ECLI:NL:GHAMS:2023:1939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
200.324.249/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag over minderjarige door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, [minderjarige]. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, had verzocht om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag ontbrak. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er geen constructieve samenwerking mogelijk is. De vader en moeder hebben een verleden van conflicten, en de moeder heeft gegronde vrees dat gezamenlijk gezag zou leiden tot meer strijd en problemen voor [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben ook geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat er momenteel geen draagvlak is voor gezamenlijk gezag. Het hof concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders eerst werken aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen voordat er een wijziging in het gezag kan plaatsvinden. De vader heeft recht op informatie over [minderjarige], maar moet zelf actief gebruik maken van zijn mogelijkheden om deze informatie te verkrijgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.324.249/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/329527/ FA RK 22-3022
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats C] (hierna: de GI).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 27 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 27 december 2022.
2.2
De moeder heeft op 5 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is nog het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de vader van 4 april 2023, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , geboren [in] 2012 te gemeente [gemeente 2] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren, en te bepalen dat hij mede met het gezag over [minderjarige] belast zal worden.
4.3
De moeder verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot gezamenlijk gezag heeft afgewezen. Hij voert daartoe het volgende aan. De ouders zijn ongeveer zeven jaar samen geweest en de vader heeft de relatie als prettig ervaren, waarin hij zich gesteund voelde door de moeder. Na het uiteengaan van de ouders weigert de moeder te communiceren en dit wordt de vader verweten. De vader ziet kans om de onderlinge communicatie te verbeteren middels de inzet van een mediator. De vader wil graag betrokken worden, maar zonder enige beslissingsbevoegdheid is dit niet mogelijk, temeer nu de moeder de vader onvoldoende informeert over zaken aangaande [minderjarige] , aldus de vader.
5.3
De moeder is van mening dat de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag terecht heeft afgewezen. Zij voert daartoe het volgende aan. De relatie tussen de ouders is beëindigd vanwege herhaald geweld door de vader en de algehele giftige sfeer in de relatie. Er is op dit moment geen enkele wijze van weerzien en communicatie mogelijk tussen de ouders. Desondanks vindt de moeder het wel belangrijk dat er contact en omgang is tussen [minderjarige] en de vader. Zij merkt echter dat de vader [minderjarige] belast met zaken die haar niet aangaan en zijn manier van doen herinnert haar sterk aan hoe het er tijdens de relatie aan toe ging. De moeder heeft dan ook gegronde vrees dat, indien het gezag wordt gewijzigd, er in de toekomst veel strijd en nog meer dwingend gedrag zal ontstaan. Momenteel gaat het goed met [minderjarige] en dat wil de moeder graag zo houden. Het is volgens de moeder dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat het gezag wordt gewijzigd.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de onderlinge communicatie tussen de ouders minimaal is en niet op een constructieve manier verloopt. De GI ziet op dit moment geen mogelijkheid dat de ouders – zonder tussenkomst van een derde onafhankelijke partij – rechtstreeks met elkaar communiceren. De GI is van mening dat de vader eerst hulpverlening voor zichzelf moet accepteren, voordat toegewerkt kan worden naar een mogelijke gezagswijziging.
De raad
5.5
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Op dit moment is er geen draagvlak voor het uitvoeren van gezamenlijk gezag. Met de GI is de raad van mening dat de ouders eerst zelf stappen moeten zetten, voordat gekeken kan worden naar een eventuele wijziging in de gezagspositie van de ouders. De raad heeft daarom de vader ter zitting geadviseerd om persoonlijke hulpverlening van De Waag te accepteren. Verder is de raad van mening dat de vader momenteel voldoende ruimte krijgt om zich te laten informeren over zijn dochter. De raad adviseert de vader die mogelijkheden te benutten.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof overweegt allereerst dat gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarig kind het wettelijk uitgangspunt is. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat het gezag slechts bij één van de ouders zou moeten rusten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk samen in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in overleg met elkaar kunnen nemen. Op zijn minst moeten de ouders in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, op zo’n manier dat het kind niet klem of verloren raakt tussen hen.
Uit de stukken van het dossier en op de zitting is onder meer het volgende gebleken. De verhouding tussen de ouders is al lange tijd verstoord en de communicatie tussen hen verloopt moeizaam. Er is geen sprake van constructieve communicatie tussen hen over praktische zaken en zij hebben enkel contact via WhatsApp. De ouders raken snel in conflict met elkaar, mede door de toon en wijze van communiceren. Door hun slechte verhouding ontbreekt het vertrouwen in elkaar. Sinds februari 2021 is de GI op vrijwillige basis bij hen betrokken. De GI heeft begeleide omgang tot stand kunnen brengen. Het is bemoedigend dat het de ouders, met behulp van de GI, is gelukt om uitvoering te geven aan de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. Dit neemt echter niet weg dat het de ouders thans niet lukt om zonder strijd met elkaar te communiceren waardoor tussen hen sprake blijft van een wankele balans. De moeder heeft veel hinder van belastende ervaringen uit het verleden met de vader en van de wijze waarop hij zich naar haar toe heeft opgesteld. De vader heeft het gevoel dat hij door de moeder niet wordt betrokken bij zaken aangaande [minderjarige] en dat hij weinig informatie ontvangt. Hulpverlening gericht op gezamenlijk ouderschap is niet mogelijk gebleken. [minderjarige] heeft in de relatie van de ouders veel meegemaakt, waarvoor haar traumatherapie opnieuw is gestart. Ter zitting heeft de GI naar voren gebracht dat [minderjarige] heeft aangegeven dat zij veel van haar beide ouders houdt, maar dat zij het tegelijkertijd een lastige en ingewikkelde situatie vindt. Het liefst zou zij willen dat de ouders onderling geen contact met elkaar hebben, om spanningen en escalaties te voorkomen.
5.7
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat onvoldoende basis bestaat voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag door de ouders. Er is niet voldaan aan het minimale vereiste voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Weliswaar geven de ouders uitvoering aan de omgangsregeling, maar van enige samenwerking of (enig) constructief overleg tussen hen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is geen sprake. Zij voelen nog altijd een groot wantrouwen jegens elkaar en maken elkaar nog steeds heftige verwijten.
Het hof verwacht dat wanneer beide ouders nu met het gezamenlijk gezag zouden worden belast, dit averechts zal werken en de spanningen en de druk tussen de ouders nog meer zullen toenemen. Bij gezamenlijk gezag is meer afstemming nodig over belangrijke zaken die [minderjarige] aangaan en dit zal de spanningen onmiskenbaar doen toenemen, waarmee een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen haar ouders. Niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. Daarom zal het hof, evenals de rechtbank, het verzoek van de vader afwijzen en dus de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders thans gaan werken aan herstel van het vertrouwen in elkaar en aan de verbetering van hun verstandhouding als ouders van [minderjarige] . Daarbij kan het helpend zijn dat met name de vader open zal staan voor hulpverlening, om te leren hoe hij kan omgaan met zijn frustraties die, zo heeft het hof zelf waargenomen, ook ter zitting in hoger beroep maar nauwelijks onder de oppervlakte bleven.
5.8
Invoelbaar is de wens van de vader om geïnformeerd te worden en te blijven over zaken aangaande [minderjarige] . Hij heeft daartoe echter geen verzoek gedaan. De moeder heeft echter – samen met de GI – afgesproken dat hij informatie over [minderjarige] kan opvragen bij onder andere haar school en over haar traumabehandeling. Ook als ouder zonder gezag heeft de vader op grond van artikel 1:377c lid 1 BW een wettelijk recht op informatie van derden, maar wel mag van hem worden verwacht dat hij van zijn mogelijkheden ook daadwerkelijk actief gebruik maakt.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.V.T. de Bie en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.