ECLI:NL:GHAMS:2023:185

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.292.657/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en geschil over facturen tussen opdrachtgever en aannemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een opdrachtgever en een aannemer over de betaling van facturen in het kader van een aannemingsovereenkomst. De opdrachtgever, [appellant], heeft een aantal facturen van de aannemer, [geïntimeerde], niet betaald. De aannemer vordert nakoming van de overeenkomst en betaling van de openstaande facturen. De opdrachtgever stelt dat er een vaste aanneemsom van € 40.000,00 is overeengekomen, maar dat de facturen daarbovenuit gaan. Het hof oordeelt dat het verweer van de opdrachtgever onvoldoende gemotiveerd is en dat de aannemer zijn vordering voldoende heeft onderbouwd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vordering van de aannemer heeft toegewezen en de tegenvordering van de opdrachtgever heeft afgewezen. De opdrachtgever wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.292.657/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 8286779/ CV EXPL 20-909
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 januari 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Bletterman te Tilburg,
tegen
de vennootschap onder firma [geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. Kuiper te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 17 februari 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Bij arrest van 4 mei 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling van partijen gelast met het oog op – onder meer – het beproeven van een minnelijke regeling. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021 maar heeft niet tot een minnelijke regeling geleid.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen om hetgeen [appellant] ter voldoening aan het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan (te weten € 21.527,33), te vermeerderen met rente, terug te betalen, en alsnog de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [appellant] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen de vaststelling onder 2.2 en 2.3 van het vonnis is een grief gericht, die hierna, onder 3.4, zal worden besproken. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen deze ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] is een onderneming die zich bezig houdt met stucadoors-, tegel-, timmer- en schilderwerkzaamheden. [naam 2] en [naam 1] zijn gezamenlijk de vennoten van de vennootschap.
2.2
[appellant] is eigenaar van een woning in [plaats] en heeft in maart 2018 [geïntimeerde] benaderd, omdat hij een aannemer zocht voor diverse werkzaamheden aan de woning en de tuin van [appellant] .
2.3
Begin april 2018 heeft [geïntimeerde] hiertoe een eerste offerte uitgebracht, gedateerd 1 april 2018. In april dan wel mei 2018 heeft [geïntimeerde] een aangepaste offerte uitgebracht. Op beide offertes (productie 4 bij memorie van grieven respectievelijk productie 2 bij inleidende dagvaarding) worden onder diverse kopjes (zoals:
Veranda/tuin, Elektra werk/loodgieter, Tuin, Terras verwarming, Houten lounge-zithoek, Schutting fietsoverkapping, Schilderwerk, Binnen timmerwerk, Kasten, Houten vloer vervangen, Schilderwerk)diverse werkzaamheden genoemd, met daarnaast een (rond) bedrag als ‘stelpost’. In de aangepaste offerte is daarnaast toegevoegd een aantal stelposten ten behoeve van aanvullende werkzaamheden, zoals
Sloopwerk, het maken van een ring fundering, het metselen van tuinmuur, garage: achterdeur verplaatsen en elektrische deur plaatsen, gevelrenovatie, hout haard hoekmodel met lift deur.De optelsom van alle stelposten bij elkaar bedraagt bij de eerstgenoemde offerte € 36.890,00 en bij de hiervoor genoemde aangepaste offerte bijna twee keer zo veel, namelijk rond de € 70.000,00.
2.4
Bij e-mail van 9 april 2018, na ontvangst van de eerste offerte en voorafgaand aan de ontvangst van de hiervoor genoemde aangepaste offerte, heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Hartelijk dank voor je offerte. Om maar met de deur in huis te vallen: we zijn ons rot geschrokken, het bedrag is veel hoger dan we hadden gehoopt.
2.5
In antwoord daarop heeft [geïntimeerde] op 11 april 2018 geschreven:
Het zijn natuurlijk stelposten dus het kan alleen maar naar beneden.
2.6
Bij e-mail van 13 mei 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Naar aanleiding van onze bespreking van gisteren heb ik (volgens mij) alles compleet nu. Zou jij op basis van deze input een nieuwe prijsopgaaf kunnen doen, waarmee wij naar de bank kunnen? (…)
2.7
Bij e-mail van 21 mei 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
Offerte aangepast !!!!!
ik hoor het
2.8
Bij e-mail van 30 mei 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Bedankt voor de offerte. Het plan wijzigt nog iets: we hebben besloten de ouderslaapkamer naar de zolderverdieping te verplaatsen. Deze kamer willen we wat meer open maken (houten tussenwandje eruit). Aan de andere kant scheelt dat wat in maatwerk kasten.
Gevelreiniging laten we even buiten de plannen, dat komt wel weer een keer. Open haard willen we wel doen, en de vloer willen we toch wel gelijk aanpakken.
Graag willen we met jou kijken of we de verbouwing onder de 40.000,- (incl BTW) kunnen houden. (…)
2.9
In juni 2018 is [geïntimeerde] begonnen met de werkzaamheden bij [appellant] . Hij heeft daarbij op weekbasis de gewerkte uren bijgehouden en het aangeschafte materiaal en hierover [appellant] regelmatig geïnformeerd met overzichten.
2.1
[geïntimeerde] heeft voor haar werkzaamheden de volgende facturen aan [appellant] verzonden, met de volgende bedragen inclusief btw:
  • Factuur d.d. 18 juli 2018 nr. 2018/40 1e termijn verbouwing € 10.285,00.
  • Factuur d.d. 26 augustus 2018 nr. 2018/45 2e termijn verbouwing € 18.020,00.
  • Factuur d.d. 10 oktober 2018 nr. 2018/58 3e termijn verbouwing € 7.127,46.
  • Een factuur voor de kosten van de open haard € 4.583,15.
2.11
Bij e-mail van 29 oktober 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Ik heb nog steeds moeite om je overzichten te ontcijferen. Vorige week hebben wij besproken dat jij na afloop van de werkzaamheden een finale factuur zou sturen, daar wil ik het graag bij houden. De haard zal ik wel alvast overmaken.
De afspraak is dat alle besproken werkzaamheden voor binnen & buiten binnen de beschikbare 40K zouden passen. (…)
OVERIGE PUNTEN
Graag hoor ik nog van je wat de prijs wordt voor de PVG visgraatvloer en trapbekleding.
(…)
2.12
Vervolgens heeft [geïntimeerde] nog de volgende facturen aan [appellant] toegezonden:
  • Factuur d.d. 25 november 2018 nr. 2018/69 4e termijn verbouwing € 9.540,00.
  • Factuur d.d. 29 december 2018 nr. 2018/78 5e termijn verbouwing € 8.500,66.
2.13
[appellant] heeft een aantal facturen betaald maar de facturen van november en december 2018 (totaal € 18.040,66) heeft hij onbetaald gelaten.
2.14
Bij e-mail van 28 december 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Het lijkt er op dat je ons niet begrijpt.
Je hebt ons een klus ‘verkocht’ voor 40K, inclusief tuin, open haard, vloeren, kasten, schilderwerk etc.
De aangepaste wensen van onze kant hebben geleid tot meerkosten van 12K.
Dat betekent dat je alles zou moeten opleveren voor 52K.
Waar jij het over hebt is nu 50.928,- + 6.950,- + vloer (2250,-?) + kast (3.000,-?) + schilderwerk (2.400,-) = 65.528,-.
Dat is compleet onacceptabel, gaan we niet doen.
Het verschil tussen 65.528,- en 52.000,- = 13.528,- is volledig je eigen verantwoordelijkheid, deze kosten had jij moeten beheersen binnen die 40K. Daar kun je ons niet voor laten opdraaien.
Als je de klus volledig kunt opleveren voor 52K hebben we een deal. Anders houdt het helaas op. Laat maar weten.
2.15
Bij e-mail van 29 december 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer geschreven:
Nogmaals: jij zou voor 40K voor ons een verbouwing realiseren. Dat wij dure smaak hebben en afwijkende wensen leidt tot een verhoging van dit bedrag van 12K.
2.16
Bij e-mail van 29 december 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] onder meer geschreven:
Frank op de 40.000 zit bijna 7000 btw
Dus ik moet het aannemen voor 33.000
Je kan niet verlangen dat ik het daar voor doe
En wat er allemaal extra is gedaan
Ik denk dat wij er niet uit komen
2.17
In een bericht van 14 januari 2019 schrijft [geïntimeerde] aan [appellant] :
Ik heb er lang over nagedacht
Ik wil niet verder met de verbouwing er zijn teveel dingen gebeurt
Graag wil ik dat je de facturen gaat betaald die je ons schuldig ben
Ik zie ze graag op de bank en niet contant
De facturen zijn al november en december 2018
2.18
Bij brief van 5 februari 2019 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd om tot betaling van de openstaande facturen over te gaan. Aan deze sommatie heeft [appellant] niet voldaan.
2.19
Bij brief van 18 maart 2019 heeft de gemachtigde van [appellant] namens [appellant] laten weten dat hij de aannemingsovereenkomst ontbindt voor zover deze nog niet is uitgevoerd.
2.2
[appellant] heeft aan derden opdracht gegeven voor verdere werkzaamheden aan zijn woning en tuin.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 19.196,70, te vermeerderen met wettelijke rente over € 18.040,66 en tot betaling van de proceskosten. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst dient na te komen door betaling van de facturen van 15 november 2018 en 29 december 2018 (zie hierboven onder 2.12). [appellant] heeft verweer gevoerd met de stelling dat partijen een vaste aanneemsom van € 40.000,00 inclusief btw waren overeengekomen, welk bedrag hij reeds voor 4/5e deel heeft betaald, terwijl het werk nog niet voor 4/5e deel was gevorderd en hij het resterende bedrag dan ook niet hoefde te betalen.
3.2
[appellant] heeft op zijn beurt gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 18.371,78 in hoofdsom te vermeerderen met € 958,72 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Hij stelt daartoe dat hij als gevolg van de weigering van [geïntimeerde] om verdere werkzaamheden uit te voeren schade heeft geleden omdat hij de werkzaamheden door derden heeft moeten laten afmaken.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] in zijn geheel toegewezen en de tegenvordering van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
Ten aanzien van de vaststelling van de feiten
3.4
Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen de vaststelling door de kantonrechter in rov. 2.2 en 2.3 van het bestreden vonnis dat [geïntimeerde] (reeds) op 1 april 2018 een offerte heeft afgegeven en dat partijen het eens zijn geworden over de in 2.3 van het bestreden vonnis genoemde (en hierboven onder 2.3 kort weergegeven) werkzaamheden. Ook heeft de kantonrechter volgens [appellant] ten onrechte overwogen (in rov. 5.3) dat productie 3 bij de inleidende dagvaarding volgens partijen de basis is voor de tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst. Uit deze productie kan volgens [appellant] dan ook niet worden afgeleid wat partijen oorspronkelijk met elkaar hebben afgesproken. Het hof heeft bij de weergave van de feiten onder 2.1 tot en met 2.19 reeds rekening gehouden met deze bezwaren van [appellant] , zodat deze geen nadere bespreking behoeven. Grief 1 heeft geen effect.
3.5
[appellant] heeft nog een beroep gedaan op artikel 21 Rv met de stelling dat [geïntimeerde] bij de inleidende dagvaarding de verschillende offertes zonder vermelding van de juiste verzenddatum heeft ingebracht. Dat beroep heeft geen succes. Er is geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat [geïntimeerde] doelbewust in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende waarheidsplicht.
Vaste aanneemsom van € 40.000,00 inclusief btw overeengekomen?
3.6
De grieven 2 tot en met 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om zijn verweer dat partijen een vaste aanneemsom van € 40.000,00 inclusief btw hadden afgesproken te onderbouwen. Hiertoe heeft [appellant] diverse correspondentie in het geding gebracht. Aan de hand van de Haviltexmaatstaf, zo stelt [appellant] , valt hieruit op te maken dat partijen die vaste aanneemsom waren overeengekomen.
3.7
Het hof stelt voorop dat tussen partijen vast staat dát er tussen hen een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen. Ook blijkt uit de verschillende stukken die partijen hebben ingediend, zoals de aangepaste ‘offertes’, dat de overeengekomen werkzaamheden uiteenliepen (variërend van bijvoorbeeld het metselen van een tuinmuur tot het aanleggen van een open haard en - aanvankelijk - het zandstralen van de gevel) en een aantal maal zijn aangepast. Het ging dus niet om één vast omschreven opdracht. Verder staat tussen partijen vast dat de werkzaamheden waarvoor [geïntimeerde] uiteindelijk de facturen heeft gestuurd ook daadwerkelijk zijn verricht. Hiermee heeft [geïntimeerde] de grondslag van zijn vordering op [appellant] voldoende onderbouwd. Het betoog van [appellant] in grief 4 dat dat niet het geval is, gaat dus niet op.
3.8
Zoals de kantonrechter heeft overwogen rust op [appellant] de bewijslast ten aanzien van zijn stelling dat een vaste aanneemsom van € 40.000,- inclusief btw is afgesproken. Naar het oordeel van het hof is [appellant] er niet in geslaagd om zijn stelling voldoende hard te maken. De door hem ingebrachte correspondentie en de door hem geschetste gang van zaken bieden daartoe onvoldoende ondersteuning. Het volgende is hiertoe redengevend.
3.8.1
[appellant] heeft weliswaar een e-mail van 30 mei 2018 (zie 2.8) ingebracht waarin hij de wens uitspreekt om ‘de verbouwing’ onder de € 40.000,00 (inclusief btw) te houden, maar heeft nagelaten enige reactie van de hand van [geïntimeerde] in te brengen waaruit valt af te leiden dat [geïntimeerde] daarin meeging. Uit de stukken blijkt verder dat [appellant] op 13 mei 2018 (zie 2.6) [geïntimeerde] om een nieuwe offerte heeft gevraagd en dat [geïntimeerde] op 21 mei 2018 (zie 2.7) heeft geantwoord dat de offerte is ‘aangepast’, maar [appellant] heeft nagelaten om de daarbij behorende bijlage in het geding te brengen, zodat niet vast is komen te staan hoe die offerte er uit heeft gezien. [appellant] stelt - zonder nadere onderbouwing - dat het gaat om de offerte die [geïntimeerde] als productie 2 bij inleidende dagvaarding heeft ingebracht. Het hof acht dit niet aannemelijk, omdat die (aangepaste) offerte, zoals hierboven onder 2.3 is vastgesteld, veel meer posten bevat en uitkomt op een totaalbedrag van ongeveer € 70.000,00, terwijl [appellant] naar aanleiding van de daaraan voorafgegane (en lagere) offerte op 9 april 2018 had geantwoord dat hij zich ‘rot was geschrokken’. Deze reconstructie van de gang van zaken door [appellant] mist dus de nodige coherentie en biedt al helemaal geen aanknopingspunt voor het betoog van [appellant] dat een vaste aanneemsom van € 40.000,00 (inclusief btw) was overeengekomen. Hoe de voornoemde e-mail van [appellant] van 30 mei 2018 kan bijdragen aan de ondersteuning van dit betoog is het hof ook niet duidelijk geworden. In die e-mail vraagt [appellant] om een aantal vaag omschreven uitbreidingen van de werkzaamheden (verwijderen van een tussenwand op zolder ten behoeve van de ouderslaapkamer, maatwerk kasten en het ‘aanpakken’ van de vloer) met daarnaast een enkele vermindering (gevelreiniging erbuiten laten) en tegelijk schrijft [appellant] daarbij:
Graag willen we met jou kijken of we de verbouwing onder de 40.000,- (incl. BTW) kunnen houden.[appellant] heeft niet toegelicht hoe met deze aanpassingen (deels uitbreidingen) van de opdracht het gat van € 30.000 (tussen enerzijds de € 70.000 van de door [appellant] gestelde aangepaste offerte d.d. 21 mei 2018 en anderzijds de € 40.000 van de door [appellant] gestelde overeengekomen vaste aanneemsom) te verklaren valt. Evenmin heeft [appellant] concreet gesteld
wanneer[geïntimeerde] zou hebben ingestemd met dit veel lagere en vaste bedrag van € 40.000 (inclusief btw). Ook op dit punt mist het betoog van [appellant] dus de nodige coherentie en onderbouwing. Bovendien heeft [appellant] niet gespecificeerd op welke werkzaamheden die vaste aanneemsom dan precies zou hebben gezien. De opsomming van werkzaamheden die [appellant] heeft gemaakt in zijn e-mail van 29 oktober 2018 dateert van een veel latere datum, nadat een groot deel van de werkzaamheden reeds was verricht en die e-mail kan hier dus niet voldoende licht op werpen.
3.8.2
Verder hebben de door [appellant] ingebrachte e-mails van december 2018 en januari 2019 betrekking op, zoals [appellant] zelf stelt, nieuwe onderhandelingen over een aanpassing van de prijs. In die e-mails is het (enkel) [appellant] zelf die rept over ‘de afspraak’ van een vaste aanneemsom. Bovendien wijst een e-mail van 22 december 2018 van [appellant] erop dat [appellant] zelf ook uitging van een hoger bedrag dan € 40.000, daar waar hij aan [geïntimeerde] schrijft:
Zoals gezegd: we moeten totaalbedrag van 40K incl btw hebben. Alles daarboven kan ex BTW.
3.8.3
Het betoog van [appellant] dat er geen meerwerk is verricht snijdt evenmin hout. In een e-mail van [appellant] van 28 december 2018, (hierboven onder 2.14) schrijft hij immers:
De aangepaste wensen van onze kant hebben geleid tot meerkosten van 12 K. Dat betekent dat je alles zou moeten opleveren voor 52K.En in een e-mail van 29 december 2018 (hierboven onder 2.15) heeft [appellant] geschreven:
Dat wij dure smaak hebben en afwijkende wensen leidt tot een verhoging van dit bedrag van 12K.
3.8.4
Verder heeft [geïntimeerde] nog met succes als verweer aangevoerd dat hij iedere week overzichten van de gemaakte uren en kosten heeft gestuurd, mede omdat de wensen van [appellant] in de loop van de maanden telkens zijn aangepast. Ook gezien dit laatste feit, namelijk het wisselend verloop van de (aanvullende) wensen van [appellant] , is het naar het hof niet aannemelijk geworden dat een vaste aanneemsom van € 40.000 inclusief btw is afgesproken, ongeacht de daarop volgende gewenste aanpassingen.
De onderbouwing van [appellant] van zijn stelling is, mede gezien in het licht van de betwistingen door [geïntimeerde] , dus te mager.
3.9
De grieven 2 tot en met 4 hebben dan ook geen succes. Grief 5, die ziet op de afwijzing door de kantonrechter van de tegenvordering van [appellant] deelt hetzelfde lot, aangezien deze grief op dezelfde, door het hof reeds verworpen stellingen berust als de grieven 2 tot en met 4. De kantonrechter heeft onder 5.11 van het bestreden vonnis met juistheid overwogen dat [appellant] in verzuim verkeerde en dat [geïntimeerde] gerechtigd was haar werkzaamheden op te schorten. Dit alles brengt met zich dat er ook geen grond is voor toewijzing van de vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] heeft voldaan aan [geïntimeerde] ter voldoening aan het bestreden vonnis.
3.1
[appellant] heeft bewijs aangeboden maar dat aanbod is niet gebaseerd op voldoende concrete stellingen die indien al bewezen zouden leiden tot een andere uitkomst.
3.11
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.106,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Hinskens-van Neck, C.A.H.M. ten Dam en A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.