder 1 en 2, C en D bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 dagen subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van zaken A en C de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf, alsmede dat het hof zal bepalen dat ter zake van de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feiten zoals ten laste gelegd in zaak B onder 1 en 2 en zaak D eveneens toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr. De advocaat-generaal heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, gelet op hetgeen omtrent de stoornissen bij de verdachte naar voren is gekomen.
De raadsman heeft, evenals de advocaat-generaal, het hof verzocht om ten aanzien van zaken A en C toepassing te geven aan artikel 9a Sr en verzocht te bepalen dat ter zake van de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feiten zoals ten laste gelegd in zaak B onder 1 en 2 en zaak D eveneens toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de inhoud van het hiervoor vermelde reclasseringsadvies van Fivoor.
Het hof heeft in hoger beroep dienaangaande in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt het bedreigen met de dood van zijn zorgverleners, door onder meer te zeggen: “Ik gooi je voor de trein” en “Moet ik een pistool halen en iemand neerschieten om geholpen te worden”, althans woorden van gelijke strekking. De verdachte heeft daarmee gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2023 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van Fivoor van 6 april 2022 alsmede een reclasseringsrapport van 19 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte aan meerdere psychiatrische stoornissen lijdt, waaronder aan schizofrenie, zwakbegaafdheid, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een matige tot ernstige stoornis in cannabisgebruik.
Uit het reclasseringsrapport van 19 augustus 2020 blijkt dat de verdachte destijds verbleef bij de [bedrijf] in verband met deze langdurige psychiatrische problematiek en dat hij hulpverlening en medicatie kreeg vanuit de GGZ [instelling 1] . Volgens de [bedrijf] was deze woonvorm niet toereikend voor de problematiek van de verdachte.
Blijkens het reclasseringsadvies van 6 april 2022 is de verdachte geruime tijd bekend bij het Forensisch ACT en loopt er een zorgmachtiging in welk kader de verdachte sinds februari 2022 opgenomen is in de [instelling 2] in Den Dolder waar wordt ingezet op stabilisatie op verschillende leefgebieden. Zijn verblijf bij de [instelling 2] kent nog geen einddatum en zijn zorgmachtiging was verlengd tot maart 2023.
De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de onderhavige zaak de laatste zaak is die nog openstaat en dat sprake is van een positieve wending in het leven van de verdachte. De verdachte heeft inmiddels een werktraject bij een zorginstelling, die gelieerd is aan de [instelling 2] . Daar heeft hij veel vrijheid. Sinds maart 2023 verblijft de verdachte op een kamer waar hij behandeld wordt en medicatie krijgt. De verdachte is medicatietrouw, middelenvrij en heeft een goede dagbesteding. Daarnaast heeft hij een vriendin die hoogzwanger is van hun eerste kind.
Gelet op hetgeen omtrent de stoornissen van de verdachte – in het reclasseringsadvies van 6 april 2022 alsmede in het reclasseringsrapport van 19 augustus 2020 – naar voren is gekomen is het hof met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, nu enig verband tussen de stoornissen van de verdachte en de bedreigingen niet kan worden uitgesloten.
Op grond van het vorenstaande acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd voor het bewezen verklaarde.

Toepassing van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv)

Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het in zaak A en zaak C ten laste gelegde en de verdachte ter zake daarvan geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv de straf ten aanzien van de in eerste aanleg in zaak B onder 1 en 2 en in zaak D bewezen verklaarde misdrijven bepalen. Dat houdt in dat het hof moet beslissen welk gedeelte van de straf geacht moet worden door de rechtbank te zijn opgelegd ter zake van deze feiten, die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het betreffen feiten die door de rechtbank zijn gekwalificeerd als respectievelijk diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken (zaak B feit 1), diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (zaak B feit 2) en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (zaak D).
Artikel 423 lid 4 Sv staat eraan in de weg dat het hof toepassing geeft aan artikel 9a Sr, zoals voorgesteld door de advocaat-generaal en de raadsman. Evenmin staat het het hof vrij bij het bepalen van de straf omstandigheden mee te wegen die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest. Het hof zal ter zake van het door de politierechter in zaak B onder 1 en 2 en zaak D bewezen verklaarde de straf vaststellen op een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 9a, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak C bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in zaak A en in zaak C bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak B onder 1 en 2 en in zaak D bewezen verklaarde op een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. E. van Die en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg en C.A. Schouten, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.
mr. M.J. Dubelaar en C.A. Schouten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.