ECLI:NL:GHAMS:2023:1925

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
200.234.351/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen kennelijk onredelijke opzegging na langdurige arbeidsongeschiktheid en toekenning vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen KLM Catering Services Schiphol B.V. (KCS) naar aanleiding van een ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid. De appellant, die 15 jaar in dienst was, stelde dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was, vooral gezien zijn langdurige arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval en de vermeende tekortkomingen van KCS in de re-integratie. Het hof oordeelde dat KCS niet aansprakelijk was op grond van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en dat de opzegging niet kennelijk onredelijk was. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat KCS geen verwijt trof voor de arbeidsongeschiktheid van de appellant, en het hof bevestigde deze conclusie. De appellant had ook een vordering ingediend voor niet-opgenomen vakantiedagen, waarvoor het hof in het tussenarrest al een bedrag van € 4.220,- bruto had toegewezen. Het hof bleef bij deze beslissing, ondanks dat KCS betwistte dat de appellant recht had op dit bedrag. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter vernietigd en werd KCS veroordeeld tot betaling van het eerder toegewezen bedrag aan de appellant, met de bepaling dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.234.351/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 5133773/CV EXPL 16-5279
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 augustus 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C. van Scherpenzeel te Leersum,
tegen
KLM CATERING SERVICES SCHIPHOL B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.C.G. Martens te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en KCS genoemd.
Op 20 december 2022 is in deze zaak een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Vervolgens hebben [appellant] op 21 februari 2023 en KCS op 4 april 2023 een akte na tussenarrest genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

Kennelijk onredelijke opzegging
2.1
In het op 20 december 2022 tussen partijen gewezen arrest (zaaknummer 200.234.859/01) is overwogen dat KCS tegenover [appellant] niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW. In het tussenarrest van 8 oktober 2019 in die zaak had het hof al overwogen dat ook geen sprake was van aansprakelijkheid van KCS op grond van artikel 7:611 BW.
2.2
[appellant] heeft in eerste aanleg zijn vordering dat de opzegging kennelijk onredelijk was gebaseerd op de volgende omstandigheden: (i) zijn langdurige en probleemloze dienstverband van 15 jaar; (ii) hij is door een arbeidsongeval arbeidsongeschikt geraakt; (iii) KCS heeft in de eerste twee jaar van zijn dienstverband onvoldoende re-integratieactiviteiten ondernomen en (iv) de financiële gevolgen van het ontslag. Die omstandigheden bij elkaar maken dat het ontslag te ernstig is voor [appellant], vergeleken met het belang van KCS bij opzegging zonder een vergoeding te betalen.
2.3
De kantonrechter heeft voor de vraag of de opzegging kennelijk onredelijk was, getoetst aan het zogenoemde gevolgencriterium. Naar het oordeel van de kantonrechter trof KCS van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid en het voortduren daarvan geen verwijt. Weliswaar heeft KCS de eerste 104 weken niet volledig aan haar re-integratieverplichtingen voldaan, maar als gevolg van de opgelegde loonsanctie heeft [appellant] 52 weken langer zijn volledige salaris van KCS ontvangen. Dat [appellant] als gevolg van het enigszins tekortschieten door KCS in haar re-integratieactiviteiten belemmerd zou zijn ander werk te vinden, is volgens de kantonrechter niet komen vast te staan. Hoewel [appellant] als gevolg van het ontslag een inkomensverlies lijdt van - naar zijn zeggen - € 470,54 tot € 558,19 per maand, alsmede ernstig geraakt wordt in zijn pensioenopbouw, maakt dit de opzegging nog niet kennelijk onredelijk, ook niet mede in verband met de overige omstandigheden.
2.4
Met zijn grieven voert [appellant] aan dat zijn arbeidsongeschiktheid in de risicosfeer van KCS lag, en dat het er daarmee niet toe doet of KCS geen verwijt van het ontstaan en voortduren van de arbeidsongeschiktheid valt te maken. Tevens voert [appellant] aan dat de opzegging zonder vergoeding heeft plaatsgevonden. De combinatie van die omstandigheden zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die maken dat de opzegging kennelijk onredelijk is, aldus [appellant] in de grieven 1 en 4. Met de grieven 2 en 3 betoogt [appellant] daarbij dat KCS van de arbeidsongeschiktheid en het voortduren ervan wel een verwijt te maken valt. Hij wijst daarbij op de onvoldoende re-integratie-inspanningen van KCS. Volgens artikel 68 van de toen geldende cao kon het dienstverband met volledig arbeidsongeschikte werknemers pas worden verbroken twaalf maanden na de ingangsdatum van de WAO/WIA, aldus de grieven 2 en 3.
2.5
KCS heeft bij memorie van antwoord gemotiveerd betwist te zijn tekortgeschoten in haar re-integratieactiviteiten. [appellant] was al vanaf 25 juli 2013 80-100% arbeidsongeschikt, en op 26 maart 2015 zag de bedrijfsarts geen benutbare mogelijkheden. KCS betwist dat artikel 68 van de cao op [appellant] van toepassing was.
2.6
Bij akte na tussenarrest heeft [appellant] er nog op gewezen dat KCS hem niet heeft uitgenodigd voor de vacature van planner, hoewel [appellant] had laten weten daarin geïnteresseerd te zijn. Bij antwoordakte heeft KCS dit gemotiveerd weersproken en gesteld dat [appellant] voor deze vacature wel is uitgenodigd en een gesprek heeft gehad, maar was afgewezen.
2.7
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat KCS enig verwijt treft ter zake van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid van [appellant]. Ook is niet gebleken dat KCS per saldo te kort is geschoten in haar re-integratie-inspanningen. Weliswaar is KCS een loonsanctie opgelegd, maar als gevolg hiervan is [appellant] een jaar lang volledig doorbetaald terwijl niet is gebleken dat re-integratiekansen gemist zijn. Dat in strijd is gehandeld met artikel 68 van de cao is niet komen vast te staan. Het is juist dat [appellant] als gevolg van het ontslag inkomensverlies heeft geleden, maar de gestelde hoogte hiervan is, mede gelet op de lengte van het dienstverband en de periode van doorbetaling tijdens ziekte, niet zodanig dat dit de opzegging kennelijk onredelijk maakt.
2.8
Al met al is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de opzegging door KCS kennelijk onredelijk was. De grieven 1 tot en met 4 slagen niet.
Vakantiedagen
2.9
In het tussenarrest is al overwogen dat in het te wijzen eindarrest aan [appellant] een bedrag van € 4.220,- bruto zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 december 2015. KCS heeft er bij akte na tussenarrest op gewezen dat [appellant] bij zijn vordering was uitgegaan van een voltijds dienstverband, terwijl [appellant] aanstelling in werkelijkheid 93,33% bedroeg, waarvan ook de kantonrechter was uitgegaan en waartegen [appellant] geen grief heeft gericht. Het hof blijft bij zijn beslissing in het tussenarrest om aan [appellant] € 4.220,- bruto toe te kennen. Het mag zo zijn dat voor [appellant] een aanstelling gold van 93,33%, maar [appellant] enigszins onderbouwde berekening dat hij 70 niet opgenomen vakantiedagen had opgebouwd, is door KCS onvoldoende concreet en gemotiveerd betwist.
Conclusie
2.1
De conclusie is dat grief 5 slaagt en de grieven 1 tot en met 4 niet. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, zal aan [appellant] € 4.220,- bruto aan niet-opgenomen vakantiedagen worden toegekend. Bij die uitslag had de kantonrechter de proceskosten dienen te compenseren, zodat het hof dat alsnog zal doen en zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hoger beroep zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten in appel ook zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt KCS tot betaling aan [appellant] van € 4.220,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging die zal worden bepaald op 10%, alsmede met de wettelijke rente vanaf 1 december 2015;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
verklaart deze bovengenoemde betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, M.L.D. Akkaya en A.S. Arnold en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.