ECLI:NL:GHAMS:2023:1931

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
200.323.577/01 en 200.323.578/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestand van geestelijke vermogens en totstandkoming van overeenkomst in partneralimentatie en huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om de totstandkoming van een overeenkomst betreffende partneralimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank die haar verzoeken om levensonderhoud en verdeling van de gemeenschap heeft afgewezen. De vrouw stelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de alimentatie en dat, indien er wel overeenstemming was, deze vernietigd moet worden vanwege een geestelijke stoornis, dwaling of misbruik van omstandigheden. Het hof verwijst naar de eerdere uitspraak van de rechtbank en de e-mailcorrespondentie tussen partijen, waarin de vrouw een voorstel deed dat door de man werd aanvaard. Het hof oordeelt dat er wel degelijk overeenstemming is bereikt en dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij geestelijk niet in staat was om haar wil te bepalen ten tijde van de overeenkomst. De vrouw heeft ook geen bewijs geleverd voor haar stelling dat er sprake was van misbruik van omstandigheden of dwaling. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.323.577/01 en 200.323.578/01
zaaknummer rechtbank: C/15/328558 / FA RK 22-2503 en C/15/331187 / FA RK 22-3919
beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2023 (bij vervroeging) inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 2 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 28 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de uitspraak van 2 december 2022.
2.2
De man heeft op 18 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 6 juli 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 7 juli 2023 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het [in] 2002 gesloten huwelijk van partijen is op 18 april 2023 ontbonden door inschrijving van de bestreden uitspraak in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben samen twee kinderen, van wie de oudste meerderjarig is.
Partijen hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden uitspraak zijn, voor zover thans van belang, de verzoeken van partijen met betrekking tot de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap en de afwikkeling van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te oordelen dat als al sprake was van bereikte overeenstemming over de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en over de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap en de afwikkeling van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden, deze overeenkomst behoort te worden vernietigd.
4.3
De man verzoekt de beschikking waarvan beroep, zo nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen enkele dagen vóór de behandeling in eerste aanleg per e-mail van 29 november 2022 overeenstemming hebben bereikt over de partneralimentatie, de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap en de afwikkeling van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden. Om die reden heeft de rechtbank de verzoeken van partijen afgewezen.
Met deze beslissing is de vrouw het niet eens. Primair stelt zij – naar het hof begrijpt - dat geen overeenstemming tot stand is gekomen en subsidiair stelt zij dat de overeenkomst vernietigd moet worden vanwege een geestelijke stoornis, dan wel misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling.
Mailwisseling tussen partijen
5.2
Op 28 november 2022 heeft de vrouw de man gemaild dat zij genoeg had van de strijd tussen hen. Zij heeft hem voorgesteld om afspraken te maken zodat er geen zitting bij de rechtbank hoefde plaats te vinden op 2 december 2022. Kort gezegd hield haar voorstel in dat de vrouw een aantal goederen zou krijgen plus een bedrag van € 50.000,- en partneralimentatie conform de voorlopige voorzieningen (van € 500,- per maand) gedurende viereneenhalf jaar. De vrouw heeft geschreven dat het voor haar vooral van belang is dat zij en de man normaal kunnen communiceren, met name over hun kinderen.
Op 29 november 2022 om 01:14 uur heeft de man de vrouw per mail geantwoord dat ook hij de procedure graag in onderling overleg wil afronden, maar hij was het op meerdere punten niet eens met het voorstel van de vrouw. Daargelaten dat hij het verzochte bedrag van € 50.000,- stelde niet te kunnen betalen, vond hij het te hoog, in aanmerking genomen dat hij zou gaan aflossen op de rekeningcourantschuld aan zijn BV en de schuld aan hun jongste kind, dochter [dochter] (beide zijn volgens de man huwelijkse schulden). Ook hoefde de vrouw wat hem betreft geen bijdrage te betalen voor [dochter] en was de man van mening dat van de vrouw kon worden verwacht dat zij – net als hij – fulltime zou gaan werken. De man heeft een tegenvoorstel gedaan, onder andere over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, en hij heeft ook een afkoop van de partneralimentatie voorgesteld van eenmalig € 6.000,- bruto in 2023.
Op 29 november 2022 hebben partijen over en weer met elkaar gemaild. De man heeft in een email van 11.32 uur onder andere het bedrag ter zake van de afkoop van de partneralimentatie verhoogd naar € 9.000,- bruto waarna de vrouw om 12.13 uur heeft geantwoord dat dit € 9.000,- netto in plaats van € 9.000,- bruto zou moeten zijn.
De man heeft de vrouw vervolgens (op 29 november 2022 om 15.27 uur) een gewijzigd voorstel gedaan. Een van zijn uitgangspunten daarin luidde: “in 2023 ontvang je, nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, in totaal € 14.298 bruto, te voldoen in twaalf maandelijkse termijnen (ervan uitgaande dat de beschikking in januari 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand)”. De man heeft de schuld aan [dochter] aangemerkt als een gezamenlijke schuld waarop hij en de vrouw ieder de helft dienden af te lossen.
De vrouw heeft om 16.17 uur geantwoord: “Nieuw voorstel van mijn kant, de materiële zaken zijn wat mij betreft akkoord. De alimentatie van 1 december wordt gewoon overgemaakt op mijn rekening. De schuld van [dochter] neem jij volledig op je. Die € 9000 ga ik mee akkoord maar dan wel netto. De camper sta ik af aan jou. Alle zaken aanhangende het huis en het bedrijf, doe ik afstand van. Dit is mijn laatste voorstel en anders zie ik je vrijdag. Ik zie graag binnen een uur een reactie tegemoet.”
Om 16.56 uur heeft de man gemaild: “ik ga akkoord met jouw laatste voorstel. Voor de volledigheid heb ik jouw voorstel opgenomen in onderstaande eerdere tekst”, waarna hij de uitgangspunten, al dan niet aangepast, heeft opgesomd en ten aanzien van de alimentatie schrijft: “in 2023 ontvang je, nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, in totaal € 14.298 bruto, te voldoen in twaalf maandelijkse termijnen (ervan uitgaande dat de beschikking in januari 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand)”. De man zal de aflossing van de schuld aan [dochter] volledig op zich nemen.
Op 29 november 2022 om 23.45 uur heeft de vrouw een nieuwe mail aan de man gestuurd waarin zij zegt: “ik overleg morgenochtend even met mijn advocaat”.
De volgende dag (30 november 2022) heeft de vrouw de man opnieuw gemaild; zij had toen van haar advocaat gehoord dat de advocaat van de man hem had bericht dat partijen overeenstemming hadden bereikt. De vrouw heeft haar verbazing hierover geuit en geschreven dat partijen er wat haar betreft (nog) niet uit zijn. Zo wilde zij de afkoop van de partneralimentatie van € 9.000,- netto in één keer ontvangen en heeft de man twaalf maandelijkse termijnen genoemd. Daarnaast wilde vrouw nog steeds het aanvankelijk genoemde bedrag van € 50.000,- ontvangen.
Is een overeenkomst tot stand gekomen?
5.3
Het hof begrijpt dat de vrouw betoogt dat geen overeenstemming is bereikt en dus geen overeenkomst tot stand is gekomen. De man stelt dat dit wel het geval is.
5.4.
Ingevolge artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en een aanvaarding daarvan. Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst gericht tot één of meer bepaalde personen vormt een aanbod indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Ingevolge artikel 3:33 BW vereist een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Artikel 3:35 BW bepaalt als volgt: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”
5.5
Het hof constateert dat de mail van de vrouw van 29 november 2022 om 16.17 uur een aanbod aan de man behelst waaraan bovendien een termijn van een uur is verbonden. Dit (gewijzigde) aanbod volgde na het eerdere aanbod van de vrouw op 28 november 2022, waarmee zij de onderhandelingen is gestart, en de daarop volgende mailwisseling van partijen op 29 november 2022. Het voorstel van de vrouw is voorts voldoende bepaald en zij geeft blijk van de wil om in geval van aanvaarding gebonden te zijn; de vrouw schrijft immers: “dit is mijn laatste voorstel en anders zie ik je vrijdag”. Binnen een uur heeft de man het aanbod van de vrouw aanvaard door haar te mailen dat hij akkoord gaat.
In geschil is of aanbod en aanvaarding overeenstemmen nu de vrouw stelt dat de opsomming van de (volgens de man gemaakte) afspraken in zijn mail van 29 november 2022 om 16.56 enerzijds afwijkt van punten uit haar aanbod en anderzijds niet compleet is. De ter concretisering van die stelling door de vrouw genoemde punten zal het hof hierna in 5.6 tot en met 5.10 bespreken.
5.6
De vrouw stelt dat partijen het niet eens zijn geworden over de vraag of de partneralimentatie in één keer of in twaalf termijnen zou worden betaald. Het hof stelt vast dat de man in zijn mail van 29 november 2022 om 15.27 uur aanbiedt betaling van een bruto bedrag van € 14.298, en daarbij voor het eerst betaling in maandelijkse termijn noemt. De vrouw schrijft in haar reactie om 16.17 over de partneralimentatie slechts : “die €9000 ga ik mee akkoord maar dan wel netto”. Het had op haar weg gelegen om tegen de eerder door de man genoemde betaling in termijnen bezwaar te maken en in haar aanbod te benoemen dat zij de partneralimentatie in één keer wilde ontvangen indien dat haar wens was, hetgeen zij niet heeft gedaan. Door dat niet te doen, mocht de man er, gegeven ook de wens van de vrouw om eruit te komen en het feit dat zij een termijn heeft gesteld in haar mail van 16.17, gerechtvaardigd op vertrouwen dat dat de vrouw het eens was met betaling in twaalf termijnen. Gelet op artikel 3:35BW kan de vrouw zich dan ook niet beroepen op het ontbreken van wilsovereenstemming op dit punt.
5.7
Ten aanzien van het door de vrouw in haar eerste mail van 28 november 2023 genoemde bedrag van € 50.000,- overweegt het hof als volgt. De man heeft in zijn daaropvolgende mail van 29 november 2023 van 01:14 gesteld dat hij dat bedrag niet kon betalen. Daarnaast heeft hij toegelicht waarom hij dit bedrag niet wilde betalen, zoals het hof hiervoor onder 5.2 heeft weergegeven. De vrouw heeft op die toelichting niet gereageerd. Het bedrag van € 50.000,- komt evenmin terug in de overige mails over een mogelijk te bereiken overeenstemming die partijen elkaar op 29 november 2022 hebben gestuurd, waarbij het hof opmerkt dat partijen hun aanbod (en hun reactie op elkaars voorstel) meerdere malen puntsgewijs hebben vermeld en dat uit niets bleek dat deze overzichten niet volledig waren.
Het hof is dan ook van oordeel dat het door de vrouw in haar eerste e-mail genoemde door de man aan de vrouw te betalen bedrag van € 50.000,- niet langer onderdeel was van de onderhandelingen.
5.8
Het voorgaande geldt ook voor de schenking van de moeder van de vrouw. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij dat geld terug wil hebben. De man heeft bezwaar gemaakt tegen het late tijdstip van het aanvoeren van dit punt, maar nu hij er ter zitting wel inhoudelijk op heeft gereageerd, is het hof van oordeel dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zich hiertegen te verweren.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft de vrouw de man een duidelijk, voldoende bepaald aanbod gedaan waaruit voorts blijkt dat zij de wil had om eraan gebonden te zijn. Zij kan dan niet achteraf dit aanbod wijzigen of aanvullen. Als de vrouw de schenking van haar moeder terug wilde, had zij dat met zoveel woorden in haar aanbod moeten vermelden. Dat heeft zij niet gedaan.
Bovendien heeft de man erop gewezen dat hij de schenking wel heeft genoemd in zijn mails van 1.14 uur en 9.39 uur op 29 november 2022, daar waar hij schrijft: “over en weer zijn wij elkaar daarna niets meer verschuldigd, ook niet inzake de ontvangen schenkingen van onze ouders”. In zijn latere mails heeft de man dit kennelijk afgekort tot “over en weer zijn wij elkaar daarna niets meer verschuldigd uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden”. De schenking van de moeder van de vrouw betreft dus niet een onderdeel van de afwikkeling en is niet meegenomen in de afspraken van partijen.
5.9.
Tot slot heeft de vrouw de inboedellijst genoemd. In haar eerste mail van 28 november 2022 heeft de vrouw een aantal goederen opgesomd die zij wil hebben. De man heeft daarop gereageerd en partijen hebben daarover over en weer gecorrespondeerd. In de mail waarin de man het aanbod van de vrouw heeft aanvaard, noemt hij een aantal goederen op die aan de vrouw worden toebedeeld die grotendeels corresponderen met de opsomming door de vrouw. Het hof ziet, zonder nadere onderbouwing van de vrouw, dan ook niet in waar sprake zou zijn van een omissie.
5.1
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot de conclusie dat partijen op 29 november 2022 overeenstemming hebben bereikt.
Indien het hof evenals de rechtbank een overeenkomst zou aannemen tussen partijen, heeft de vrouw gesteld dat deze overeenkomst moet worden vernietigd. Het hof oordeelt hierover als volgt.
Geestelijke stoornis
5.11
De vrouw doet een beroep op artikel 3:34 BW, welk artikel bepaalt dat als iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling, gezien lid 2, vernietigbaar.
5.12
De vrouw stelt dat zij, gelet op alle omstandigheden van het geval, geestelijk niet in staat was haar wil te bepalen toen zij de man op 28 november 2022 mailde, daags voor de zitting bij de rechtbank.
Zij leed onder zware emotionele stress door de wijze van uiteengaan van partijen en zij zag erg op tegen de zitting. De man had haar compleet verrast met zijn scheidingsmelding. Ten tijde van de bewuste mailwisseling woonde de vrouw elders en moest zij haar kinderen en katten missen. De vrouw voelde zich aan de kant gezet na een lang huwelijk en de man gaf haar het gevoel dat hij haar volledig uit zijn leven wilde bannen. De vrouw was wanhopig en had het voornemen haar leven te beëindigen op 28 december 2022. Daarnaast kampte zij met ernstige fysieke pijn aan haar heup. Daarvoor gebruikte zij zware medicatie. Die pijn en de medicijnen – en het daarmee gepaard gaande slaapgebrek - belemmerden haar beoordelingsvermogen.
Al deze omstandigheden hebben bijgedragen aan haar onvermogen om rationeel en verstandig te handelen. Zij was niet in staat haar wil te bepalen: er was sprake van wilsonbekwaamheid. De vrouw kon de gevolgen van haar voorstel niet overzien. Dat blijkt ook wel uit het gegeven dat de overeenstemming zeer nadelig voor haar is. Zo had zij in beginsel recht op een partneralimentatie van ten minste vijf jaar, terwijl zij akkoord is gegaan met slechts één jaar. Verder gaf zij vrijwel alles prijs zonder daarover nader overleg met haar advocaat te hebben gehad. De man voert verweer en betwist, samengevat, dat er sprake was van een geestelijke stoornis en dat zij niet onderhandelingsvaardig was.
5.13
Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat bij haar sprake was van een stoornis van haar geestvermogens die maakte dat zij haar wil niet kon bepalen. Aannemelijk is dat de vrouw een moeilijke periode doormaakte, vooral vanwege de door haar niet gewenste echtscheiding die bovendien maakte dat haar leven ingrijpend veranderde. Zij vreesde op straat te komen staan en zij miste haar kinderen en katten. De vrouw voelde zich zeer onheus bejegend door de man. Zelf stelt zij dat zij wanhopig was en dat sprake was van een heftige emotionele toestand. Dat de vrouw geëmotioneerd was, blijkt genoegzaam uit de mailwisseling. Daar staat tegenover dat zij zich ook samenhangend en zakelijk uitte. Uit haar bewoordingen blijken gevoelens van boosheid, verdriet en frustratie, maar de vrouw komt in haar correspondentie niet verward over.
Daar komt bij dat de vrouw niet voldoende met stukken heeft onderbouwd dat zij leed aan een geestesstoornis waardoor zij haar wil niet kon bepalen. Dat had wel op haar weg gelegen nu zij stelt dat de overeenkomst moet worden vernietigd. De vrouw heeft een verwijzing van de praktijkondersteuner GGZ van haar huisarts naar specialistische GGZ overgelegd, maar deze verwijzing dateert van 1 mei 2023, derhalve ruim vijf maanden na het bereiken van de overeenstemming. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw betoogd dat voor een vermoeden van een geestelijke stoornis niet alleen naar het moment van het aangaan van de rechtshandeling, maar ook naar voorafgaande gebeurtenissen alsmede feiten en omstandigheden die zich na de verklaring hebben voorgedaan moeten worden gekeken. Daargelaten of het betoog van de vrouw berust op een juiste lezing van de door haar aangehaalde jurisprudentie, constateert het hof dat uit de verwijzing slechts blijkt dat de vrouw mogelijk een psychische stoornis heeft en dat zij daarom hulp nodig heeft. Uit die verwijzing blijkt niet dat de vrouw eind november 2022 aan een zodanige geestesstoornis leed dat zij toen haar wil niet kon bepalen. Dat blijkt evenmin uit het behandelplan van 15 mei 2023 en het diagnostisch onderzoek van 25 mei 2023. In die beide stukken schrijft de behandelend psychiater over labiliteit, somberheid, angst- en stemmingsklachten en een depressieve stoornis, maar daaruit kan nog niet worden afgeleid dat de vrouw niet in staat was haar belangen behoorlijk waar te nemen.
De vrouw heeft verder medicatieoverzichten van haar apotheek overgelegd van 2021 en 2022. Inderdaad heeft de vrouw veelvuldig de pijnstillers diclofenac, tramadol en oxycodon voorgeschreven gekregen evenals de maagzuurremmer omeprazol, maar zij heeft de overzichten niet vergezeld doen gaan van een medische verklaring over bijwerkingen bij haar. De enkele vermelding in het beroepschrift dat bij gebruik van oxycodon en omeprazol in zeldzame gevallen psychische klachten kunnen optreden, volstaat in dit verband niet.
5.14
Tot slot heeft de vrouw aangevoerd dat uit het gegeven dat de overeenkomst nadelig voor haar is genoegzaam blijkt dat zij niet in staat was haar wil te bepalen.
Ook op dit punt is het hof van oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting door de man. De vrouw heeft waar het de partneralimentatie betreft niet onderbouwd uiteen gezet dat sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven verwijzend naar enerzijds haar huwelijksgerelateerde behoefte en anderzijds de draagkracht van de man, daarbij tevens in aanmerking genomen de stellingen die de man heeft ingenomen over de huwelijkse schulden van partijen en de verdiencapaciteit van de vrouw. Bovendien staat het partijen vrij om afwijkende afspraken te maken over de hoogte en de duur van partneralimentatie. Daarnaast had zij met cijfers inzichtelijk moeten maken waarom zij bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap is benadeeld. Hetgeen de vrouw daarover heeft gesteld in eerste aanleg volstaat niet en behoefde gezien haar stelling over de nadelige overeenkomst aanvulling. Bij gebrek daaraan kan het hof niet vaststellen dat de overeenkomst zodanig evident nadelig uitpakt voor de vrouw dat zij die niet in die vorm kan hebben gewild.
5.15
Al met al constateert het hof dat aannemelijk is dat de vrouw het niet alleen geestelijk maar ook lichamelijk (met het oog op haar naderende tweede heupoperatie) zwaar had ten tijde van de mailwisseling. De vrouw stelt dat zij overwoog een einde aan haar leven te maken en dat zij daarvoor een datum had geprikt en een afscheidsbrief had geschreven. Begrijpelijk is dat de vrouw door allerlei emoties werd gedreven toen zij de man voorstelde te proberen er samen uit te komen en ook toen zij haar aanbod deed. Zij heeft echter onvoldoende aangetoond dat haar toestand zodanig was dat gesproken kan worden van een stoornis in de zin van artikel 3:34 BW. Het beroep van de vrouw daarop faalt dan ook. Om die reden komt het hof aan het beroep van de man op artikel 3:35 BW (gerechtvaardigd vertrouwen) niet meer toe.
Misbruik van omstandigheden
5.16
De vrouw beroept zich voorts op misbruik van omstandigheden, omdat zij van mening is dat de man wist, althans kon weten, dat zij op het moment dat partijen over een regeling onderhandelden mentaal verre van stabiel was, mede door slaapgebrek en zwaar medicijngebruik.
5.17
Artikel 3:44 lid 1 bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij door (…) misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Ingevolge artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
5.18
Noch uit hetgeen door de vrouw is gesteld, noch uit de hiervoor beschreven gang van zaken zoals in de stukken geschetst en ter zitting gebleken, kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van de overeenkomst. Daarbij acht het hof van belang dat het de vrouw was die de onderhandelingen startte en dat zij dat bovendien – met succes – eerder had gedaan.
Een dag voor de behandeling bij de rechtbank van de voorlopige voorzieningen had de vrouw eveneens contact gezocht met de man. De rechtbank heeft beslist conform hetgeen partijen toen zijn overeengekomen. Van onervarenheid bij onderhandelen aan de kant van de vrouw was dus geen sprake. Voor zover sprake was van andere bijzondere omstandigheden zoals een abnormale geestestoestand bij de vrouw, kon de man daarvan niet op de hoogte zijn; vaststaat dat partijen al enkele maanden geen contact met elkaar hadden gehad.
Dwaling
5.19
Op grond van artikel 6:228 lid 1 BW is voor vernietiging wegens dwaling vereist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken die is veroorzaakt door een inlichting van de wederpartij, dan wel doordat de wederpartij, in verband met hetgeen hij wist of behoorde te weten omtrent de dwaling, de dwalende had behoren in te lichten, maar dat heeft nagelaten.
De vrouw heeft niet gesteld welke inlichting van de zijde van de man dan wel een verzwijgen van zijn kant ertoe heeft geleid dat zij heeft gedwaald. Evenals de rechtbank merkt het hof in dit verband op dat uit een van de mails van de vrouw blijkt dat zij de pleitnota van haar advocaat ter voorbereiding van de zitting van 2 december 2022 had gelezen en dat zij dus (in grote lijnen) moest hebben geweten waarvan zij afstand deed. Zij kan thans dan ook niet stellen dat de man haar de ruimte had moeten geven om met haar advocaat te overleggen. Bovendien had zij dat voorbehoud kunnen maken tijdens het mailverkeer op 28 en 29 november 2022, hetgeen zij niet heeft gedaan. Integendeel, zij heeft de man een termijn van een uur gesteld waarbinnen hij moest reageren om tot overeenstemming te komen, hetgeen geen blijk geeft van terughoudendheid in die zin dat zij eerst nog met haar advocaat wilde overleggen.
In het kader van verdeling/verrekening gelden voorts niet de algemene maar de specifieke dwalingsgronden van benadeling van meer dan een/vierde (artikel 3:196 lid 2 en artikel 1:135 lid 2 BW). Ook in dit verband heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht en dus zal het hof ook dit beroep op een wilsgebrek verwerpen.
Proceskosten
5.2
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Zij procedeert op basis van een toevoeging, maar de man wordt iedere procedure op kosten gejaagd. De vrouw heeft geen nieuwe stellingen geformuleerd en zij heeft evenmin haar eerdere stellingen onderbouwd.
5.21
In hetgeen door de man is gesteld, ziet het hof onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5.22
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de verzoeken van partijen ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap en de afwikkeling van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden zijn afgewezen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J. Jonkers en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 8 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.