ECLI:NL:GHAMS:2023:1977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
23-002863-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal door middel van valse hoedanigheid met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van diefstal, waarbij hij zich toegang tot de woning van het slachtoffer heeft verschaft door zich voor te doen als loodgieter. De feiten dateren van 30 juli 2021, toen de verdachte, door middel van een babbeltruc, de woning van een (hoog)bejaarde vrouw binnenging en een kluis met een geldbedrag van ongeveer € 20.000 en sieraden heeft gestolen. Het hof heeft vastgesteld dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op de sifon in de woning van het slachtoffer, wat een cruciaal bewijsstuk vormde in deze zaak. De verdachte heeft in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder het DNA-onderzoek, voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarbij de eerdere straf van zes maanden niet voldoende recht deed aan de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 20.500 toegewezen, bestaande uit € 20.000 materiële schade en € 500 immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002863-22
datum uitspraak: 22 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-142434-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2023 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2021 te Heerhugowaard in/uit een woning aan de [adres 2] ,
- een kluis met inhoud, waaronder een geldbedrag in contanten ten bedrage van ongeveer 20.000 (zegge; twintigduizend) euro en/of papieren bescheiden, en/of
- een geldbedrag in contanten ten bedrage van ongeveer 2.000 (zegge; tweeduizend) euro, en/of
- een groot aantal sieraden, waaronder één of meer (gouden) ketting(en) en/of één of meer paar oorsieraden,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, immers heeft hij zich voorgedaan als een loodgieter die ter oplossing van een niet-bestaand probleem in de woning van het slachtoffer moest zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en andere beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en het beslag komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster het slachtoffer is geworden van een zogenoemde babbeltruc. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat aangeefster op 30 juli 2021 een man haar woning heeft binnengelaten die zich voor heeft gedaan als loodgieter. De man zei dat hij voor loodgietersbedrijf [bedrijf] werkte en dat hij haar woning wilde inspecteren in verband met een lekkage in de woning er boven. Nadat de man haar woning had verlaten, kwam aangeefster erachter dat er een kluis, met een geldbedrag van ongeveer € 20.000,00 en papieren bescheiden, miste. Uit het proces-verbaal van verhoor van aangeefster volgt dat zij er later achter kwam dat eveneens een geldbedrag uit de onderste lade van een kaptafel en sieraden waren gestolen. Aangeefster heeft gezien dat de man die haar woning binnen kwam met blote handen de sifon in haar keukenkastje onder de wasbak heeft aangeraakt. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek in de woning van aangeefster blijkt dat deze sifon is bemonsterd (epitheel) op de aanwezigheid van DNA. Uit de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat uit de bemonstering een DNA-(meng)profiel van een man is verkregen dat eenmalig is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij is geconcludeerd dat het verkregen DNA-profiel uit de bemonstering meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon. Deze bewijsmiddelen zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde diefstal.
De verdachte is bevraagd door de politie over het aangetroffen DNA en heeft zich daarbij beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte is niet verschenen ter terechtzitting in eerste aanleg, maar heeft volstaan met het laten overleggen van een korte schriftelijke verklaring waarin hij stelt niks met het feit te maken te hebben en onder meer schrijft dat zijn DNA mogelijk op de sifon terecht is gekomen doordat hij zijn handschoenen wel eens uitleende aan bekenden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij deze verklaring herhaald, maar is hij niet bereid geweest namen te noemen van deze bekenden. Daarnaast geeft de verdachte aan geen onderzoek te hebben verricht naar waar hij op 30 juli 2021 dan wel zou zijn geweest, nu hij ontkent op die dag in de woning van aangeefster te zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat de verdachte aldus geen aannemelijke of controleerbare, de voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft afgelegd voor de aanwezigheid van zijn DNA op de sifon in het keukenkastje in de woning van aangeefster. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het op de sifon aangetroffen DNA afkomstig is van de persoon die zich op 30 juli 2021 voordeed als loodgieter. Bij deze stand van zaken komt het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hetgeen de verdachte heeft verklaard en hetgeen de raadsman heeft aangevoerd doet aan het voorgaande niet af en leidt niet tot een ander oordeel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juli 2021 te Heerhugowaard uit een woning aan de [adres 2] ,
- een kluis met inhoud, waaronder een geldbedrag in contanten ten bedrage van ongeveer 20.000 (twintigduizend) euro en papieren bescheiden, en
- een geldbedrag in contanten en
- een groot aantal sieraden,
dat/die aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse hoedanigheid, immers heeft hij zich voorgedaan als een loodgieter die ter oplossing van een niet-bestaand probleem in de woning van het slachtoffer moest zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is op doortrapte wijze, door zich voor te doen als loodgieter, de woning van het (hoog)bejaarde en kwetsbare slachtoffer ingegaan om geld, papieren bescheiden en sieraden met een grote, ook emotionele waarde te stelen. De verdachte heeft daarbij grof misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door het slachtoffer in de medemens werd gesteld. De verdachte is kennelijk uitsluitend uit geweest op het behalen van eigen financieel voordeel zonder zich te bekommeren om de impact die een dergelijk misdrijf op het slachtoffer heeft. Het slachtoffer heeft niet alleen financieel groot nadeel geleden – een deel van het gestolen geld was nota bene bestemd voor de uitvaart van haar inmiddels overleden man –, ook is inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Daarbij acht het hof van betekenis dat het slachtoffer in haar eigen woning listiglijk is bestolen, terwijl zij daar aanwezig was. Haar gevoel van veiligheid, dat men bij uitstek in en rond de eigen woning moet kunnen ervaren, is ernstig aangetast. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Gelet op de ernst van het feit komt alleen een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2023 is hij eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Het hof houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte doet zowel de door de politierechter opgelegde als de door de advocaat-generaal gevorderde straf, daaraan onvoldoende recht. Het hof zal dan ook een hogere straf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Onder de verdachte is een geldbedrag van € 550,00 in beslag genomen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een verband tussen het bewezen verklaarde feit en het inbeslaggenomen geld. Het hof zal derhalve, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, beslissen dat het geld zal worden teruggegeven aan de verdachte. Daarbij merkt het hof op dat op het geld ook conservatoir beslag ligt, ten behoeve van het slachtoffer.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50.500,00, bestaande uit € 50.000,00 aan materiële schade en
€ 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij hetzelfde te beslissen als de politierechter in eerste aanleg.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering ter zake van geleden materiële schade gesteld dat deze schade voor een gedeelte bestaat uit het weggenomen geld ter waarde van € 20.000,00 en voor het andere gedeelte uit de waarde van de weggenomen sieraden, begroot op € 30.000,00. Ten aanzien van de gestelde materiële schade die is ontstaan door het wegnemen van het geld oordeelt het hof dat dit bedrag voldoende onderbouwd is. Deze schade vloeit rechtstreeks uit de bewezenverklaring voort. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Ten aanzien van de gestelde materiële schade die is ontstaan door het wegnemen van de sieraden oordeelt het hof dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het hof beschikt ook niet over voldoende gegevens om een verantwoorde schatting van deze schade te kunnen maken. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van dit gedeelte van de gestelde materiële schade in de vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, maar kan zich ook voordoen indien uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij de verdachte, die zich voordeed als loodgieter, haar woning heeft binnengelaten omdat er volgens de verdachte een lekkage in de woning was. De verdachte heeft de benadeelde partij geïnstrueerd om de straal water uit de keukenkraan in de gaten te houden, terwijl hij ondertussen op diverse plekken in de woning goederen heeft weggenomen. De benadeelde partij is er op een later moment achter gekomen dat onder meer de kluis met geld, en sieraden zijn weggenomen en dat zij slachtoffer was van een babbeltruc. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij – een, naar de verdachte wist, (hoog)bejaarde vrouw – gevoelens van angst, schuld en wantrouwen bekomen. Zij voelde zich zo onveilig in haar eigen woning dat zij een alarmknop heeft gekregen en zij durft geen onbekenden meer toe te laten in haar woning. Gelet op het voorgaande, met name ook het gegeven dat de benadeelde partij aanwezig was in de woning terwijl de diefstal plaatsvond en de dader heeft gezien, en de stellingen omtrent de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij, die niet door de verdediging zijn betwist, is het hof van oordeel dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 20.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te
weten:
€ 550,- (ibg 09-06-2022).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 20.000,00 (twintigduizend euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
137 (honderdzevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. S. Jongeling en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van S. Maerman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 augustus 2023.
mr. S. Jongeling en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================
[…]