ECLI:NL:GHAMS:2023:1929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
200.316.490/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht van de echtelijke woning na echtscheiding en de belangenafweging tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het huurrecht van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toe te kennen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, het verzoek van de man heeft afgewezen en de beschikking van de rechtbank heeft verzocht te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw huurster van de woning zou zijn, met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

De procedure in hoger beroep begon op 13 september 2022, na de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2022, waarin de echtscheiding werd uitgesproken. De vrouw heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat zij de hoofdverzorger van de kinderen is en dat het huurrecht van de echtelijke woning aan haar moet toekomen, gezien de omstandigheden van de kinderen, waaronder de medische situatie van de jongste zoon. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van de kinderen zwaarwegend is. De vrouw heeft geen alternatieve woonruimte kunnen vinden en de man heeft psychische klachten, wat zijn situatie bemoeilijkt.

Het hof heeft geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank om het huurrecht aan de vrouw toe te kennen, op goede gronden is genomen. De man heeft niet voldoende aangetoond dat hij in aanmerking komt voor een urgentieverklaring voor een andere woning. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen en de hoofdverzorging door de vrouw leidend zijn geweest in de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.316.490/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/712233 / FA RK 22-61
beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.R. Hettema te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 15 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 13 september 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 juni 2023.
2.2
De vrouw heeft op 3 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de man, ingekomen op 9 november 2022, inhoudende het procesdossier in eerste aanleg.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is de heer F. Kanaan opgetreden als tolk.
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 18 juni 2023 om de vrouw de gelegenheid te geven op basis van de medische situatie van de jongste zoon van partijen een urgentieverklaring te krijgen. Partijen zijn daarbij verzocht het hof voor de eerdergenoemde datum te informeren over de gewenste voortgang van de procedure in hoger beroep.
2.5
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de vrouw van 15 juni 2023;
- een bericht van de man van 21 juni 2023.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2015 te [plaats A] . De vrouw heeft de Iraakse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 15 juni 2022 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.3
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 te Antwerpen (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2017 te Antwerpen (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), en
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 te Antwerpen (hierna te noemen: [minderjarige 3] ).
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden hierna gezamenlijk ook ‘de kinderen’ genoemd.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 8 december 2021 is, voor zover in hoger beroep van belang, als voorlopige voorziening bepaald dat de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd. Daarnaast is bepaald dat, voor de duur van de procedure, de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: de echtelijke woning).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] , [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man verzoekt de beschikking van 15 juni 2022, voor zover het gaat om de afwijzing van zijn inleidende verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning, te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht5.1 De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het (neven)verzoek ter zake van het huurrecht. Ook het hof gaat daarvan uit. Geen grief is gericht tegen het oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek, zodat dit ook het hof tot uitgangspunt strekt.
De standpunten van partijen
5.2
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het belang van de vrouw bij het huurrecht van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de man. De man is de oorspronkelijke huurder van de woning, werkt in [plaats A] , heeft geen vrienden of familie bij wie hij tijdelijk kan verblijven en kampt met psychische klachten. Ten opzichte van de vrouw kan de man moeilijker een urgentieverklaring in [plaats A] krijgen. Ook staat hij niet lang genoeg ingeschreven bij de woningstichting om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Bovendien is de echtelijke woning niet geschikt voor de vrouw en de kinderen. De vrouw kan op basis van haar inkomen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar, de medische omstandigheid van [minderjarige 3] en het gevaar van de woning voor de kinderen in aanmerking komen voor een urgentieverklaring en zo aan alternatieve woonruimte komen.
Bij bericht van 21 juni 2023 geeft de man aan dat hij geen woonruimte heeft kunnen vinden en zijn woonsituatie sinds de mondelinge behandeling op 12 december 2022 onveranderd is gebleven. De man verzoekt daarom het hof een beschikking af te geven en zijn hoger beroep gegrond te verklaren.
5.3
De vrouw voert aan dat zij in de echtelijke woning is getrokken toen partijen trouwden in 2015. De echtelijke woning is klein, oud en beschimmeld. [minderjarige 3] heeft autisme en het is voor hem van belang dat hij rust en een eigen slaapkamer heeft. De vrouw probeert daarom een andere woning te vinden maar dit is tot op heden niet gelukt. Ook kan zij niet bij vrienden of familie terecht of terug naar België verhuizen, omdat zij daar geen verblijfsvergunning heeft. Het huurrecht van de echtelijke woning is dan ook terecht door de rechtbank aan haar toegewezen, omdat zij anders met de kinderen op straat komt te staan. Verder heeft de man meer inkomen ten opzichte van de vrouw, zij ontvangt alleen een bijstandsuitkering, aldus de vrouw.
Bij bericht van 15 juni 2023 geeft de vrouw aan dat zij geen urgentieverklaring bij de gemeente heeft kunnen krijgen. Volgens de gemeente is een gezin starten zonder geschikte woning een eigen keuze. De gemeente kan geen medische beoordeling geven.
De beoordeling
5.4
Het hof dient te beoordelen wie van partijen huurder van de woning zal zijn. In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 7:266 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben belang bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning. Voor beiden geldt dat het vinden van permanente vervangende woonruimte moeilijk is en geruime tijd zal kunnen gaan duren, gelet op de krapte op de woningmarkt. Het is voor geen van partijen mogelijk om voor langere tijd bij familie of vrienden te verblijven. Er kan van worden uitgegaan dat zowel de man als de vrouw in staat is om uit hun maandelijkse inkomsten de huur van de woning te blijven betalen.
Blijkens het bericht van 15 juni 2023 is het de vrouw niet gelukt om op basis van de medische omstandigheden van [minderjarige 3] een urgentieverklaring te verkrijgen bij de gemeente. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat wanneer het huurrecht aan de man zou worden toegewezen, de vrouw binnen aanvaardbare termijn een (sociale) huurwoning zal worden toegewezen. Bij die stand van zaken is het belang van de drie (nog jonge) kinderen van partijen, en in het bijzonder [minderjarige 3] , om hun huisvesting te behouden zwaarwegend. Er zijn thans geen alternatieven voorhanden. [minderjarige 3] kan dan bovendien op dezelfde school blijven en dat is in verband met zijn beperking een belangrijk gegeven. Aangezien de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en zij de hoofdverzorger is, acht het hof de beslissing van de rechtbank om het huurrecht aan de vrouw toe te kennen op goede gronden genomen. Dat de man al zeven jaren vóór het huwelijk met de vrouw in de woning woonde en dat hij kampt met psychische klachten, leidt niet tot een ander oordeel.
Op grond van het voorgaande komt het hof, na afweging van de wederzijdse belangen van partijen, tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.N. van de Beek en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F de Jongh als griffier en is op 8 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.