ECLI:NL:GHAMS:2023:1927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
200.320.583/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, zorgregeling en kinderalimentatie na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, die eerder een eenhoofdig gezag had, is van mening dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is, gezien de problematische communicatie met de vader en eerdere meldingen van huiselijk geweld. De vader daarentegen is van mening dat gezamenlijk gezag wel mogelijk is en dat er voldoende communicatie is via e-mail. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het gezamenlijk gezag in stand te houden, maar met begeleiding van hulpverlening.

Het hof heeft de grieven van de moeder en vader besproken en geconcludeerd dat er onvoldoende contra-indicaties zijn voor gezamenlijk gezag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat beide ouders het gezag over het kind moeten uitoefenen, met de mogelijkheid van parallel ouderschap. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en moeder om de week zorg dragen voor het kind, met specifieke afspraken voor feestdagen en vakanties. De moeder heeft ook verzocht om een wijziging in de kinderalimentatie, die door de rechtbank was vastgesteld op €161,- per maand. Het hof heeft de alimentatie herberekend op basis van de draagkracht van beide ouders en vastgesteld dat de vader €289,- per maand moet betalen, met ingang van de datum van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.320.583/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/322767 / FA RK 21-5803
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Gardeslen te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.M.E. Hoekstra te Hoorn.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie: Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 27 september 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 december 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 september 2022.
2.2
De vader heeft op 13 maart 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep en wijzigingsverzoek ingediend.
2.3
De moeder heeft op 28 april 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend tevens houdende een aanvullend verzoek met betrekking tot de zorgregeling.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht met bijlage van de vader van 26 mei 2023;
- een bericht met bijlage van de vader van 26 mei 2023;
- een bericht met bijlagen van de vader van 26 mei 2023;
- een akte overlegging producties van de moeder van 26 mei 2023.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S Regout.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader is geboren:
[minderjarige ] , [in] 2020 in de gemeente [plaats C] .
3.2
De vader heeft [minderjarige ] erkend. De moeder had tot de bestreden beschikking van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige ] .
3.3
De moeder heeft uit een eerdere relatie een zoon [zoon] , geboren [in] 2015.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [minderjarige ] .
Daarnaast is de volgende zorgregeling vastgesteld:
a. [minderjarige ] verblijft bij de vader:
- vanaf 3 oktober 2022 op maandag, 8 uur per week, waarbij [minderjarige ] bij de
vader zal avondeten;
vanaf 5 november 2022 iedere zondag van 9.00 uur tot en met maandag 12.00 uur;
vanaf 3 december 2022 iedere zaterdag van 9.00 uur tot en met zondag 17.00 uur;
vanaf 30 december 2022 éénmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot en met
zondag 17.00 uur;
b. de ene week videobelt [minderjarige ] de vader op woensdag rond 17.00 uur, en de
andere week verblijft [minderjarige ] bij de vader van woensdag om 17.00 uur tot
donderdagochtend naar het kinderdagverblijf;
c. daarnaast gedurende vakanties en feestdagen:
- oud en nieuw op 31 december (in de even jaren) tot 2 januari 11.00 uur;
- Eerste Paasdag (in de even jaren), Tweede Paasdag (in de oneven jaren);
- de verjaardag van de vader op 24 april (ieder jaar);
- Koningsdag 27 april (in de even jaren);
- Bevrijdingsdag 5 mei (in de even jaren);
- de verjaardag van [minderjarige ] [in] (in de even jaren);
- Vaderdag (ieder jaar);
- Hemelvaartsdag (in de even jaren);
- Eerste Pinksterdag (in de even jaren) tot Tweede Pinksterdag 11.00 uur, Tweede
Pinksterdag (in de oneven jaren);
- Eerste Kerstdag (in de even jaren) tot Tweede Kerstdag 11.00 uur, Tweede
Kerstdag (in de oneven jaren);
- kerstvakantie: de eerste week in de even jaren en de tweede week in de oneven jaren;
- de zomervakantie (in de even jaren beslist de vader in welke periode [minderjarige ] bij hem verblijft) gedurende een periode van drie weken, dit wordt uiterlijk op 1 januari van het jaar doorgegeven aan de andere ouder;
- de voorjaarsvakantie (in de even jaren);
- de meivakantie (in de oneven jaren),
waarbij de vader in alle gevallen [minderjarige ] haalt en brengt;
d. [minderjarige ] verblijft bij de moeder:
- met Sinterklaas;
- de kerstvakantie (de eerste week in de oneven jaren en de tweede week in de even jaren);
- de zomervakantie (in de oneven jaren beslist de moeder in welke periode [minderjarige ] bij haar verblijft) gedurende een periode van drie weken, dit wordt uiterlijk op 1 januari van het jaar doorgegeven aan de andere ouder;
- voorjaarsvakantie (in de oneven jaren);
- meivakantie (in de even jaren);
- herfstvakantie (ieder jaar).
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige ] telkens dient te voldoen € 161,- per maand met
ingang de datum van de beschikking en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
Principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag te belasten alsnog af te wijzen.
Daarnaast verzoekt de moeder de zorgregeling zoals door de rechtbank vastgesteld te wijzigen dan wel aan te vullen, in die zin dat [minderjarige ] bij de moeder verblijft op Moederdag (ieder jaar) en op de verjaardag van de moeder op 10 mei (ieder jaar) en dat de vakantieregeling eerst ingaat bij het bereiken het 4e levensjaar van [minderjarige ] .
Ook verzoekt de moeder te bepalen dat de vader aan de moeder dient te voldoen als bijdrage in de kosten verzorging en opvoeding van [minderjarige ] een bedrag van € 400,- per maand met ingang van 27 september 2022, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.3
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder af te wijzen, behalve het onderdeel van de zorgregeling ten aanzien van Moederdag en de verjaardag van de moeder.
Incidenteel hoger beroep
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen op het onderdeel vervoer van de zorgregeling, alsmede de bestreden beschikking te wijzigen op de onderdelen bijzondere dagen, tijdstip van de woensdagmiddag, en opnieuw recht doende:
-te bepalen dat [minderjarige ] in het oneven jaar Sinterklaas viert bij de vader, in het even jaar bij
de moeder;
-te bepalen dat de moeder het vervoer van [minderjarige ] in het weekend (vrijdagmiddag of
zondagmiddag) voor haar rekening neemt, dan wel te bepalen dat de moeder de helft van
de vervoerskosten voor haar rekening neemt conform randnummer 21 van het verweerschrift;
-alsmede te bepalen dat de zorgregeling om de week op woensdagmiddag wordt vervroegd van 17.00 uur naar 16.00 uur;
4.4
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen dan wel ongegrond verklaring van het incidenteel beroep voor zover dat ziet op wijziging van de vervoersregeling en op wijziging van het tijdstip op de woensdagmiddag met het verzoek genoemd tijdstip te wijzigen van 17.00 uur naar 17.30 uur, uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken, eerst het gezag, daarna de zorgregeling (met inbegrip van de vervoerskosten en het ophaaltijdstip) en vervolgens de kinderalimentatie.
Gezag
Standpunten van partijen
5.2
De moeder stelt dat in de bestreden beschikking ten onrechte is bepaald dat partijen gezamenlijk het gezag toekomt. Partijen zijn volgens de moeder samen niet in staat het gezamenlijk gezag over [minderjarige ] uit te oefenen. Er is geen sprake van een voor gezamenlijk gezag vereiste communicatie en zij acht de kans klein dat dit in de toekomst zal veranderen. Onderdeel daarvan is dat de moeder bang is voor de vader. De vader heeft haar in het verleden mishandeld en ontkent dit tot op heden, terwijl uit het bericht van de Advocaat-Generaal van 22 juni 2022 aan het hof, in het kader van een klachtprocedure (art. 12 Sv), blijkt dat er inmiddels voldoende gronden aanwezig zijn om tot vervolging van de vader over te gaan. De omstandigheid dat partijen thans het gezamenlijk gezag uitoefenen zal ook niet bijdragen aan verbetering van de communicatie. Het risico dat [minderjarige ] klem en verloren zal gaan is levensgroot. Daarom dient het verzoek van de vader alsnog afgewezen te worden.
5.3
De vader is het eens met de beslissing van de rechtbank om beide ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. De vader erkent dat de communicatie tussen partijen niet vlekkeloos verloopt, maar er is wel sprake van communicatie via e-mail. De vader staat open voor hulpverlening om samen te werken aan hun onderlinge communicatie. Partijen hebben in eerste aanleg een traject doorlopen via ‘Samen in Spel’ om hun communicatie te verbeteren, dit zou de vader graag hervatten. De vader betwist dat hij agressief zou zijn of strafrechtelijk is veroordeeld voor mishandeling van de moeder.
Advies van de raad
5.4
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van het gezag. Hoewel de raad risico’s ziet bij het in stand laten van gezamenlijk gezag, acht de raad het op dit moment te vroeg om het gezamenlijk gezag te beëindigen omdat niet alle hulpverleningstrajecten zijn doorlopen. De raad adviseert partijen een parallel ouderschap traject in te gaan. Dit vereist wel dat partijen beiden het gezag behouden.
Oordeel van het hof
5.5
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarige aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is.
5.7
Het hof acht het in het belang van [minderjarige ] noodzakelijk dat de ouders het gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen. Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er tussen de ouders al geruime tijd een zeer moeizame verstandhouding bestaat, waarbij volgens de moeder in het verleden ook mogelijk sprake was van huiselijk geweld. Hierdoor ontbreekt het vertrouwen tussen partijen. Echter, ook is gebleken dat partijen wel samen een zorgregeling uitvoeren waarbij zij [minderjarige ] op een parkeerplaats overdragen en door middel van e-mail het hoogst noodzakelijke met elkaar communiceren. Bovendien is ter zitting gebleken dat beide partijen willen onderzoeken of zij los van elkaar een rol in de opvoeding van [minderjarige ] kunnen hebben. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd te onderzoeken of ‘parallel ouderschap’ mogelijkheden biedt om de tussen de ouders spelende scheidingproblematiek te verbeteren. Beide ouders hebben bevestigd te willen toewerken naar (solo)parallel ouderschap, omdat zij beiden een rol in de opvoeding van de kinderen wensen, maar zo weinig mogelijk contact met elkaar willen hebben. Dit veronderstelt wel dat beide ouders het gezag hebben om beslissingen te kunnen nemen ten aanzien van [minderjarige ] in hun eigen domein.
5.8
Het hof meent dat er onvoldoende sprake is van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. De omstandigheid dat de vader strafrechtelijk wordt vervolgd vanwege gestelde mishandeling is niet voldoende. Het hof is met de raad van oordeel dat thans geen sprake is van een situatie dat [minderjarige ] klem of verloren zit tussen de ouders. Door middel van een hulpverleningstraject kunnen ouders nog verder werken aan het achter zich laten van het verleden en begeleid worden richting parallel ouderschap. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Zorgregeling
Feestdagenregeling
5.9
De moeder stemt in met het verzoek van de vader om in de zorgregeling op te nemen dat [minderjarige ] in het oneven jaar Sinterklaas viert bij de vader, in het even jaar bij de moeder.
De vader stemt in met het verzoek van de moeder om de zorgregeling aan te vullen in die zin [minderjarige ] bij de moeder verblijft op Moederdag (ieder jaar) en op de verjaardag van de moeder op 10 mei (ieder jaar).
Nu deze overeenstemming het hof redelijk voorkomt zal het hof conform dit verzoek een aanvulling op de vakantie- en feestdagenregeling vaststellen, zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld.
Ter zitting is gebleken dat over de bestaande regeling onduidelijkheid is ontstaan, omdat daarin alleen is opgenomen welke feestdagen [minderjarige ] bij de vader is. Dit heeft geleid tot een discussie over Bevrijdingsdag. Hoewel op dit punt geen verzoek voorligt, overweegt het hof dat de feestdagenregeling (vanzelfsprekend) ook voor de moeder geldt, in die zin dat tijdens de feestdagen waarvan is bepaald dat [minderjarige ] in de even of oneven jaren bij de vader verblijft, [minderjarige ] in de andere jaren bij de moeder verblijft. Dit betekent dus dat [minderjarige ] tijdens Bevrijdingsdag, ten aanzien waarvan is bepaald dat [minderjarige ] in de even jaren bij de vader verblijft, in de oneven jaren bij de moeder verblijft. Indien dit tot doorbreking van vakanties leidt, ligt het op de weg van de ouders daarover met in elkaar in overleg te treden en zo mogelijk andersluidende afspraken te maken. Een mogelijkheid is om af te spreken dat [minderjarige ] Bevrijdingsdag en Koningsdag bij dezelfde ouder doorbrengt als de meivakantie.
In geschil is de ingangsdatum van de vakantieregeling, de vervoerskosten die gepaard gaan met en het ophaaltijdstip voor de reguliere zorgregeling.
Vakantieregeling
Standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat de bepaalde vakantieregeling pas vanaf het vierde levensjaar van [minderjarige ] , dus in 2024 zou moeten ingaan. Een aaneengesloten verblijf van langer dan vier dagen bij de vader vindt de moeder te lang, omdat [minderjarige ] last heeft van obstipatie. Zij verzoekt daarom een opbouwregeling te bepalen zodat toegewerkt kan worden naar een langer aaneengesloten verblijf.
5.11
De vader is het niet eens met het verzoek om de vakantieregeling pas vanaf de 4e verjaardag van [minderjarige ] te laten ingaan. Partijen hebben voor de vakanties aangesloten bij de door de Rijksoverheid bepaalde reguliere vakanties. Bovendien sluiten de schoolvakanties aan bij de vakanties van [zoon] , de andere zoon van de moeder. De vader zou graag een langere periode met [minderjarige ] op vakantie naar Spanje gaan en verzoekt daarom te bepalen dat [minderjarige ] in de eerste drie weken van de vakantie, vanaf 21 juli 2023, ten minste tien dagen aaneengesloten bij hem verblijft.
De raad
5.12
de raad adviseert een verblijf van tien dagen aaneengesloten bij de vader met een Facetime-contact met de moeder gedurende deze vakantie. Gedurende deze vakantie adviseert de raad de vader contact te houden met de moeder, ook over alle praktische zaken rondom [minderjarige ] en haar adviezen ter harte te nemen.
Oordeel van het hof
5.13
Het hof is met de raad van oordeel dat een verblijf bij de vader van tien aaneengesloten dagen in het belang van [minderjarige ] moet worden geacht en passend bij haar leeftijd is. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de vader thans al een zorgregeling heeft met [minderjarige ] als genoemd onder 4.1 waarbij zij om de week een heel weekend met twee overnachtingen bij hem verblijft. Niet is gebleken dat de vader niet goed voor [minderjarige ] zorgt. Het hof sluit aan bij het advies van de raad om gedurende de vakantie het contact met de moeder over [minderjarige ] via e-mail voort te zetten. Voor een opbouwregeling zoals door de moeder is verzocht is gelet op het korte tijdsbestek tot aan de vakantie geen ruimte.
Zoals ter zitting aan partijen is medegedeeld zal het hof het voorstel van de vader volgen, en bepalen dat [minderjarige ] in de eerste drie weken van de zomervakantie (dat wil zeggen in de periode 21 juli 2023 tot 11 augustus 2023) tien dagen (tot een maximum van twaalf dagen inclusief een zorgweekend) aaneengesloten bij de vader verblijft. Voor de overige dagen gedurende deze drie weken periode verblijft [minderjarige ] bij de ouder waar zij volgens de reguliere zorgregeling zou verblijven. In de laatste drie weken van de zomervakantie verblijft [minderjarige ] bij de moeder.
Dan resteert nog de vraag of de bepaalde vakantieregeling pas na de 4e verjaardag van [minderjarige ] zou moeten ingaan. Nu [minderjarige ] vóór de zomervakantie van 2024 vier jaar wordt en voor de zomervakantie 2023 de hierboven vermelde regeling geldt, ziet dit geschil alleen nog op de één- tot tweeweekse vakanties tot juni 2024. Deze vakanties zijn bij de bestreden beschikking bij helfte verdeeld. Het hof ziet geen aanleiding om hierin een wijziging aan te brengen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.
Vervoerskosten
Standpunten van partijen
5.14
De vader verzoekt te bepalen dat het vervoer van [minderjarige ] tussen partijen wordt verdeeld nu dit een grote kostenpost voor hem is. Anders verzoekt hij te bepalen dat de moeder in de kosten bijdraagt, te weten 248 km x 0,21 cent = € 52,08 per maand.
5.15
De moeder verzoekt de haal- en brengregeling in stand te laten nu het de keuze van de vader is geweest om verder van hun woonplaats te gaan wonen. Het kost de moeder viereneenhalf uur met het openbaar vervoer om naar [plaats B] te komen, terwijl de vader met zijn auto hier een uur over doet. Bovendien zijn de kosten hoger en kan zij [zoon] niet meenemen.
Oordeel van het hof
5.16
Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheid dat de vader beschikt over een auto en een hoger inkomen dan de moeder, van hem gevergd kan worden dat hij zorg draagt voor het halen en brengen van [minderjarige ] alsmede dat hij de kosten hiervan draagt. Zijn verzoek zal dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
Ophaaltijdstip
Standpunten van partijen
5.17
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep het ophaaltijdstip op woensdag te vervroegen naar 16.00 uur.
5.18
De moeder verzoekt het ophaaltijdstip op woensdag later te doen ingaan, te weten om 17:30 uur. Een eerdere overdracht stuit voor haar op praktische bezwaren want zij moet [zoon] naar voetbal brengen. De vader lijkt bovendien al te berusten in het tijdstip van 17.30 uur nu partijen dit onderling al zo uitvoeren en de vader dit compenseert op zondag om de week.
Oordeel van het hof
5.19
Het hof constateert dat partijen in onderling overleg hebben afgesproken het ophaaltijdstip op woensdag te wijzigen van 17.00 naar 17.30 uur. De vader compenseert dit op zondag door een half uur langer omgang met [minderjarige ] te hebben.
Het hof ziet geen aanleiding dit tijdstip wederom te wijzigen nu dit stuit op praktische bewaren aan de zijde van de moeder omdat zij op dit tijdstip haar zoontje [zoon] naar voetbal moet brengen. Het vervroegen van het tijdstip zou daarnaast betekenen dat [minderjarige ] met geen van beide ouders een lange vrije middag heeft. Dit is niet in haar belang. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de moeder op dit punt toewijzen.
Kinderalimentatie
5.2
De rechtbank heeft in de beschikking bepaald dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige ] van € 161,- per maand is verschuldigd, met ingang van 27 september 2022. De moeder komt tegen deze beslissing op met twee grieven.
Forfaitaire woonlasten of werkelijke woonlasten
5.21
De moeder stelt dat ten onrechte door de rechtbank rekening is gehouden met de werkelijke (hogere) woonlasten van de vader in plaats van het forfait van 30%. De vader wist toen hij zijn huurovereenkomst aanging dat hij een alimentatieplicht had.
5.22
De vader voert aan dat bij de berekening van zijn draagkracht net als bij de rechtbank rekening gehouden moet worden met zijn werkelijke woonlasten van € 1.234,- in plaats van de forfaitaire woonlasten. De huurprijzen in de randstad zijn hoog en hij komt niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. De door hem opgegeven woonlasten zijn dan ook redelijk.
5.23
Het hof acht het redelijk, net als de rechtbank, dat rekening wordt gehouden met de werkelijke woonlasten van de vader, te weten € 1.234,-, in plaats van de forfaitaire woonlast nu de vader in de omgeving [plaats C] een woning moet huren en de woonlasten daar over het algemeen, en in dit geval ook, fors hoger liggen dan hetgeen forfaitair is bepaald. Deze grief van de moeder slaagt niet.
Werkelijke inkomsten of verdiencapaciteit
5.24
De moeder is het niet eens met de bij de bestreden beschikking aan haar toegedichte verdiencapaciteit waarbij uitgegaan wordt van 24 uur werk per week. Zij werkt al jaren 16 uur per week, indien zij meer gaat werken levert dit netto geen extra inkomsten op. Bovendien moet zij dan extra kinderopvang inhuren, hetgeen niet beschikbaar is.
5.25
De vader meent dat van de moeder wel gevergd kan worden dat zij 24 uur per week gaat werken. Dat er geen plek is op de opvang betwist de vader nu de moeder op dinsdag en donderdag al opvang heeft, welke dagen de meest populaire dagen zijn. Bovendien had de moeder zich al kunnen inschrijven op een wachtlijst.
5.26
Het hof is van oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft bepaald, van de moeder niet gevergd kan worden dat zij haar contract uitbreidt naar 24 uur per week. De moeder werkt thans 16 uur ( twee dagen per week) als [functie] bij dezelfde werkgever. Gebleken is dat zij om uitbreiding van haar contract heeft verzocht, maar bij haar huidige werkgever op dit moment geen ruimte bestaat voor uitbreiding van haar contract. Aannemelijk is dat vacatures voor dit werk voor één dag per week schaars zijn. Het hof is van oordeel dat van de moeder niet gevergd kan worden dat zij haar contract opzegt bij haar huidige werkgever. Zij heeft bij deze werkgever gunstige arbeidsvoorwaarden, waardoor zij haar werk goed kan combineren met de zorg voor haar kinderen. Bovendien heeft zij op dit moment geen plek voor de kinderen op de kinderopvang, waardoor het voor haar op dit moment praktisch ook niet mogelijk is om haar contract uit te breiden. Het hof verwacht wel dat de moeder zich alvast aanmeldt op een wachtlijst voor de kinderopvang, zodat zij haar uren kan uitbreiden op het moment dat daar plek is en er bij haar werkgever mogelijkheden tot uitbreiding zijn. Hieruit volgt dat deze grief van de moeder slaagt en het hof de kinderalimentatie opnieuw zal berekenen.
Ingangsdatum
5.27
Tussen partijen is niet in geschil dat de te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van de bestreden beschikking, 27 september 2022, dient te worden voldaan, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
Gezien de korte periode waarvoor de kinderalimentatie nog in 2022 geldt, ziet het hof aanleiding hierna te rekenen met de gegevens uit 2023.
Behoefte van [minderjarige ]
5.28
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige ] in 2022, zoals berekend in de bestreden beschikking € 559,- per maand bedraagt, zodat het hof hiervan zal uitgaan. De geïndexeerde behoefte van [minderjarige ] bedraagt per 1 januari 2023 € 578,- per maand.
Draagkracht van de vader
5.29
Het hof zal voor de vader uitgaan van een inkomen van € 3.886,- per vier weken, te weten € 50.518,- per jaar, vermeerderd met vakantietoeslag van 8%, zoals volgt uit de overgelegde loonstrook van februari 2023. Het hof houdt tevens rekening met de ingehouden pensioenpremie van € 1.729,- per jaar en een premie voor WGA Hiaat verzekering van € 143,- per jaar. Ter zitting is gebleken dat de vader een bonus ontvangt, die jaarlijks fluctueert. Het hof zal in redelijkheid van een bonus van € 2.500,- per jaar uitgaan, nu dit een representatief bedrag lijkt te zijn. Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Uitgaande van voormelde gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader € 3.296,- per maand.
Zoals hiervoor overwogen wordt rekening gehouden met de werkelijke woonlasten van € 1.234,- per maand. Ook zal het hof rekening houden met de aflossing van de studieschuld van de vader, zoals volgt uit de overgelegde bankafschriften, van € 245,- per maand. De draagkracht van de vader, berekend volgens dezelfde als de rechtbank gehanteerde draagkrachtformule, bedraagt zodoende € 449,- per maand.
Draagkracht van de moeder
5.3
Zoals hiervoor overwogen gaat het hof uit van de werkelijke inkomsten van de moeder, te weten het inkomen volgens de door haar overgelegde loonstrook van april 2023, € 1.508,80 bruto per maand exclusief een vakantietoeslag € 1.449,- per jaar. Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget. Daarmee is het NBI van de moeder te stellen op € 2.088,- per maand. De draagkracht van de moeder kan volgens de formule worden vastgesteld op 70% x (2.088 -( 0,3 x 2.088 + 1.020) ) € 201,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.31
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 650,- per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [minderjarige ] van € 578,- per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [minderjarige ] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: € 449,- / € 650,- x € 578,- = € 399,- per maand;
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: € 201,- / € 650,- x € 578,- = € 179,- per maand.
Zorgkorting
5.32
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Niet in geschil is dat moet worden uitgegaan van een zorgkorting van 25%, welke moet worden berekend over de behoefte, zijnde het tabelbedrag, dus zonder bijzondere kosten zoals netto kosten kinderopvang, die in dit geval € 139,- per maand bedragen. De zorgkorting bedraagt dan ook 25% van (578 -/- 139 = ) 439 = € 110,-. Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het aandeel van de vader in de behoefte van [minderjarige ] van € 578,- per maand, omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [minderjarige ] te voorzien.
Gelet op het voorgaande zal het hof de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 27 september 2022 vaststellen op € 289,- per maand (€ 399,- - € 110,-).
5.32
Het hof heeft berekeningen van het NBI van partijen en de verdeling van de kosten van [minderjarige ] gemaakt. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

6.De beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van het
gezag;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de
zorgregelingonder 7.2 sub a, met inbegrip van de haal- en brengregeling;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft
de zorgregelingzoals omschreven onder 7.2 sub b en bepaalt:
de ene week videobelt [minderjarige ] de vader op woensdag rond 17.00 uur, en de
andere week verblijft [minderjarige ] bij de vader van woensdag om 17.30 uur tot
donderdagochtend naar het kinderdagverblijf;
bepaalt in aanvulling op de bij de bestreden beschikking bepaalde
vakantie- en feestdagenregelingonder 7.2 sub c dat:
- [minderjarige ] in het oneven jaar Sinterklaas viert bij de vader, in het even jaar bij de moeder;
- [minderjarige ] bij de moeder verblijft op Moederdag (ieder jaar) en op de verjaardag van de moeder op 10 mei (ieder jaar);
- [minderjarige ] in de zomervakantie van 2023 in de eerste drie weken van de zomervakantie (dat wil zeggen in de periode 21 juli 2023 tot 11 augustus 2023) tien dagen (tot een maximum van twaalf dagen inclusief een zorgweekend) aaneengesloten bij de vader zal zijn en in de laatste drie weken bij de moeder;
bekrachtigt de vakantie- en feestdagenregeling voor het overige;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van de bepaalde
kinderalimentatieen in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van datum van de bestreden beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige ] een bedrag van € 289,- (ZEGGE: TWEEHONDERDNEGENENTACHTIG EURO) per maand dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 8 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.