ECLI:NL:GHAMS:2023:1979

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
23-003182-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling met toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer op 6 maart 2022 te Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 of 15 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beoordeeld. De mishandeling vond plaats tijdens een vechtpartij bij de McDonald's aan het Damrak, waarbij het slachtoffer bewusteloos raakte en ernstig letsel opliep. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de politie in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte de dader was. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling en kreeg dezelfde straf als eerder opgelegd door de politierechter. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 1.053,81 aan schadevergoeding vroeg, volledig toegewezen. Dit bedrag bestond uit € 178,81 aan materiële schade en € 875,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. Het hof heeft de verdachte verplicht om deze schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003182-22
datum uitspraak: 22 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-159198-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht met zijn gebalde vuist op zijn linkerkaak, althans zijn hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, wegens proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd, kort gezegd, dat op basis van de eerste verklaring van de getuige [getuige] niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is die heeft geslagen, nu [getuige] later heeft verklaard dat hij het slaan niet heeft gezien. Daarnaast zijn de in het dossier door politieagenten gerelateerde herkenningen van de verdachte op de camerabeelden onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen.
Het hof overweegt als volgt.
Op zondag 6 maart 2022, iets na 05:00 uur, is er een vechtpartij ontstaan in/bij de McDonalds aan het Damrak in Amsterdam. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat hij voor de uitgang van de McDonalds stond en probeerde een teamgenoot te beschermen, toen hij uit het niets een klap kreeg op zijn kaak en buiten bewustzijn raakte. Uit de medische verklaringen van 6 maart 2022 (huisartsenpost) en 8 maart 2022 (tandarts) volgt dat aangever hierbij ernstig letsel heeft opgelopen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de ter plaatse gekomen politieagenten van 6 maart 2022 volgt dat een medewerker van de McDonalds de verdachte vasthield en vertelde dat hij, verdachte, had gevochten. Op de veiliggestelde camerabeelden is volgens verbalisant Groenendijk te zien dat aangever werd neergeslagen – met kracht en met gebalde vuist – door een man, van wie hij in zijn proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2022 een omschrijving geeft. Bij vergelijking van de SKDB-foto van de verdachte en de man op de camerabeelden zag verbalisant Groenendijk dat er qua uiterlijke gezichtskenmerken overeenkomsten waren. Bij deze vergelijking betrachtte hij enige terughoudendheid en relateerde hij dat hij niet met 100% zekerheid kan verklaren dat de verdachte en de man op de camerabeelden een en dezelfde persoon is. Echter op het moment dat deze verbalisant de verdachte in levende lijven voor zich zag tijdens het verhoor op 27 juni 2022, viel bij hem elke gerede twijfel weg en herkende hij de verdachte met zekerheid. Uit het proces-verbaal van dit verhoor volgt dat Groenendijk de bewegende beelden heeft bekeken en hij zegt in dit verhoor tegen de verdachte:
“Jij zit nu tegenover mij. Ik herken je volledig als de man die de vuistslag uitdeelde.”, waarna hij dit toelicht. Dat brengt het hof tot het wettige en overtuigende bewijs dat het de verdachte is geweest die aangever heeft geslagen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 maart 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht met zijn gebalde vuist op zijn kaak te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer met kracht tegen zijn kaak te slaan. Het slachtoffer is hierbij bewusteloos geraakt en heeft ernstig letsel opgelopen. Feiten als het onderhavige maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en tasten de veiligheidsgevoelens van burgers aan, waarbij het hof meeweegt dat de mishandeling plaatsvond in het uitgaansleven.
Het hof houdt er rekening mee dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2023, in de afgelopen vijf jaren niet eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor mishandeling met lichamelijk letsel tot gevolg een geldboete ter hoogte van € 750,00 genoemd.
Het hof acht, alles afwegende, gelet hierop, de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.053,81, bestaande uit € 178,81 aan materiële schade en € 875,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering volledig wordt toegewezen.
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht om de vordering wat betreft de kosten voor de tandheelkundige zorg af te wijzen. Hij stelt dat deze kosten worden vergoed door de zorgverzekeraar en benadrukt dat dit gedeelte van de vordering uitdrukkelijk wordt betwist. Overigens refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof, maar hij verzoekt de gevorderde vergoeding van de immateriële schade te matigen gelet op de aard van het letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van zijn vordering ter zake van geleden materiële schade gesteld dat deze schade bestaat uit de kosten van het eigen risico (€ 60,50), de kosten voor de tandheelkundige zorg (€ 116,04) en reiskosten (€ 2,22). Het hof is van oordeel dat deze bedragen voldoende onderbouwd zijn en dat dit schade betreft die rechtstreeks is veroorzaakt door het bewezen verklaarde feit. Er is geen (concrete) reden te veronderstellen dat de kosten voor de tandheelkundige zorg door een zorgverzekeraar aan de benadeelde partij zijn vergoed. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering ter hoogte van € 178,81 zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft als gevolg van de mishandeling lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gedeeltelijk afgebroken tand en een kaak die uit de kom was, en heeft uiteengezet welke ongemakken dit voor hem ten gevolge heeft gehad, onder meer het gedurende een periode van 5 tot 6 weken alleen maar vloeibaar voedsel kunnen eten en het (ook tijdens zijn werk als verpleegkundige) moeilijk kunnen communiceren. Gelet op de onderbouwing van de vordering en de verwijzing naar vergelijkbare gevallen stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade, overeenkomstig de vordering, naar billijkheid vast op een bedrag van € 875,00. Het hof ziet geen aanleiding om de vordering te matigen gelet op de aard van het letsel.
De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.053,81 (duizend drieënvijftig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 178,81 (honderdachtenzeventig euro en eenentachtig cent) materiële schade en
€ 875,00 (achthonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.053,81 (duizend drieënvijftig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 178,81 (honderdachtenzeventig euro en eenentachtig cent) materiële schade en € 875,00 (achthonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 maart 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. W.S. Ludwig en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van S. Maerman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 augustus 2023.
mr. S. Jongeling en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]