ECLI:NL:GHAMS:2023:1870

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.285.101/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijzigingsbedingen en renteverplichtingen bij bankleningen aan vastgoedbeheermaatschappijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [A.] Investments B.V. en [A.] Beheer B.V. tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. over de wijziging van de voorwaarden van bankleningen die in de periode 2006-2008 zijn verstrekt. De appellanten, die commercieel vastgoed beheren en exploiteren, hebben bezwaar gemaakt tegen de verhogingen van de renteopslagen en de aflossingsverplichtingen die Rabobank heeft doorgevoerd. De rechtbank had eerder alle vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen consumenten zijn en dat de wijzigingen in de voorwaarden van de leningen zijn overeengekomen. Het hof oordeelt dat de wijzigingsbedingen niet onredelijk bezwarend zijn en dat Rabobank binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld bij het doorvoeren van de wijzigingen. De appellanten hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de wijzigingen onterecht zijn doorgevoerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.101/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/655056 / HA ZA 18-1009
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 augustus 2023
inzake

1.[A.] INVESTMENTS B.V.,

2.
[A.] BEHEER B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam, met kantoor te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en Rabobank genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellanten] beheren en exploiteren commercieel vastgoed. Rabobank heeft in de periode 2006-2008 diverse leningen aan [appellanten] verstrekt. Vanaf 2013 zijn de opslagen op de variabele rente op de leningen aangepast en zijn er aflossingsverplichtingen vastgesteld. [appellanten] maken hiertegen bezwaar.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 10 januari 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 23 oktober 2019 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en Rabobank als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met wijziging van eis en met producties 1 DHB tot en met 8 DHB
- memorie van antwoord, met producties 7 tot en met 12
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Partijen hebben daar de zaak doen toelichten, [appellanten] door mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen en mr. T.G. Wouda, advocaten te Arnhem, en Rabobank door mr. Ubels en mr. B.W. Wijnstekers, advocaat te Amsterdam.
Beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en producties ingebracht, [appellanten] productie 9 DHB en Rabobank producties 13a tot en met 13d.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
‘Primair
voor recht te verklaren dat (i) de door Rabobank doorgevoerde wijzigingen in de opslagen en aflossingsverplichtingen in strijd moeten worden geacht met het bepaalde in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden althans dat (ii) de door Rabobank doorgevoerde opslagverhogingen niet overeengekomen zijn, althans dat (iii) het wijzigingsbeding ten aanzien van de opslag in de kredietdocumentatie onredelijk bezwarend is en derhalve rechtsgeldig door [appellanten] is vernietigd c.q. thans als nietig beschouwd moet worden, althans dat (iv) het wijzigingsbeding ten aanzien van de opslag in de kredietdocumentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en derhalve buiten toepassing moeten worden gelaten, als gevolg waarvan de opslagverhogingen zonder grondslag zijn doorgevoerd en de oorspronkelijk overeengekomen opslagen van 0,8% voor de toekomst ongewijzigd gehandhaafd dienen te blijven;
voor recht te verklaren dat de aflossingsverplichtingen bij wijzigingsovereenkomsten van 31 januari 2014 en 23 april 2014 in strijd met de kredietovereenkomsten zijn doorgevoerd en in per 1 juli 2016 zijn verlengd en dat de leningen aflossingsvrij blijven tot 31 oktober 2021 (Lening I), 27 november 2022 (Lening II), 24 januari 2023 (Lening III) en 26 juni 2022 (Lening IV);
Rabobank dienaangaande te veroordelen ten titel van schadevergoeding, althans onverschuldigde betaling tot (terug)betaling van het bedrag aan rente dat [appellanten] als gevolg van de opslagverhogingen meer heeft betaald dan de rente opslag van 0,8% die zij aanvankelijk (in 2006, 2007 en 2008) ten aanzien van de Leningen met Rabobank is overeengekomen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:119 BW te berekenen vanaf het doorvoeren van de opslagverhogingen, althans en subsidiair vanaf 2 oktober 2017, althans en meer subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening;
alsmede Rabobank te veroordelen ten titel van schadevergoeding, althans onverschuldigde betaling tot (terug)betaling van het bedrag aan aflossingen dat [appellanten] als gevolg van de ten onrechte doorgevoerde aflossingsverplichtingen heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:119 BW te berekenen vanaf het doorvoeren van de betreffende aflossingsverplichtingen, althans en subsidiair vanaf 2 oktober 2017, althans en meer subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening;
Rabobank te veroordelen tot nakoming van de afspraken zoals deze in de aanvankelijke kredietovereenkomsten (2006, 2007 en 2008) zijn overeengekomen;
Rabobank te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van de buitengerechtelijke incassokosten ad EUR 1.875,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair:
tevens voor recht te verklaren dat de verhoging van de opslag per 1 september 2017 in strijd is met hetgeen tussen partijen overeengekomen is;
Rabobank dienaangaande te veroordelen tot betaling van het bedrag aan rente dat [appellanten] als gevolg van deze opslagverhoging per 1 september 2017 meer heeft betaald dan de rente opslag die zij voor 1 september 2017 betaalde (zijnde , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW primair te berekenen vanaf de data waarop [appellanten] nadien de opslagen aan Rabobank heeft voldaan tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair te berekenen vanaf 2 oktober 2017, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening;
Rabobank te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van de buitengerechtelijke incassokosten ad EUR 875,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag van algehele voldoening;
Zowel primair als subsidiair
Rabobank te veroordelen om vanaf de datum van het te wijzen [arrest] [appellanten] over te hevelen van bijzonder beheer naar de afdeling commerciële relaties;
Rabobank te veroordelen inde proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep en dat indien binnen veertien dagen na het wijzen van arrest niet aan deze veroordeling is voldaan, Rabobank de wettelijke rente hierover verschuldigd zal zijn, alsmede Rabobank te veroordelen in de nakosten;
Rabobank te veroordelen tot terugbetaling van de door [appellanten] in eerste aanleg betaalde proceskosten en nakosten van EUR 7.599,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf dat moment van betaling (29 november 2019) tot aan de dag der algehele voldoening.’
Rabobank heeft geconcludeerd tot het bekrachtigen van het bestreden vonnis, met
– uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep en de nakosten, met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in onderdeel 2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen deze ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen vaststaan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is bestuurder van Stichting Administratiekantoor [B.] . Deze stichting houdt de aandelen in [A.] Beheer en [C.] Beheer B.V. (hierna: [C.] ). [A.] Beheer houdt alle aandelen in [A.] Investments B.V. en ook aandelen in andere vennootschappen. [A.] Investments B.V. houdt 45% van de aandelen in [D.] B.V. (hierna: [D.] ). [D.] houdt aandelen in diverse vennootschappen, waaronder [E.] Handel B.V. [naam 1] is bestuurder van (onder meer) [appellanten]
3.2.
[appellanten] hebben een onderneming in het beheer en de verhuur van (met name) bedrijfsmatig vastgoed. Een deel van het vastgoed van [appellanten] werd en wordt verhuurd aan met [appellanten] verbonden vennootschappen.
3.3.
In de periode van 31 oktober 2006 tot en met 26 juni 2008 heeft een rechtsvoorganger van Rabobank aan [appellanten] onder meer de volgende leningen verstrekt.
datum
hoofdsom
looptijd
aflossing
doel
Lening 1
31-10-2006
€1.000.000
€ 100.000
25
onbepaald
Aflossingsvrij
aflossingsvrij
Bedrijfsvoering
RC
Lening 2a
27-11-2007
€ 300.000
25
aflossingsvrij
nieuwbouw
Lening 2b
27-11-2007
€ 250.000
25
aflossingsvrij
nieuwbouw
Lening 3
24-04-2008
€ 865.000
25
€ 1.675 pm*
aankoop pand
Lening 4
29-06-2008
€ 850.000
30
aflossingsvrij
aankoop pand
* Tot de hoofdsom was teruggebracht tot € 765.000, daarna aflossingsvrij.
De rente op deze leningen was variabel, namelijk gelijk aan het driemaandelijkse Euribor-tarief, met een opslag van toen 0,8% per jaar.
3.4.
Op de leningen zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing
(hierna: ABV).
Op lening 1 zijn, voor zover relevant, ook de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001 van toepassing (hierna: AVZ 2001).
Op lening 2, 3 en 4 zijn ook de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank 2006 van toepassing (hierna: AVZ 2006)
3.5.
In de tekst van de overeenkomst met betrekking tot lening 1 is onder meer vermeld:
‘Het tarief van de basiscomponent wordt door de bank vastgesteld en gewijzigd op de in artikel 23 1id a van de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001 aangegeven wijze.
De opslag kan door de bank altijd worden gewijzigd.
(…)
Vijf jaar na ondertekening van het financieringsvoorstel, en vervolgens iedere vijf jaar, is de bank gerechtigd de leningvoorwaarden aan te passen, waaronder nadrukkelijk wordt begrepen de voorwaarde tot tussentijdse aflossingen.
De ontwikkelingen in uw bedrijf of uw bedrijfstak kunnen aanleiding geven tot aanpassing van de voorwaarden. Indien u en de bank het niet over de nieuwe leningvoorwaarden eens kunt worden dient u de lening in zijn geheel af te lossen.’
3.6.
In de tekst van de overeenkomsten met betrekking tot de leningen 2, 3 en 4 is onder meer vermeld:
‘Het tarief van de basiscomponent wordt door de bank vastgesteld en gewijzigd op de in artikel 23 van de hierna vermelde Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank aangegeven wijze. De opslag kan door de bank altijd worden gewijzigd.
(…)
Vijf jaar na ingangsdatum en vervolgens iedere vijf jaar, is de bank gerechtigd de geldleningsvoorwaarden aan te passen, waaronder nadrukkelijk wordt begrepen de voorwaarde tot tussentijdse aflossingen. De ontwikkelingen in het bedrijf of de bedrijfstak van debiteur kunnen onder andere aanleiding geven tot aanpassing van de voorwaarden. Indien de debiteur het niet eens is met de nieuwe geldleningsvoorwaarden dient de debiteur de geldlening terstond in zijn geheel af te lossen.’
3.7.
Art. 23 van de AVZ 2006 luidt onder meer:
‘a De bank stelt de rente vast op basis van een Euro InterBank Offered Rate (Euribortarief) (…). De basiscomponent is gelijk aan het Euribortarief, dat voor de betreffende roll-overperiode is vastgesteld op de voorlaatste Euribor FBE werkdag van de kalendermaand voorafgaand aan de nieuwe roll-overperiode. (…) De bank kan de opslag altijd wijzigen. De bank zal de vastgestelde rente aan de debiteur meedelen.
(…)
d De debiteur is bevoegd om zonder tot betaling van een vergoeding verplicht te zijn:
1 de geldlening algeheel af te lossen indien de bank de in de rente begrepen opslag verhoogt, mits de geldlening algeheel wordt afgelost op de eerste dag van een kalendermaand die is gelegen binnen een termijn van drie maanden na de verhoging van de opslag’.
Art. 23 AVZ 2001 bevat een tekst die nagenoeg gelijk is.
3.8.
Lening 2a is volledig afgelost in 2009.
3.9.
In maart 2012 werden 11 van de 33 panden die [appellanten] in eigendom hadden niet verhuurd en in zoverre was dus sprake van leegstand.
3.10.
Op 21 mei 2012 is [E.] failliet verklaard, waarna een doorstart van haar onderneming heeft plaatsgevonden.
3.11.
Op 30 november 2012 heeft Rabobank in een gesprek met [appellanten] meegedeeld dat zij de aflossing en opslag van de leningen 1, 2 en 4 wilde wijzigen als gevolg van een hoger kredietrisico in verband met de marktomstandigheden en de situatie van de grootste huurder van [appellanten] wat betreft de doorstart van [E.] . Rabobank heeft hiertoe voorstellen aan [appellanten] gedaan, waaronder het voorstel om de opslagen te verhogen met 2%-punt. [appellanten] hebben op de voorstellen gereageerd en partijen zijn tot overeenstemming gekomen. Op 24 januari 2013 zijn wijzigingsovereenkomsten ondertekend. Krachtens deze overeenkomsten is de opslag met betrekking tot de leningen 1, 2 en 4 verhoogd van 0,8% naar 1,5% en moest op deze leningen maandelijks worden afgelost met een bedrag dat varieerde van € 1.416,67 tot € 1.675,-. Bij wijzigingsovereenkomst van 23 april 2014 is voor lening 3 een maandelijkse aflossing van € 1.416,67 overeengekomen.
3.12.
Op elk van deze wijzigingsovereenkomsten zijn de algemene voorwaarden
Bedrijfsfinanciering 2010 (AVB 2010) van toepassing verklaard. Artikel 25 van deze voorwaarden luidt onder meer:
‘(..) Voor zover een Rabobank Roll-Over Lening is overeengekomen, gelden verder de volgende bepalingen:
a De bank stelt de rente vast op basis van een Euro Interbank Offered Rate (Euribortarief) (..) verhoogd met een door de bank te bepalen opslag. (..) De bank kan de opslag altijd wijzigen. De bank zal de vastgestelde rente aan de debiteur meedelen. De bank zal de opslag vanaf de in de akte vermelde ingangsdatum echter niet wijzigen vanwege voor de bank geldende omstandigheden op de geld- en kapitaalmarkt. (..)
d. De debiteur is bevoegd om zonder tot betaling van een vergoeding verplicht te zijn:
1. de geldlening algeheel af te lossen als de bank de in de rente begrepen opslag verhoogt, mits de geldlening algeheel wordt afgelost op de eerste dag van de kalendermaand die is gelegen binnen een termijn van drie maanden na de verhoging van de opslag (..)’.
3.13.
Op enig moment zijn [appellanten] ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer van Rabobank (hierna: de afdeling BB). Bij e-mail van 28 december 2015 heeft Rabobank bij [appellanten] taxaties van de vastgoedportefeuille van [appellanten] opgevraagd. [appellanten] hebben zich over het een en ander bij Rabobank beklaagd.
3.14.
Bij brief van 12 april 2016 heeft Rabobank aan [appellanten] onder meer het volgende meegedeeld:
‘Op 4 maart 2016 ontvingen wij van u een brief met daarin een klacht over het vermeende doel van de bank om uw onderneming door onze afdeling Bijzonder Beheer te laten bedienen. De reden dat de bank dit heeft gedaan is gelegen in het feit dat [A.] Investments B.V., op basis van de zelf gegenereerde cashflow in 2014, de marktconforme verplichtingen aan derden zelfstandig niet kan voldoen. Daarbij lopen de komende periode, diverse huurcontracten af.
Door de huidige marktomstandigheden hebben de verlengingen en de nieuwe contracten veel kortere looptijden hetgeen het risicoprofiel verhoogd.
Op het oog wordt binnen [A.] Investments B.V. een positief resultaat geboekt, wanneer rekening wordt gehouden met de verliezen in 2013 en 2014 van uw 45% belang in [D.] B.V. en een reguliere afschrijving op uw vastgoedportefeuille, is het resultaat niet positief geweest. De reden dat er geen liquiditeitstekorten tekorten ontstaan, is door relatief lage aflossingen ten opzichte van het financieringsvolume van Rabobank Centraal Twente en het feit dat de rekening-courant-verhoudingen met groepsonderdelen zijn afgenomen. Doordat verplichtingen uit hoofde aan de belastingdienst actueel werden, ontstond er eind 2015 een liquiditeitsprob1eem.
Dit heeft u opgelost door binnen de groep verplichtingen in te vullen, o.a. door het verkopen van vastgoed vanuit privé naar uw onderneming, door bij derden financieringen aan te trekken en door vastgoed in Tsjechië te verkopen.
Daarnaast bent u op zoek naar additionele liquiditeiten voor uw dochteronderneming [D.] B.V.; door sneller te betalen kunt u kortingen bedingen die noodzakelijk zijn om de rentabiliteit van deze onderneming weer op een acceptabel niveau te krijgen.
(…)
U heeft aangegeven de vereenvoudiging, vanwege de kosten van taxaties, te willen uitstellen tot het laatste kwartaal van 2016. De bank is bereid dit te accepteren waarbij zij ook het formele moment voor bezien van de aflossing die wij uit stelden tot 1 juli 2016, naar 31 december 2016 doorschuift. Wel zal de bank, de tarieven die wij hanteren, per 1 juli 2016 meer in lijn brengen
met de huidige marktomstandigheden voor verhuurd vastgoed en de toegenomen risico's. De bank doet hierbij een beroep op de toepasselijke voorwaarden.’
3.15.
Bij e-mail van 30 juni 2016 heeft Rabobank aan [appellanten] onder meer meegedeeld dat zij bleef bij haar standpunt en verder:
‘Zo kan genoemd worden dat uit de exploitatie niet de lasten jegens derden voldaan kan worden. U heeft dit opgelost door onder meer verkoop van OG, maar dit neemt niet weg dat zonder die verkoop de lasten niet konden worden voldaan uit de feitelijke exploitatie. De bank suggereert hiermee niet dat de verkoop van OG een onjuist besluit is geweest, maar zij stelt slechts vast, dat uit de normale exploitatie de lasten niet voldaan konden worden. (…)
De reden van de opslag is wel dezelfde reden als dat u bent overgeheveld qua afdeling, te weten dat de exploitatie onder druk staat en daardoor het risico van de bank wordt vergroot. De oorzaak heeft dus twee gevolgen (opslag verhoging en overheveling naar Bijzonder Beheer) en het is niet zo dat vanwege plaatsing onder Bijzonder Beheer de opslag wordt verhoogd. (…)
Meer verder wijs ik erop dat u in verzuim bent voor wat betreft het aanleveren van de jaarcijfers 2015 van diverse groepsmaatschappijen zoals overeengekomen. Wij hebben eerder navraag gedaan over de aandelenbelangen en zeggenschapsstructuur binnen uw ondernemingen. Tot op heden is ons nog niet helder hoe deze belangen precies zijn verdeeld. Wij verzoeken u nogmaals het gevraagde inzicht te geven en een volledig organigram met vermelding van de aandelenbelangen en zeggenschapsstructuur aan ons te doen toekomen.’
3.16.
De opslag van de leningen 1, 2 en 4 is met ingang van 1 juli 2016
verhoogd naar 2,0% en de opslag van lening 3 van 0,8% naar 1,3%.
3.17.
Bij brief van 25 augustus 2016 heeft Rabobank aan [appellanten] vragen gesteld over de jaarcijfers van 2015 en het verzoek herhaald om informatie over de aandelenbelangen en zeggenschapsstructuren binnen de ondernemingen.
[appellanten] hebben in september 2016 informatie verstrekt.
3.18.
Bij brief van 23 november 2016 heeft Rabobank aan [appellanten] informatie verstrekt over haar beoordeling van de financiële positie van [appellanten] (‘revisie’). In deze brief is onder meer vermeld dat er nog steeds onduidelijkheid is over de organisatiestructuur en verder:
‘Omdat u nieuwe huurders heeft aangetrokken is de huurstroom in 2016 ten opzichte van 2015 aanzienlijk toegenomen. Al eerder communiceerden wij met u ons standpunt dat een verbetering van de kasstroom moet worden aangewend voor de verhoging van het aflosniveau per 31-12-2016. Van de huurovereenkomsten expireert 77% van de contracten binnen nu en 1 jaar. Dit zien wij als risico. Daarbij is er een grote afhankelijkheid van de grootste huurders in uw portefeuille te weten [F.] Bouwcenter B.V. en [E.] Handel B.V.. (…)
Financieringsvoorwaarden
Aflosniveau
In onze brief van 12-04-2016 communiceerden wij aan u dat het formele moment voor bezien van aflossing is uitgesteld naar 31-12-2016. Voor commercieel vastgoedobjecten is de benodigde aflossing voorgeschreven als zijnde 4% van het bancaire obligo. In uw geval betreft dit een jaaraflossing van circa € 111.000,-. Vanwege de verbeterde verhuurresultaten achten wij het invoeren van deze aflossing mogelijk. De bank zal dit effectueren per 01-02-2017. (…)
Toekomstige tariefstelling
Op basis van de huidige uitgangspunten dient voor de door RCT verstrekte financieringen aan uw bedrijf een opslag van 385 basispunten in rekening te worden gebracht. De opslag bestaat onder andere uit vermogenskosten, debiteurenrisicokosten en operationele kosten.
Om de tarieven meer in lijn te brengen met de geadviseerde tarieven zal per 01-07-2017 een nieuwe tariefsverhoging worden doorgevoerd naar
-195 basispunten op het leningnummer 3221.917.953,
-300 basispunten op de leningnummers 3221.926.731, 3975.933.186 en 3975.939.370,
-225 basispunten op het krediet in rekeningcourant en
- 1,15% kredietprovisie.
De omvang van de tariefsverhoging wordt mede bepaald door de branche waarin u actief bent, uw financials en de taxatiewaardes van het vastgoed. Dit betekent dat de uiteindelijke opslag kan afwijken. De bank zal op acceptabele termijn uiteindelijk de volledig van toepassing zijnde opslagen aan u in rekening brengen.’
3.19.
Op verzoek van [appellanten] heeft [naam 2] van CROP Corporate Finance een analyse gemaakt van de kredietverlening door Rabobank aan [appellanten] , waarvan het resultaat is neergelegd in een brief van 6 december 2016 aan [appellanten] Blokland heeft daarna [appellanten] bijgestaan in de contacten met Rabobank. Bij e-mail van 24 februari 2017 heeft Rabobank aan [appellanten] en Blokland een uitgebreide toelichting gegeven op haar zienswijze en vragen met betrekking tot de financiële positie van [appellanten] In deze e-mail komen eerst de juridische structuur van [appellanten] , de jaarcijfers en het huuroverzicht aan de orde. Vervolgens is over ‘toekomstige tariefstelling en aflossing’ onder meer vermeld:
‘De bank heeft te maken met aanpassingen op gebied van wet- en regelgeving die ons verplichten meer kapitaal aan te houden. Wet- en regelgeving aanpassingen zorgen er onder meer voor dat banken meer voorzichtigheid moeten betrachten bij het inschatten van risico's. Het effect hiervan is dat kredietverlening duurder wordt, waardoor wij als bank er niet aan ontkomen om onze tarieven op financieringen te verhogen, welke verhoging overigens ook nog andere oorzaken kent.
(…)
Zoals aangegeven in voornoemde brief passen wij ook de tarieven voor u aan.
U heeft voorgesteld om een opslag van 1% te hanteren. Het spijt ons te moeten berichten dat wij uw voorstel niet kunnen accepteren. Onderstaand treft u een overzicht aan van de wijzigingen welke de bank zal doorvoeren.
(…)
Op basis van ons huidige beleid zal de opslag op 01-09-2018 opnieuw omhoog worden bijgesteld. De opslag zal op dat moment worden vastgesteld. Wij willen reeds nu aangeven dat de opslag voor de leningen welke op dit moment
op u van toepassing zou moeten zijn 3,50% bedraagt en voor het krediet 2,30% bedraagt. De kredietprovisie bedraagt 1,15% op jaarbasis. Wij hebben in dit kader derhalve een lagere opslag doorgevoerd.
Het tarief dat Rabobank bij klanten in rekening brengt is opgebouwd uit meerdere componenten. De belangrijkste zijn: het funding tarief en diverse opslagen. Bij de vaststelling van het tarief wordt ook rekening gehouden met de resultaten van de klant, de markt en principes van redelijkheid en billijkheid.
Het fundingtarief is vergoeding voor de financieringskosten van de bank en is afhankelijk van de gekozen looptijd en rentetype. Voor het vaststellen van de opslag wordt onder andere gebruik gemaakt van tariefmodellen. De klantopslag die met de tariefmodellen wordt bepaald, hangt af van het klantrisico en het obligo.
De gehanteerde klantopslag bij een financiering kan grofweg worden onderverdeeld in de volgende onderdelen:
opslag voor debiteurenrisico, opslag voor vermogenskosten en operationele kosten.
De opslag debiteurenrisico betreft de vergoeding voor het risico dat de klant zijn rente- en aflossingsverplíchtingen niet kan nakomen. Het debiteurenrisico wordt beïnvloedt door (sectoraal) marktrisico (in uw geval de risico's ín de markt voor vastgoed) en wordt onder andere ingeschat met behulp van risicomodellen.
De opslag vermogenskosten is een vergoeding voor het door de bank verplicht aan te houden vermogen. Dit vermogen is nodig om grote (onverwachte) verliezen te kunnen opvangen. De winst wordt deels gebruikt om een vergoeding aan vermogensverschaffers te betalen en deels om het vermogen op peil te houden.
De hoogte van de vermogenskosten is afhankelijk van het risico van de klant. Dit risico bepaalt het vermogen wat Rabobank voor de financiering moet aanhouden.
De opslag operationele kosten is gebaseerd op de kosten die worden gemaakt bij de verstrekking en het beheer van de financiering. Hierbij worden alle directe en indirecte kosten meegenomen, inclusief de kosten voor gebouwen en de kosten van systemen.
Voor de vaststelling van de klantopslag toetst Rabobank periodiek uw financiering. Dit houdt in, dat aan de hand van onder meer de door u aangeleverde informatie, externe informatie en de gegevens uit bancaire systemen van Rabobank een herbeoordeling wordt gemaakt van de aan uw financiering verbonden risico's. Afhankelijk van de ontwikkelingen binnen uw bedrijf, de waarde(ontwikkeling) van de aan de bank verstrekte zekerheden en de ontwikkelingen in de sector waarin de klant actief is, kan dat leiden tot aanpassing van de tarieven en/of voorwaarden. Bij haar periodieke beoordelingen van de financiering kijkt Rabobank dus terug op basis van de haar beschikbare informatie uit het verleden.
Een voorbeeld hiervan is het debiteurenrisico dat wordt ingeschat met behulp van modellen. Deze modellen voorspellen:
• de kans dat de klant binnen 12 maanden niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen;
• het verwachte obligo op het moment dat dat gebeurt;
• het percentage van dit obligo dat we in dat geval verwachten te verliezen.
Het verwachte verlies wordt berekend door deze drie waarden met elkaar te vermenigvuldigen.
In dit kader heeft Rabobank in het verleden onder meer de volgende ontwikkelingen gesignaleerd die relevant waren ten aanzien u:
• Met het uitbreken van de kredietcrisis is de markt voor (commercieel) vastgoed significant verslechterd. Dit heeft de risico's in deze sector aanzienlijk verhoogd, wat leidt tot verhoging van de risico-opslag voor alle bedrijven actief in deze sector;
• Door verscherping van eisen vanuit de toezichthoudende instanties, waaronder DNB en de ECB, is de bank genoodzaakt een hoger bedrag aan aansprakelijk vermogen aan te houden, hetgeen eveneens tot verhoging van tarieven leidt;
• Er zijn diverse huurcontracten afgelopen of lopen af de komende periode. Door de huidige marktomstandigheden hebben (de) verlengingen en (de) nieuwe contracten veel kortere looptijden hetgeen het risicoprofiel verhoogd.
• In 2015 werden verplichtingen aan de belastingdienst actueel, hierdoor ontstond er een liquiditeitsprobleem. Dit heeft u opgelost door het verkopen van vastgoed vanuit privé naar uw onderneming, door bij derden financiering aan te trekken en door vastgoed in CZ te verkopen. De liquide middelen in de BV zelf waren niet toereikend.
• Er zijn geen liquiditeitstekorten opgetreden door relatief lage aflossingen ten opzichte van het financieringsvolume van Rabobank Centraal Twente en het feit dat rekening-courant verhoudingen met groepsonderdelen zijn afgenomen.
Indien u niet akkoord bent met de verhoging, kunt u boetevrij de financiering aflossen conform de afspraken in de Algemene Voorwaarden. Alle overige afspraken blijven van kracht.
Aflossing
Zoals aangegeven in voornoemde brief passen wij ook de aflossing aan. U heeft voorgesteld een aflossing over de volledige hoofdsom van 2% per jaar. Wij hebben aangegeven dat wij een aflossing van 4% per jaar hanteren. Wij zullen de verhoging van de aflossing gefaseerd in voeren. Per 01-09-2017 wordt de aflossing 3% van het dan uitstaande bancaire obligo. Deze aflossing zal per 01-09-2018 verhoogd worden naar 4% van het dan uitstaande bancaire obligo.’
3.20.
De opslag van leningen 1, 2 en 4 is per 1 september 2017 verhoogd naar 3,0% en de opslag van lening 3 naar 1,95%.
3.21.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft Rabobank aan [appellanten] geïnformeerd over de jaarlijkse beoordeling van de financiële positie van [appellanten] In deze brief heeft Rabobank onder meer meegedeeld:
‘Wij zien dat de cijfers en niet-financiële aspecten van uw bedrijf zich niet naar verwachting hebben ontwikkeld. De risico's voor de verstrekte financiering aan uw bedrijf zijn hierdoor hoger dan van tevoren ingeschat. Als bank moeten wij meer buffers aanhouden en/of meer zekerheden vragen als we meer risico op een financiering lopen. De extra buffers die we moeten aanhouden brengen extra kosten met zich mee die wij doorvoeren in de rente- of opslagafspraken. De toegenomen risico's zijn voor ons daarom aanleiding om een aantal van de met u gemaakte afspraken aan te passen.
(…)
In afwachting van de nieuwe hypotheek en taxaties heeft de bank besloten de tarieven ongewijzigd te laten. De bank behoudt zich het recht voor om de tarieven na ontvangst van deze stukken aan te passen (te verhogen, danwel te verlagen).’
2.17.
Nadat [appellanten] hierop hadden gereageerd, heeft Rabobank bij brief van 17 januari 2018 aan [appellanten] onder meer meegedeeld:
‘De bank heeft de financiering verstrekt, met de verwachting dat er sprake zou zijn van een bedrijfsvoering, waarbij zowel de cijfermatige als niet-financiële aspecten zich zouden ontwikkelen, op een manier die volgens de bancaire normen acceptabel is. Met name de structurele tekorten in de cashflow zijn de oorzaak van de toegenomen risico's zoals benoemd in de revisiebrief d.d. 3 januari 2018. Op basis van uw jaarrekeningen ziet dat tekort erover de afgelopen jaren als volgt uit:
De bank beschikt niet over prognoses van uw exploitatie. Omdat het tekort in de cashflow ook in 2016 -bij een substantiële toename van de omzet- onvoldoende is gebleken voor de betaling van de financieringslasten, heeft de bank niet de verwachting dat dit in de toekomst zal verbeteren.
(…)
In uw brief d.d. 11 januari 2018 inclusief bijlage 2 brengt u de afname van het obligo alsook de afname van de executiewaardes sinds de verstrekking van de leningen in beeld. Daaruit blijkt dat het obligo met €383k afneemt (12%).
De afname van de executiewaardes is minimaal €668k (18%). Het feit dat u één van de taxatierapporten in twijfel trekt is daarbij buiten beschouwing gelaten.
Of deze ongunstige ontwikkeling verder doorzet zal blijken uit de te ontvangen
taxatierapporten.’
3.22.
Vervolgens hebben [appellanten] op 30 april 2018 Rabobank gedagvaard in de onderhavige procedure.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben een groot aantal vorderingen ingesteld, die in hoofdzaak neerkomen op hetgeen in hoger beroep is gevorderd. Aan de vorderingen hebben [appellanten] samengevat tot grondslag gelegd dat de wijzigingen die na 2008 hebben plaatsgevonden in de opslagen en aflossingsverplichtingen van de leningen, ontoelaatbaar zijn.
4.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank alle vorderingen afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.

5.Beoordeling

5.1.
De grieven II, III, V tot en met VIII en X bevatten bezwaren tegen wijzigingen die na 2008 hebben plaatsgevonden in de voorwaarden van de leningen 1, 2a, 3 en 4 wat betreft de opslagen op de rente en de aflossingsverplichtingen. Het hof bespreekt deze grieven hierna zoveel mogelijk gezamenlijk.
Aflossingen
5.2.
Wat betreft de aflossingsverplichtingen is bij de mondelinge behandeling in hoger beroep vast komen te staan dat alle leningen zijn afgelost, behalve lening 4. Van deze lening resteert een bedrag van ongeveer € 340.000,-. Partijen zijn het erover eens dat [appellanten] geen belang meer hebben bij de vorderingen, voor zover die betrekking hebben op de aflossingsverplichtingen en de gedane aflossingen. Deze vorderingen zijn dus niet toewijsbaar. Grief X behoeft het hof niet meer te bespreken.
Geen consumenten
5.3.
[appellanten] zijn geen consumenten. [appellanten] zijn vennootschappen aan de top van een groep vennootschappen. [appellanten] hebben bij grieven weliswaar gesteld dat zij slechts één persoon in dienst hebben, maar de heer [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd toegelicht dat de groep zeker 25 panden in binnen- en buitenland in eigendom heeft en dat binnen de groep ongeveer 200 personen werkzaam zijn. De leningen zijn gesloten in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van [appellanten] , ten behoeve van het verwerven van bedrijfsmiddelen, te weten vastgoed, voor bedrijfsmatig beheer en verhuur, deels ten behoeve van met [appellanten] verbonden vennootschappen. Ook als [naam 1] de opbrengsten aanwendt ten behoeve van zijn pensioen, zoals hij heeft gesteld, doet dat niet af aan het bedrijfsmatige karakter van de activiteiten. De aard van de financieringstransacties laat zich niet vergelijken met transacties die consumenten sluiten en waarvoor zij bescherming genieten van Europese en nationale regels. Gebleken is ten slotte dat de bestuurder en aandeelhouder van [appellanten] , [naam 1] , ten tijde van het sluiten van de onderhavige leningen al een ervaren ondernemer was. Dit alles maakt dat [appellanten] niet op één lijn zijn te stellen met consumenten, zoals [appellanten] bepleiten. Zij kunnen dus geen rechten ontlenen aan de bescherming die op grond van Europese of nationale regels toekomt aan consumenten.
Wijzigingsovereenkomsten 2013-2014
5.4.
Partijen zijn in 2013 en 2014 wijzigingen overeengekomen in onder meer de renteopslagen van de leningen. De omstandigheid dat Rabobank deze wijzigingen wenste, maakt niet dat de wijzigingen eenzijdig zijn opgelegd op grond van een wijzigingsbeding in de leenovereenkomsten. [appellanten] hebben met de wijzigingen ingestemd. Zij zijn daaraan dus in beginsel gebonden.
5.5.
Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, rechtvaardigt geenszins het oordeel dat de wijzigingsovereenkomsten tot stand zijn gekomen door invloed van misbruik van omstandigheden in de zin van art. 3:44 lid 4 BW. Nadat Rabobank aan [appellanten] had meegedeeld dat zij in verband met de marktomstandigheden en de situatie van [appellanten] de leenvoorwaarden wat betreft opslagen en aflossingsverplichtingen wilde wijzigen, hebben partijen daarover onderhandeld. De wijzigingen die Rabobank heeft voorgesteld, zijn bij deze onderhandelingen in substantiële mate ten gunste van [appellanten] aangepast. Hieruit volgt reeds dat geen sprake was van ‘
take it or leave it’, zoals [appellanten] stellen. Verder is van belang dat partijen een zakelijke relatie hadden en dat de leenvoorwaarden meebrachten dat de renteopslagen en aflossingsverplichtingen konden wijzigen. Ook als [appellanten] niet een reële mogelijkheid hadden om naar een andere financier over te stappen, wat overigens onvoldoende concreet is gemaakt, is dat in de zakelijke relatie waarin partijen stonden, geen bijzondere omstandigheid die Rabobank ervan moest weerhouden om de wijzigingen in de renteopslagen en aflossingsverplichtingen te bedingen die zij nodig achtte vanwege de omstandigheden van de markt en de ondernemingen van [appellanten]
De wijzigingsovereenkomsten zijn dus niet vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden. Van enige andere grondslag voor het vernietigen van deze overeenkomsten is evenmin gebleken.
5.6.
In het voorgaande ligt besloten dat grief IV niet meer behoeft te worden besproken. Deze grief gaat immers over de vraag of de vordering van [appellanten] tot vernietiging van de wijzigingsovereenkomsten is verjaard.
Wijzigingen 2016 en 2017
5.7.
In de wijzigingsovereenkomsten van 2013 en 2014 en de daarop van toepassing zijnde AVB 2010 is de bevoegdheid van Rabobank opgenomen om de opslagen van de leningen te wijzigen. Van deze bevoegdheid heeft Rabobank in 2016 en 2017 gebruik gemaakt.
5.8.
[appellanten] stellen dat de bedingen die Rabobank de wijzigingsbevoegdheid geven, onredelijk bezwarend zijn. Het hof volgt dit standpunt niet om de volgende redenen. Of het beding onredelijk bezwarend is, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In dit geval kenden de leningen een variabele rente met opslagen. De keuze voor een variabele rente en niet voor een vaste rente was een bewuste ondernemersbeslissing van [appellanten] , zoals ook bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is verklaard, om bij verkoop van vastgoed en aflossing van leningen geen vergoeding verschuldigd te worden. Het ging dus om het voorkomen van kosten en om flexibiliteit. Eigen aan de variabele rente en renteopslagen was de mogelijkheid dat deze zouden wijzigen. Dat was [appellanten] bekend en moest hen als ervaren en professionele vastgoedondernemers bekend zijn. Het bleek ook voldoende duidelijk uit het wijzigingsbeding. [appellanten] hebben de voor- en nadelen daarvan redelijkerwijs kunnen overzien. Zij hebben ook kunnen en moeten weten dat de wijzigingsbevoegdheid voor Rabobank een wezenlijke eigenschap was, mede gegeven de (lange) looptijd van de leningen en de onvoorspelbaarheid van toekomstige ontwikkelingen. Zij hebben er dus niet op kunnen en mogen vertrouwen dat de rente en de renteopslagen niet zouden stijgen.
5.9.
Bij het wijzigen van de opslagen hadden [appellanten] contractueel de mogelijkheid om de leningen af te lossen en zich zo aan de gevolgen van het wijzigen te onttrekken. Dat het op enig moment feitelijk niet mogelijk of aantrekkelijk zou zijn om de leningen te herfinancieren via een andere financier, was voor [appellanten] redelijkerwijs voorzienbaar. Er is immers geen aanleiding om aan te nemen dat zij het als vanzelfsprekend mochten beschouwen dat steeds een andere financier bereid zou worden gevonden om hun ondernemingen, met hun vastgoedportefeuille, zoals deze zich in de toekomst zouden ontwikkelen, en gegeven de marktomstandigheden van de toekomst, te herfinancieren, al dan niet tegen voor [appellanten] aantrekkelijke voorwaarden. Overigens waren [appellanten] voor het aflossen niet zonder meer afhankelijk van herfinanciering. Zij hadden voor het aflossen immers ook de mogelijkheid om hun met de leningen gefinancierde, commerciële vastgoed geheel of gedeeltelijk te verkopen. Dat dit voor hen niet altijd een aantrekkelijke optie zou kunnen zijn, lag voor de hand, maar doet daaraan niet af.
5.10.
De conclusie is dat hetgeen naar voren is gebracht, niet toereikend is voor het oordeel dat de wijzigingsbedingen onredelijk bezwarend zijn.
5.11.
Bij het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid geldt de algemene eis dat dit gebruik niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechter dient dit met de nodige terughoudendheid te toetsen. Bij de toets kan onder meer gewicht toekomen aan de verplichting van Rabobank om bij haar dienstverlening zorgvuldig te zijn en hierbij zo goed mogelijk rekening te houden met de belangen van [appellanten] Deze verplichting was en is neergelegd in art. 2 ABV. De verplichting houdt overigens niet in, anders dan [appellanten] lijken te veronderstellen, dat Rabobank de belangen van [appellanten] voorop moest stellen, ten koste van haar eigen belang.
5.12.
Voor de vraag of Rabobank in 2016 en 2017 bij het gebruik van de wijzigings-bevoegdheid de grens van hetgeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nog aanvaardbaar is, heeft overschreden, moet worden gelet op de omstandigheden zoals die toen waren en op de informatie met betrekking tot de ondernemingen van [appellanten] waarover Rabobank toen beschikte. Bovendien kan aan Rabobank niet de vrijheid worden ontzegd om binnen de grenzen van het redelijke eigen afwegingen en inschattingen te maken met betrekking tot de financiële positie van de ondernemingen van [appellanten] en de daarmee verbonden risico’s. In zoverre is minder van belang wat deskundigen achteraf, alle thans bekende informatie in aanmerking genomen, beschouwen als de juiste analyse van de financiële positie van de ondernemingen van [appellanten] door de jaren heen.
5.13.
Het hof neemt verder in aanmerking dat in de periode vanaf 2006 tot 2018 [appellanten] over de leningen een rente inclusief opslag hebben moeten betalen die in aanvang tussen 4,354-5,747% per jaar lag en uiteindelijk in 2017 is komen te liggen tussen 1,621-2,421% per jaar. Aflossingen hebben eerst vanaf 2013 moeten plaatsvinden en bedroegen rond 2% per jaar van de oorspronkelijke hoofdsom. Het een en ander in aanmerking genomen hebben [appellanten] weinig reden om zich erover te beklagen dat zij bovenmatige rente- en aflossings-verplichtingen opgelegd hebben gekregen. Daarbij komt dat Rabobank aan de hand van overzichten heeft gesteld dat aan [appellanten] aanmerkelijk lagere tarieven in rekening werden gebracht dan de adviestarieven die Rabobank in het algemeen hanteerde. Weliswaar hebben [appellanten] dat in algemene zin weersproken, maar deze tegenspraak is niet voldoende onderbouwd.
5.14.
Bij het verhogen van de opslagen in 2016 en 2017 heeft Rabobank [appellanten] geïnformeerd over de redenen die daaraan ten grondslag lagen. In haar brief van
12 april 2016 (zie 3.14) heeft Rabobank gewezen op diverse omstandigheden, waaronder verliezen in 2013 en 2014, (latente) liquiditeitsproblemen, aflopende huurcontracten en ontwikkelingen op de markt voor commercieel vastgoed. In de e-mail van 30 juni 2016
(zie 3.15) heeft Rabobank dit nader toegelicht. Zij heeft daarbij onder meer vermeld dat [appellanten] haar verplichtingen jegens derden niet uit de exploitatie konden voldoen en dus maatregelen moesten nemen, zoals de verkoop van vastgoed. In de kern komt het erop neer, zoals de brief vermeldt, dat ‘de exploitatie onder druk staat en daardoor het risico van de bank wordt vergroot’. Bovendien heeft Rabobank erop gewezen dat [appellanten] in verzuim waren voor het aanleveren van de jaarcijfers over 2015 van diverse groepsmaatschappijen en dat informatie ontbrak over de deelnemingen van [appellanten] in andere vennootschappen.
5.15.
Wat [appellanten] hebben aangevoerd, onder meer in hun reactie bij brief van
29 april 2016, komt in wezen erop neer dat zij het niet eens zijn met de wijze waarop Rabobank de financiële positie van [appellanten] heeft gewaardeerd en de risico’s heeft ingeschat. Het gaat er echter niet om wie gelijk heeft. Toereikend is dat er geen of onvoldoende aanleiding is om te oordelen dat Rabobank bij haar analyse en waardering van de financiële positie en risico’s van de ondernemingen van [appellanten] zozeer de plank missloeg dat zij buiten de grenzen is getreden van de vrijheid die zij had om haar eigen afwegingen en inschattingen te maken. Daar komt bij dat het wijzigingsbeding inhield dat Rabobank de opslag altijd kon wijzigen, waarbij niet was bepaald dat dit alleen kon op grond van omstandigheden die [appellanten] betroffen. De ontwikkelingen in de vastgoedmarkt konden op zich een rentewijziging al dragen.
5.16.
Voor de wijziging van de opslagen in 2017 ligt dit niet anders. De redenen voor het wijzigen heeft Rabobank uitvoerig en afdoende uiteengezet in haar brief van 23 november 2016 en e-mail van 24 februari 2017. Het hof verwijst naar de inhoud hiervan (zie 3.18 en 3.19). In de e-mail heeft Rabobank onder meer toegelicht uit welke componenten de opslagen op de rente zijn samengesteld. Hetgeen Rabobank over de componenten heeft vermeld, is niet méér dan een toelichting van wat op dat moment voor Rabobank van belang was bij het bepalen van de opslagen. Anders dan [appellanten] in grief VII suggereren, is Rabobank niet met [appellanten] overeengekomen dat het wijzigen van de opslagen gebonden zou zijn aan het wijzigen van bepaalde, bij het aangaan van de leningen specifiek omschreven componenten. Er is ook niets aangedragen dat het oordeel rechtvaardigt dat [appellanten] dit wel zo hebben begrepen en redelijkerwijs zo mochten begrijpen.
5.17.
In de e-mail van 24 februari 2017 heeft Rabobank onder meer vermeld dat zij door strengere eisen van toezichthouders een hoger bedrag aan aansprakelijk vermogen moet aanhouden, wat eveneens leidt tot hogere tarieven. Volgens [appellanten] heeft dit betrekking op de liquiditeitsopslag, die een weerslag is van ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt. Art. 25 onder a van de toepasselijke AVB 2010 verbiedt het wijzigen van de opslagen vanwege voor de bank geldende omstandigheden op de geld- en kapitaalmarkt. [appellanten] wijzen hierop in grief VIII. Het hof kan in het midden laten of onder omstandigheden op de geld- en kapitaalmarkt ook de gevolgen van de strengere eisen van toezichthouders moeten worden begrepen. Naast deze gevolgen heeft Rabobank immers meerdere andere factoren ten grondslag gelegd aan het verhogen van de opslagen en deze factoren hebben geen betrekking op de geld- en kapitaalmarkt. Overigens is niet aangevoerd, laat staan concreet gemaakt, dat de verhoging in 2017 anders was uitgevallen, indien geen rekening zou zijn gehouden met de gevolgen van de strengere eisen van toezichthouders voor het aanhouden van aansprakelijk vermogen.
5.18.
In het licht van het voorgaande is hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, onvoldoende om te oordelen dat Rabobank in 2016 en 2017 haar wijzigingsbevoegdheid heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.19.
In hetgeen hiervóór is overwogen in 5.16 en 5.17 ligt ook besloten dat het wijzigen van de opslagen niet in strijd is met hetgeen partijen op dit punt zijn overeengekomen.
5.20.
De conclusie is dat de grieven II, III, V tot en met VIII en X geen doel treffen.
5.21.
Met grief IX komen [appellanten] ertegen op dat zij zijn ondergebracht bij de afdeling bijzonder beheer van Rabobank.
5.22.
De grief slaagt niet. Het was aan Rabobank om te bepalen aan welke afdeling zij het onderhouden van haar relatie met [appellanten] wilde toevertrouwen. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. [appellanten] heeft overigens niet concreet gemaakt dat zij is benadeeld doordat zij te maken had met de afdeling bijzonder beheer.
5.23.
Grief I betreft de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld. Hetgeen [appellanten] bij deze grief opmerkt, kan niet leiden tot een andere beslissing. Het hof laat dit daarom verder buiten bespreking.
5.24.
Grief XI heeft geen zelfstandige betekenis voor zover die is gericht tegen het afwijzen van de vorderingen van [appellanten] Voor zover de grief is gericht tegen het veroordelen van [appellanten] in de proceskosten van de eerste aanleg, treft de grief geen doel. [appellanten] zijn terecht in het ongelijk gesteld en om die reden veroordeeld in de proceskosten.
5.25.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.26.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellanten] , omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. Voor het waarderen van het financieel belang van de vorderingen van [appellanten] sluit het hof aan bij de bedragen die [appellanten] in eerste aanleg hebben genoemd. Het hof stelt de kosten tot heden aan de zijde van Rabobank als volgt vast:
- griffierecht € 5.517,-
- salaris advocaat € 10.443,- (tarief V, 3 punten)
totaal € 15.960,-

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
wijst de vorderingen van [appellanten] af, voor zover in hoger beroep gewijzigd;
6.3.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 15.960,- en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, R.M. de Winter en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.