ECLI:NL:GHAMS:2023:2004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
23-002900-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden verklaarde organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij rechterlijke beslissing verboden was verklaard, namelijk Saudarah en/of Satudarah MC. Het hof oordeelde dat niet bewezen was dat de organisatie 'Singa 19', waarvan de verdachte lid was, een opvolger was van de verboden organisaties. De verdachte had op 2 december 2020 een hesje gedragen met daarop kenmerken die leken op die van de verboden organisaties, maar het hof concludeerde dat dit niet voldoende was om te spreken van voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie. Het hof benadrukte dat de strekking van artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht strikt moet worden geïnterpreteerd, en dat er geen bewijs was dat de verdachte handelingen had verricht die bijdroegen aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Daarnaast werd overwogen dat een eventuele bewezenverklaring van de overtreding van de APV-bepaling zou leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, omdat deze bepaling als onverbindend werd aangemerkt. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002900-21
datum uitspraak: 29 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-119739-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 2 december 2020 in de gemeente Hoorn heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij een onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, immers heeft hij verdachte toen en daar op de openbare weg een hesje gedragen met patches en/of afbeeldingen en/of teksten van Saudarah en/of Satudarah MC en/of Singa 19 MC, zijnde Singa 19 MC een opvolger van Saudarah en/of Satudarah MC, welke Saudarah en Satudarah MC bij onherroepelijke uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 november 2020 verboden zijn verklaard;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 december 2020 in de gemeente Hoorn op een openbare plaats, te weten op of nabij de N307 en/of de A7, zichtbaar kleding en/of (een) goed(eren) heeft gedragen en/of bij zich heeft gehad en/of heeft vervoerd die/dat (een) uiterlijke kenmerk(en) is/zijn, van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde, immers heeft hij, verdachte, toen en daar, een hesje met patches en/of afbeeldingen en/of teksten van Saudarah en/of Satudarah MC en/of Singa 19 MC, zijnde Singa 19 MC een opvolger van Satudarah MC, waarbij de patches en/of afbeeldingen van Singa 19 MC uiterlijke kenmerk(en) is/zijn van Saudarah en/of Satudarah MC, gedragen en/of aan gehad, terwijl Saudarah en Satudarah MC op 13 november 2020 door de Hoge Raad der Nederlanden verboden zijn verklaard;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof (deels) op andere gronden dan de rechtbank tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde komt.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat Singa 19, zoals ten laste is gelegd, opvolger is van Satudarah MC, dan wel Saudarah. Singa 19 heeft dezelfde leden als Satudarah (de verdachte was aangesloten bij Satudarah MC voordat deze verboden is verklaard en er is ook een aantal andere dragers van Singa 19 hesjes herkend als voormalige leden van Satudarah). Singa 19 heeft dezelfde organisatiestructuur en
-opbouw (de verdachte was bij Satudarah vice-president en uit het opschrift op zijn hesje bleek dat hij bij Singa 19 president is) en ze gebruikt dezelfde clublocatie(s) om hetzelfde doel (als motorclub naar buiten treden) te bereiken en dezelfde activiteiten uit te voeren (waaronder
ride-outsbij uitvaarten) als Satudarah. Singa 19 treedt op een voor een ieder kenbare wijze als voortzetting van Satudarah naar buiten en heeft als zodanig zowel nationale als internationale erkenning. Zij gebruikt dezelfde kleuren en symbolen en heeft enkel een andere naam, aldus de advocaat-generaal.
Wat betreft het begrip “voortzetting van de werkzaamheid” in artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft de advocaat-generaal gesteld dat dit begrip in ruime zin moet worden uitgelegd. De werkzaamheden van een verboden organisatie worden niet enkel voortgezet door het plegen van strafbare feiten maar tevens door andere, op zichzelf onschuldige gedragingen. Iedere gedraging van iedere persoon, waaronder het dragen van clubkleding, kan als voortzettingshandeling van de werkzaamheid worden gekwalificeerd wanneer redelijkerwijs gezegd kan worden dat met deze gedraging wordt bijgedragen aan het in stand houden van de verboden organisatie. Dit geldt in het bijzonder voor het dragen van kleding en zogenoemde
coloursen
patchesvan – of sterk gelijkend op die van – verboden
outlaw motorcycle gangs, omdat deze gedragingen bij uitstek het gedachtegoed en de cultuur van de verboden organisatie uitdragen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Singa 19 is geen verboden motorclub en zelfs indien Singa 19 een sterke verwevenheid zou hebben met de voormalige motorclub Satudarah is dat onvoldoende om Singa 19 verboden te verklaren. Singa 19 is geen voortzetting van Satudarah. Voor zover het hof vindt dat dit wel het geval is, heeft te gelden dat geen sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van het verboden Satudarah, want daaronder kan slechts worden verstaan de ernstige strafbare feiten die tot de verbodenverklaring van Satudarah hebben geleid. Nergens in het dossier wordt melding gemaakt van betrokkenheid van de verdachte bij enig strafbaar feit. Reeds de omstandigheid dat de leden van Singa 19 jarenlang hun grondwettelijke en verdragsrechtelijke verenigingsrecht hebben kunnen uitoefenen zonder enig strafbaar feit te plegen, maakt dat de ten laste gelegde gedragingen niet als de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie kunnen worden geduid. De verbodenverklaring van Satudarah betekent niet, aldus de raadsman, dat de oud-leden daarvan zo min als andere personen hun grondwettelijke recht op vereniging kwijt zijn.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het onderdeel “zijnde Singa 19 MC een opvolger van Saudarah en/of Satudarah MC” een essentieel onderdeel is van hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat Singa 19 een opvolger is van de verboden verklaarde Saudarah en/of Satudarah MC. Het dossier bevat daarover geen informatie en hoewel de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep een aantal aspecten heeft benoemd dat naar zijn mening tot de vaststelling moet leiden dat Singa 19 een opvolger van Satudarah MC is, heeft hij dat niet concreet onderbouwd. Dat er een zekere mate van verwevenheid is, in die zin dat de verdachte en twee of drie anderen die in Singa 19 hesjes zijn gesignaleerd voorheen lid waren van Satudarah en dat Singa 19 gebruik heeft gemaakt van het voormalige clubgebouw van Satudarah in [plaats], is daarvoor onvoldoende.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden verklaarde organisatie als bedoeld in artikel 140, tweede lid, Sr. Dit artikellid brengt een beperking aan van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting en moet daarom, naar het oordeel van het hof, strikt worden uitgelegd. Uit het parlementaire debat zoals dat ten tijde van de invoering van artikel 140, tweede lid, Sr is gevoerd blijkt dat de wetgever evenmin een omvangrijke beperking van die grondrechten voor ogen stond. Daaruit leidt het hof af dat voor de vaststelling dat sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie vereist is dat de gedraging van de verdachte ten dienste stond aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Daarbij dient de ten laste gelegde gedraging van de verdachte een aandeel te hebben in voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon, dan wel deze te ondersteunen, waardoor een verboden organisatie voort gaat op een wijze die strijdig is met de openbare orde.
Anders dan de advocaat-generaal legt het hof de strekking van artikel 140, tweede lid, Sr ten tijde van het tenlastegelegde daarom niet ruim uit. Dat rond een wetswijziging na het tijdstip van het tenlastegelegde in het parlementaire debat een ruimere uitleg is voorgestaan, is voor de beoordeling van deze zaak niet bepalend.
Het hof acht dan ook niet bewezen dat de verdachte zich op 2 december 2020 door het dragen van een hesje van Singa 19 met daarop (ook) ‘colours’ en/of ‘patches’ en/of teksten die sterk geleken op die van Saudarah en/of Satudarah MC, zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen van de voorzetting van een verboden organisatie.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem primair is ten laste gelegd.

Vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een eventuele bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde tot een ontslag van alle rechtsvervolging moet leiden omdat de desbetreffende APV-bepaling, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, onverbindend is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit op de grond dat Singa 19 geen verboden organisatie is. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het in de APV vervatte lokale kledingverbod in strijd is met het grond- en verdragsrechtelijke recht op het dragen van kleding en het zich daarmee op een bepaalde manier uiten. Bovendien is deze gemeentelijke bepaling, naar de mening van de raadsman, in strijd met artikel 140, tweede lid, Sr.
Het oordeel van het hof
Ook in het subsidiair tenlastegelegde is het onderdeel “zijnde Singa 19 MC een opvolger van Saudarah en/of Satudarah MC” een essentieel onderdeel van de tenlastelegging. Zoals hiervoor overwogen acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat Singa 19 MC een opvolger van Saudarah en/of Satudarah MC is. Daarom zal de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel 2:81 APV Hoorn zou leiden tot een ontslag van alle rechtsvervolging omdat het feit niet strafbaar is. Deze APV-bepaling verbiedt op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde. Gelet op de beschikking van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:2021:1946) dient een dergelijke APV-bepaling als onverbindend te worden aangemerkt aangezien zij een beperking teweeg brengt van het in artikel 7 lid 3 Grondwet gewaarborgde recht om in vrijheid de inhoud van te openbaren gedachten of gevoelens te bepalen en daaraan uiting te geven, op een wijze die niet in een gemeentelijke verordening mag worden aangebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 augustus 2023.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.