ECLI:NL:GHAMS:2023:192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.317.518/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en omgangscontacten tussen vader en kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een zorgregeling voor de kinderen werd vastgesteld. De man, wonende in Turkije, heeft in hoger beroep gevraagd om een zorgregeling waarbij hij contact kan hebben met zijn kinderen, die sinds september 2021 in Nederland verblijven. De vrouw, de moeder van de kinderen, heeft zich verzet tegen onbegeleide omgang en heeft zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een zorgregeling vast te stellen die in het belang van de kinderen is. Er is behoefte aan nader onderzoek naar de situatie en de relatie tussen de man en de vrouw, en hoe het contact tussen de man en de kinderen op een veilige manier kan worden hersteld. Het hof heeft de vordering van de man om een voorlopige omgangsregeling en videobelcontacten vast te stellen afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.317.518/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/330816 / KG ZA 22-407
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 januari 2023
inzake
[de man],
wonende te Turkije,
appellant,
advocaat: mr. B. Özates te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Tromp te Hoorn NH.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 10 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een mondeling vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), neergelegd in het proces-verbaal (hierna: het vonnis) van 12 september 2022 en onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
De dagvaarding bevat de grief.
De vrouw heeft op 1 november 2022 een memorie van antwoord met productie 2 tot en met 8 ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2023 doen bepleiten door hun advocaten. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. De man heeft de producties aangeduid A tot en met J ingediend en de vrouw de producties genummerd 9 en 10.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden, de vordering van de man zal toewijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De man heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2018 te [plaats A] , Turkije.
2.3.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] , geboren [in] 2019 te [plaats B] , Turkije, en
- [kind 2] , geboren [in] 2021 te [plaats C] , Turkije.
2.4.
De man heeft de Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De kinderen hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.5.
De vrouw heeft de echtelijke woning in Turkije op 14 september 2021 verlaten met medeneming van de kinderen. Zij is naar Nederland gegaan en heeft hier met de kinderen in een [opvanghuis] verbleven.
2.6.
De man heeft op 7 januari 2022 in Turkije een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend.
2.7.
De man heeft bij dagvaarding, uitgebracht medio augustus 2022, bij de voorzieningenrechter gevorderd een zorgregeling tussen de man en de kinderen te bepalen alsmede de vrouw te gebieden de man te informeren over de kinderen, waarna het bestreden vonnis gewezen.
2.8.
De vrouw heeft zich op 14 september 2022 gewend tot de hulpverlening van 1.Hoorn teneinde gevolg te geven aan het vonnis van 12 september 2022.
2.9.
Vervolgens heeft de man de rechtbank in Didim, Turkije, op 5 oktober 2022 bij wege van voorlopige voorzieningen verzocht het gezag over de kinderen aan hem toe te wijzen. De rechtbank heeft dit verzoek bij vonnis van 12 oktober 2022 afgewezen. Daarentegen is het gezag in de voorlopige voorzieningen aan de moeder toegewezen. Het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de kinderen en de man is toegewezen. Daarbij is bepaald dat de man omgang zal hebben met de kinderen iedere eerste en derde week van elke maand op zaterdag van 12:00 uur ’s ochtends tot 18:00 uur, waarbij de man alle kosten voor zijn rekening zal nemen. De rechtbank in Turkije heeft ambtshalve het verzoek tot uitlevering van de kinderen afgewezen.
2.10.
De kinderen zijn in november 2022 aangemeld bij Koel Jeugdzorg (hierna: Koel). Koel heeft bij brief van 15 december 2022, voor zover hier van belang, de volgende informatie verstrekt:
“(…)
De kinderen zijn in november 2022 aangemeld. De aanmeldprocedure is nog
niet afgerond maar gezien de ernst van de situatie is besloten de hulpverlening
direct te starten.
Gezien de reden van aanmelding wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid
betracht bij het opstellen van een plan van aanpak gericht op begeleid contact
van de kinderen met vader. De uitkomst van de zitting bij het Gerechtshof in
januari 2023 maakt daarvan onderdeel uit.
Samenvattend: op dit moment is er nog onvoldoende inzicht in wat er nodig is om een plan van aanpak en veiligheidsplan op te stellen ten behoeve van begeleid contact. (…)”
2.11.
De kinderen hebben sinds hun vertrek uit Turkije in september 2021 geen fysiek contact met de man gehad. Sinds december 2021 is er geen enkel contact meer tussen de kinderen en de man, ook niet via beeldbellen.

3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg

3.1.
De man heeft gevorderd - voor zover in hoger beroep nog van belang - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad een zorgregeling vaststelt waarbij de kinderen in de periode dat de man in Nederland verblijft dagelijks van 12:00 uur tot 17:00 uur omgang hebben met de man en in de periode dat de man in Turkije verblijft vier keer per week videobellen met de man.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om zich binnen één week na dit vonnis te melden bij het Wijkteam van de gemeente waar zij en de kinderen staan ingeschreven en medewerking te verlenen aan hulpverlening om het contact tussen de man en de kinderen te herstellen. Daarbij heeft zij partijen geboden om de aanwijzingen van de hulpverlening ten aanzien van het contact tussen de man en de kinderen op te volgen, een en ander met compensatie van de proceskosten.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1.
Tegen voornoemde beslissing van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met zijn grief op.
De man betwist dat sprake zou zijn van een dreigende dan wel gevaarlijke situatie die eraan in de weg zou staan dat hij zijn dochters kan zien. Hij betwist het door de vrouw gestelde huiselijk geweld tijdens het huwelijk. De vrouw heeft na haar vertrek uit Turkije nog veelvuldig contact met hem gezocht en dagelijks contact onderhouden. Vervolgens heeft zij op 5 december 2021 opeens het contact geblokkeerd en het videobellen met de kinderen onmogelijk gemaakt, stellende dat de man haar heeft geblokkeerd. De vrouw spreekt met twee monden. Hieruit blijkt volgens de man dat de vrouw niet vreest voor haar veiligheid en dat deze vrees niet de reden is van verbreking van het contact.
De man kan zich niet vinden in het oordeel van de voorzieningenrechter om het contact met de kinderen via de hulpverlening te laten lopen. Hij heeft in de periode september 2021- december 2021 middels beeldbellen contact gehad met de kinderen en dit contact verliep goed. Er is geen reden om te verwachten dat dat nu anders zou zijn. Contactherstel via hulpverlening vertraagt alleen maar. De man spreekt geen Nederlands en communicatie moet via een tolk. De man ziet ook niet in welke hulpverlening tijdens het bellen kan worden verleend.
4.2.
De vrouw verzet zich tegen (onbegeleide) omgang. Zij stelt dat zij heeft geleden onder het aanhoudend geweld jegens en misbruik van haar door de man. Er was een levensbedreigende situatie voor haar en de kinderen ontstaan, waardoor zij na overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en (deels) onder begeleiding van de politie en haar ouders naar Nederland is gevlucht. Dat er in de periode september-december 2021 wel contact was geweest, was op instigatie van het [opvanghuis] ; beeldbellen werd in het belang van de kinderen geacht. Blijkens de WhatsAppberichten heeft de man dit contact verbroken. De vrouw voert aan dat de man haar ook in die periode heeft bedreigd. Zij vreest dat de man de kinderen mee naar Turkije zal nemen.
De vrouw acht begeleiding van het beeldbellen door de hulpverlening van belang. [kind 1] heeft haar vader een jaar niet gezien. Het is niet duidelijk hoe [kind 1] zal reageren. [kind 1] heeft last van driftbuien en nachtmerries waarvan aannemelijk is dat deze voortkomen uit de periode dat partijen als gezin hebben samengeleefd. [kind 2] is nog zeer jong en het is de vraag of zij de man zal herkennen.

5.Beoordeling

5.1.
Alvorens het hof toekomt aan de vordering van de man ten aanzien van de zorgregeling, dient het hof ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
bevoegdheid
5.2.
Het hof overweegt dat voor het bepalen van de bevoegdheid op het gebied van beslissingen betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid de Verordening Brussel II-ter, het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (HKBV ’96), en de nationale wetgeving van belang zijn. Uit artikel 10:1 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de internationale regelingen voorgaan op de nationale wetgeving.
De Verordening Brussel II-ter is ingevolge het bepaalde in artikel 7 en artikel 15 van de Verordening van toepassing indien kinderen hun gewone verblijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie. Vast staat dat de kinderen sinds 14 september 2021 in Nederland verblijven. Ten tijde van het aanhangig maken van de onderhavige kort geding procedure bij de rechtbank in augustus 2022 hadden de kinderen hun gewone verblijfplaats dus in Nederland.
Het hof overweegt dat ook het HKV ’96 van toepassing is, waarbij zowel Nederland als Turkije partij zijn. Gelet op artikel 97 van de Verordening Brussel II-ter gaat bij samenloop tussen voornoemde verordeningen de Verordening Brussel II-ter voor op het HKV ’96 indien een kinderen zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat van de Europese Unie, zoals hier het geval is.
Op het moment dat dit geding aanving, kwam de voorzieningenrechter derhalve op grond van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe met betrekking tot de onderhavige vorderingen.
litispendentie
5.3.
Ter zitting is aan de orde geweest dat de man zowel in Nederland als in Turkije in het kader van een voorlopige voorziening een zorgregeling heeft gevorderd. Niet in geschil is dat de vordering ten aanzien van de zorgregeling in de onderhavige zaak en de vordering in de zaak in Turkije tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en deze vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen. Het hof stelt op basis van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen vast dat de man zijn vorderingen het eerst bij de Nederlandse rechter heeft aangebracht. Het hof is met partijen van oordeel dat zich geen situatie voordoet op grond waarvan het hof vanwege litispendentie de zaak zou moeten aanhouden.
voorlopige zorgregeling
5.4.
Op basis van de stukken, de foto’s en filmpjes op de SD-kaart en het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat partijen in Turkije een heftige tijd hebben gehad. Het hof sluit niet uit dat deze periode zijn weerslag zal hebben (gehad) op de kinderen en op de relatie tussen partijen. Duidelijk is dat de verstandhouding tussen partijen fors is verstoord.
5.5.
De kinderen hebben inmiddels ruim een jaar geen contact met de man gehad. Wat de reden is geweest voor het verbreken van dit contact - partijen verschillen hierover van mening - laat het hof in het midden. Het is in ieder geval duidelijk dat de kinderen zeer jong waren bij het vertrek naar Nederland ( [kind 1] ruim 1,5 jaar en [kind 2] zes maanden), dat zij al bijna 1,5 jaar geen fysiek contact hebben gehad met de man en al ruim een jaar geen contact via beeldbellen.
5.6.
Gelet op de uiteenlopende verhalen van partijen, de door de vrouw geuite zorgen en de jonge leeftijd van de kinderen, is nader onderzoek nodig naar de wijze waarop het vertrouwen tussen de man en de vrouw en daarmee het contact tussen de man en de kinderen kan worden hersteld, op een wijze waarop het contact op een (voor de kinderen) veilige manier tot stand kan worden gebracht. Voor een dergelijk onderzoek is geen plaats in het bestek van dit kort geding. Het hof heeft thans dan ook onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen welke zorgregeling in het belang van de kinderen is. Het hof zal de vordering van de man om een voorlopige omgangsregeling en/of videobelcontacten vast te stellen dan ook afwijzen. Het hof komt niet toe aan het bewijsaanbod van de man, omdat dit geding zich daarvoor niet leent.
Slotsom
5.7.
De grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Gelet op de verhouding tussen partijen als echtgenoten zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 12 september 2022;
6.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Troost, mr. A.R. Sturhoofd en mr. C.M.J. Peters en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.