ECLI:NL:GHAMS:2023:1880

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.320.835/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en omgangsregeling van minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van de 16-jarige minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om het gezag alleen aan hem toe te kennen. De minderjarige heeft aangegeven dat hij niet wil dat zijn moeder met het gezag over hem belast is, omdat dit belastend is voor zijn vader en diens gezin. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de eerdere beslissingen, en dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag aan de vader wordt toegewezen. De moeder heeft in het verleden geen adequate omgangsregeling kunnen waarborgen, en de minderjarige heeft al geruime tijd geen contact met haar gehad. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd en de zorgregeling is vastgesteld op basis van de wensen van de minderjarige. De vader is verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van [minderjarige 1], en de moeder kan contact hebben op momenten dat de minderjarige dat wenst, onder begeleiding. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die behoefte heeft aan stabiliteit en rust in zijn leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.320.835/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/326284 / FA RK 22-1280
Beschikking van de meervoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Beekelaar te Kwadijk,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B ] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de rechtbank), van 4 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 oktober 2022.
2.2
De vader heeft op 14 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 april 2023 met bijlagen.
2.4
[minderjarige 1] heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.
2.6
De advocaat van de vader heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep een pleitnota alsmede een e-mail van [X] (Family Supporters) aan de moeder van 5 april 2023 overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2005 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op
22 augustus 2008 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 22 april 2008.
3.2
Tijdens dit huwelijk [in] 2006 de minderjarige [minderjarige 1] geboren.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van 22 april 2008 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder bepaald en is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de vader en [minderjarige 1] bepaald.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 2 maart 2016 is een gewijzigde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2018 is het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] te wijzigen, aldus dat [minderjarige 1] hoofdverblijfplaats bij hem heeft, en een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vast te stellen, afgewezen.
3.6
Dit hof heeft bij beschikking van 17 september 2019, met gedeeltelijke vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2018 en met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 2 maart 2016, een zorgregeling bepaald, waarbij [minderjarige 1] om de week van zondag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft. De beslissing van de rechtbank van 22 augustus 2018 over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is in vorengenoemde beschikking van het hof bekrachtigd.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 4 februari 2020 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio [plaats B ] ) (verder te noemen: [jeugdbescherming] ) met ingang van 4 februari 2020 tot 4 februari 2021. De kinderrechter in de rechtbank heeft bij beschikking van 30 april 2020 [jeugdbescherming] vervangen door de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd en heeft voortgeduurd tot 4 februari 2023.
3.8
De kinderrechter in de rechtbank heeft bij beschikking van 17 november 2020 (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader, welke machtiging nadien is verlengd en heeft voortgeduurd tot 4 februari 2023.
3.9
De moeder is tevens de moeder van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 2] . De vader is tevens de vader van de minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, op verzoek van de vader het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] beëindigd en bepaald dat de vader alleen het gezag over [minderjarige 1] toekomt. Verder is, eveneens op verzoek van de vader, een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft op de momenten dat hij dat wil en onder begeleiding.
4.2
De moeder verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), de verzoeken van de vader ten aanzien van het gezag en de zorgregeling alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader bezwaar gemaakt tegen toevoeging aan het dossier van het als productie 8 overgelegde relaas van de moeder. Het hof overweegt dat het aan de advocaat van de moeder is om haar stellingen en verzoeken in deze procedure naar voren te brengen. De verklaring van de moeder zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
5.2
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. In een rapport van de raad van 10 januari 2020 is vermeld dat [minderjarige 1] sinds zijn vroegste jeugd te maken heeft gehad met veel onrust en onvoorspelbaarheid in zijn opvoedingsomgeving. Er was sprake van een patroon van meldingen van huiselijk geweld tussen de moeder en haar (ex-)partners. Daarnaast zijn er signalen dat [minderjarige 1] door de moeder fysiek is mishandeld. [minderjarige 1] leeft in twee gescheiden werelden en het lukt de ouders niet om deze twee werelden leefbaar te maken. [minderjarige 1] woont sinds november 2020 bij de vader. In het door de vader bij zijn verweerschrift in hoger beroep overgelegde borgingsplan van de GI is vermeld dat het sinds de uithuisplaatsing bij de vader beter gaat met [minderjarige 1] , dat hij zich conform zijn leeftijd ontwikkelt en dat hij in een veilige omgeving opgroeit. De spanning bij [minderjarige 1] is afgenomen en hij heeft geen lichamelijke klachten meer. Het is voor de moeder soms moeilijk om sensitief bij [minderjarige 1] aan te sluiten, maar zij wil geen hulpverlening om dit te verbeteren, aldus het borgingsplan. In de rapportage traumadiagnostiek van Family Supporters van 27 januari 2023 is vermeld dat [minderjarige 1] impactrijke gebeurtenissen grotendeels op een gezonde manier lijkt te hebben verwerkt en een plek te hebben gegeven.
gezag
5.3
Uit artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel.
5.5
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] alleen aan de vader toekomt. De moeder gebruikt haar gezag geenszins om het leven van [minderjarige 1] te controleren. Al geruime tijd heeft nagenoeg geen omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] plaatsgevonden, zodat zij voor het verkrijgen van informatie over zaken die [minderjarige 1] betreffen afhankelijk is van een juiste, volledige en tijdige informatievertrekking door de vader. De vader informeert haar niet tijdig over zaken die school betreffen en hij schetst bij hulpverlenende instanties een onjuist beeld, namelijk dat hij alleen met het gezag belast is, waardoor de communicatie tussen de ouders moeizamer verloopt dan nodig is. De vader probeert de moeder bewust buiten spel te zetten. De door de vader in de procedure in eerste aanleg aangehaalde voorbeelden ter onderbouwing van zijn stelling dat tussen de ouders geen communicatie mogelijk is en [minderjarige 1] hierdoor steeds meer klem komt te zitten tussen hen, zijn niet juist. De moeder heeft al binnen enkele weken toestemming gegeven voor een nieuw identiteitsbewijs voor [minderjarige 1] . Zij heeft ook niet geweigerd om toestemming te verlenen voor het verblijf van [minderjarige 1] in Duitsland. De vader had de moeder niet van juiste en/of volledige informatie voorzien. Onlangs heeft de moeder van haar contactpersoon bij de GI vernomen dat een informatieregeling van eenmaal per maand in plaats van eenmaal per drie weken voldoende wordt geacht. Door onder de hiervoor vermelde omstandigheden het eenhoofdig gezag aan de vader toe te kennen zal het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] verder afnemen en het risico op ouderverstoting toenemen.
5.6
De vader voert aan dat de rechtbank hem terecht en op de juiste gronden met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] heeft belast. [minderjarige 1] is jarenlang het slachtoffer geweest van huiselijk geweld door de moeder. Hij heeft daardoor trauma’s opgelopen. Het heeft lang geduurd voordat [minderjarige 1] durfde aan te geven dat hij niet meer bij de moeder wilde wonen. Nadat [minderjarige 1] in 2020 bij de vader was gaan wonen, bleef hij last houden van de communicatieproblemen tussen zijn ouders. De moeder probeerde nog steeds invloed uit te oefenen en van een werkbare situatie was geen sprake. Het heeft een half jaar geduurd voordat de moeder toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart had gegeven. Daarbij komt dat de moeder dingen tot in detail wil weten en ook telefonisch contact heeft opgenomen met de orthodontist, de tandarts, de huisarts en de school. [minderjarige 1] wil niet dat de moeder met het gezag over hem belast is. Inmiddels gaat het goed met hem. Er is nu geen strijd meer, mede doordat de vader zonder vertraging beslissingen over [minderjarige 1] kan nemen. Omdat de moeder nauwelijks contact met [minderjarige 1] heeft, is het voor haar steeds lastiger om gezagsbeslissingen te kunnen nemen. De vader informeert de moeder eenmaal per maand over aangelegenheden die [minderjarige 1] betreffen.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. [minderjarige 1] , die al zijn hele leven is belast met de strijd tussen zijn ouders, heeft rust en duidelijkheid nodig. Mede gelet op zijn leeftijd moet met zijn mening rekening worden gehouden.
5.8
Volgens de GI is het niet in het belang van [minderjarige 1] dat de moeder mede met het gezag over [minderjarige 1] is belast. Zij houdt veel van haar zoon, maar kan onvoldoende aansluiten bij de behoefte van [minderjarige 1] .
5.9
Het hof overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk gezag over hun kind uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de ouders jarenlang een (ook juridische) strijd hebben gevoerd over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en dat de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen hen al geruime tijd ernstig verstoord zijn. De ouders hebben veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd, waarbij de moeder tot in detail is ingegaan op zaken die [minderjarige 1] betreffen, wat mede ervoor heeft gezorgd dat de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] zeer moeizaam is verlopen. Ook nadat [minderjarige 1] in november 2020 bij de vader uit huis was geplaatst, wilde de moeder de controle over het leven van [minderjarige 1] behouden. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de moeder daarbij ten onrechte eraan voorbij gaat dat [minderjarige 1] bij de vader woont zodat, anders dan voorheen toen de ouders nog samen met [minderjarige 1] een gezin vormden, de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] niet langer (mede) voor haar rekening komen. Dit betekent zij minder invloed heeft op zaken die daarmee verband houden en dat de vader voor het nemen van beslissingen over dergelijke zaken niet telkens en in detail toestemming van de moeder nodig heeft. Voldoende aannemelijk is dat de moeder dit moeilijk kan accepteren en controle over het leven van [minderjarige 1] wil blijven uitoefenen. Dit is belastend voor de vader en zijn gezin, waarbij mede van belang is dat de partner van de vader door de moeder niet wordt erkend als mede-opvoeder van [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] heeft zowel in de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep de wens geuit dat zijn moeder niet langer met het gezag over hem belast is. Het hof kent gewicht toe aan het standpunt van [minderjarige 1] , omdat hij stellig en consistent daarin is en hij inmiddels ook de leeftijd heeft (bijna zeventien jaar), waarop hij de gevolgen van wat hij zegt kan overzien. Het hof acht aannemelijk dat beëindiging van het gezag van de moeder hem de ruimte, stabiliteit en rust geeft die hij nodig heeft om zich verder te kunnen ontwikkelen en op een veilige manier in het gezin van de vader te kunnen opgroeien. Daarbij komt dat de moeder en [minderjarige 1] elkaar al geruime tijd niet meer op regelmatige basis hebben gezien. Dit heeft tot gevolg dat de moeder niet goed weet hoe het met [minderjarige 1] gaat en daardoor niet in staat is om verantwoord over [minderjarige 1] te kunnen meebeslissen. Gelet op het voorgaande acht het hof wijziging van het gezamenlijk gezag, in die zin dat het gezag over [minderjarige 1] aan de vader toekomt, in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk. Daarom zal het hof het hoger beroep van de moeder op dit punt afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen. Het hof merkt hierbij, wellicht ten overvloede, op dat dit niet wegneemt dat de vader zich dient te (blijven) houden aan de op hem rustende informatie- en consultatieverplichting ten opzichte van de moeder.
zorgregeling
5.11
Op grond van artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van (onder meer) de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.12
Tussen partijen is niet in geschil dat de bij beschikking van het hof van 17 september 2019 vastgestelde zorgregeling, die inhoudt dat [minderjarige 1] om de week van zondag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, al geruime tijd niet meer wordt uitgevoerd, zodat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel.
5.13
De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat [minderjarige 1] altijd welkom bij haar is, maar dat zij zich niet kan vinden in de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling. [minderjarige 1] heeft de moeder na de bestreden beschikking één keer bij toeval ontmoet en hij is één keer met begeleiding bij haar thuis geweest. [minderjarige 2] en [minderjarige 2] zijn dan blij om [minderjarige 1] te zien, maar omdat niet bekend is of en, zo ja, wanneer zij hem weer zullen zien, zorgt dit bij hen voor onrust, onzekerheid en verdriet. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder te kennen gegeven dat zij openstaat voor begeleide omgang met [minderjarige 1] op de momenten dat hij dat wil en op geleide van Family Supporters. De moeder en haar gezin missen [minderjarige 1] .
5.14
De vader voert aan dat in de bestreden beschikking is aangesloten bij de wens van [minderjarige 1] om zelf te kunnen aangeven of hij behoefte eraan heeft om zijn moeder te zien en om de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden. Deze wens heeft te maken met de angst dat zijn moeder boos wordt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader hieraan toegevoegd dat hij [minderjarige 1] stimuleert om omgang met de moeder te hebben, maar dat hij hem niet kan dwingen.
5.15
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.16
Volgens de GI waren er afspraken gemaakt over het contact(herstel) tussen de moeder en [minderjarige 1] . De ene keer stond hij wel open voor contact en de andere keer niet.
5.17
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de door het hof bij beschikking van 17 september 2019 vastgestelde zorgregeling al geruime tijd niet meer wordt uitgevoerd. De moeder en [minderjarige 1] hebben elkaar in januari 2023 tijdens een (volgens de moeder toevallige) ontmoeting op het werk van [minderjarige 1] gezien en in februari 2023 heeft de GI een afspraak voor een bezoek bij de moeder thuis geregeld.
[minderjarige 1] heeft het hof voorafgaand aan de zitting in hoger beroep schriftelijk kenbaar gemaakt dat hij geen vaste regeling wil en dat hij wil dat de bezoeken begeleid plaatsvinden. De advocaat van de vader heeft ter zitting in hoger beroep een e-mail van [X] (Family Supporters) aan de moeder van 5 april 2023 overgelegd, waarin is vermeld: “
(…) Vanmiddag ben ik met uw zoon in gesprek geweest. Wij zouden een planning maken voor de contact momenten tussen u en uw zoon. Uw zoon heeft bij mij aangegeven dat hij op dit moment geen behoefte heeft aan contact met u. [minderjarige 1] heeft deze week uw verweer mee gekregen over de aankomende hoge beroep. Hij is hier zeer verbaasd over en is er van geschrokken wat daar in stond. Hij vindt het hele verhaal omgedraaid en de artikelen waar naar gewezen werd was hij het niet mee eens. Hij vond het contact al met u moeizaam, maar door dit verweer vind hij het te spannend om u de komende tijd te zien.
Ik heb bij uw zoon aangegeven dat hij daar ruimte in krijgt, maar dat hij wel moet nadenken samen met mij hoe hij het contact wilt herstellen en wat voor stappen daar in gemaakt worden. [minderjarige 1] wil eerst de rechtszaak afwachten en vanuit daar wilt hij met mij kijken hoe het contact weer neer te zetten. Ook omdat uw zoon in zijn examen periode zit wilt hij zich daar volledig op focussen. (…)
Deze mail is samen met uw zoon gemaakt (…)
Het hof laat de mening van [minderjarige 1] ook voor wat betreft het contact met zijn moeder zwaar wegen. [minderjarige 1] is, zoals hiervoor overwogen, op dit moment het meest gebaat bij rust en stabiliteit, die door het afdwingen van omgang met de moeder zullen worden verstoord. Het nu forceren van omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] zal (mogelijk) averechts werken en de verhouding tussen hen verder beschadigen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat op 31 mei 2023 een gesprek tussen [minderjarige 1] en [X] zal plaatsvinden, waarin het (herstel van het) contact tussen de moeder en [minderjarige 1] zal worden besproken. Bij deze stand van zaken acht het hof de beslissing van de rechtbank het meest in het belang van [minderjarige 1] .
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat de moeder niet heeft verzocht om vaststelling van een andersluidende omgangsregeling, zal het hof het hoger beroep van de moeder ook op dit punt afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang eveneens bekrachtigen. Het hof spreekt daarbij de hoop uit dat deze beslissing voor de benodigde rust zal zorgen en dat [minderjarige 1] , al dan niet met behulp van de hulpverlening, de ruimte zal voelen om weer contact met zijn moeder te hebben.
Proceskosten
5.18
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. Het hof zal het verzoek van de vader afwijzen en de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.19
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt.
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 1 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.