ECLI:NL:GHAMS:2023:1816

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.322.474/01 en 200.322.486/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en vaststelling belregeling in een familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn de ouders van twee minderjarigen in een conflict verwikkeld over de ondertoezichtstelling en omgangsregeling. De moeder heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd. De vader verzet zich tegen de beëindiging van deze ondertoezichtstelling en vraagt om een omgangsregeling met de jongste minderjarige. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de ontwikkeling van de kinderen en de rol van de betrokken hulpverlening. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling van de kinderen op dit moment geen toegevoegde waarde heeft en eerder negatief kan uitpakken. De moeder en de GI hebben onvoldoende samengewerkt, wat heeft geleid tot stagnatie in de hulpverlening. De vader heeft geen fysiek contact met de kinderen gehad, maar er zijn wel telefonische contactmomenten. Het hof heeft de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en de omgangsregeling voor de vader met de jongste minderjarige opnieuw vastgesteld, waarbij de nadruk ligt op telefonische contacten zonder beeld, met de mogelijkheid om dit later uit te breiden. De beslissing is op 25 juli 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.322.474/01 (ondertoezichtstelling) en 200.322.486/01(omgangsregeling)
Zaaknummers rechtbank: C/13/720359 / JE RK 22-507 (verlenging ots) en C/13/686236 / JE RK 20-4027 (bodemzaak) (HH/JS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 juli 2023
In de zaak met zaaknummer 200.322.474/01
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. de Roode te Leiderdorp,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [de vader] , advocaat mr. M.M.C. Wingen te Heemstede;
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] .
In de zaak met zaaknummer 200.322.486/01
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. de Roode te Leiderdorp,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.C. Wingen te Heemstede.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
In beide zaken:
Als informant zijn aangemerkt:
- [begeleider] (hierna te noemen: de ontwikkelingsbegeleider);
- [verpleegkundige] (hierna te noemen: de verpleegkundige).
In zijn adviserende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van beide procedures in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van beide procedures in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 4 november 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.322.474/01 (ondertoezichtstelling)
2.1
De moeder is op 4 februari 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 november 2022. Op 26 mei 2023 heeft de moeder haar beroepschrift aangevuld met een aanvullend beroepschrift.
2.2
De vader heeft op 13 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De vader heeft op 31 mei 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 30 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 11 mei 2023 met bijlagen.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van de griffier, met [minderjarige 1] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
In de zaak met zaaknummer 200.322.486/01 (omgangsregeling)
2.6
De moeder is op 4 februari 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 november 2022. Op 25 mei 2023 heeft de moeder haar beroepschrift aangevuld met een aanvullend beroepschrift.
2.7
De vader heeft op 13 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De vader heeft op 31 mei 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.8
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 11 mei 2023 met bijlagen.
In beide zaken
2.9
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 8 juni 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de ontwikkelingsbegeleider;
- de verpleegkundige;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen.
2.1
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof beslist dat het door de moeder ingediende aanvullende beroepschrift en het door de vader ingediende aanvullende verweerschrift inzake de ondertoezichtstelling (zaaknummer 200.322.474/01) niet worden toegelaten tot het procesdossier omdat deze een herhaling bevatten van hetgeen in het hoger beroepschrift en het verweerschrift reeds staat en daarom in strijd is met de tweeconclusieregel. De daarbij gevoegde bijlagen, worden wel toegelaten tot het procesdossier.
Alle andere stukken zal het hof wel toelaten tot het procesdossier.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels op 25 mei 2021 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2009 en
- [minderjarige 2] , [in] 2013 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De kinderen staan sinds 2 september 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien één keer verlengd tot 2 januari 2023, met aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot verlenging.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 10 september 2020 is onder meer bepaald dat de vader eenmaal per twee weken een videobelmoment met de kinderen heeft.
Bij beschikking van 2 februari 2022, hersteld bij beschikking van 2 maart 2022, is iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de omgang aangehouden en bepaald dat de GI de ruimte heeft om regievoering te doen ten aanzien van de omgang.
3.4
[minderjarige 2] heeft een extra chromosoom (Mozaïek Trisomie 18), als gevolg waarvan ze zwaar lichamelijk gehandicapt is en in een rolstoel zit. Daarnaast is zij licht verstandelijk beperkt met een IQ tussen de 50 en 60.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, als volgt beslist. In de zaak met zaaknummer C/13/720359 / JE RK 22-507 is op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 september 2023. In de zaak met zaaknummer C/13/686236 / JE RK 20-4027 is op verzoek van de vader bepaald dat hij uiterlijk één maand na de datum van de bestreden beschikking tenminste één begeleid contactmoment van substantiële duur van tenminste een uur zal hebben gehad met [minderjarige 2] , dat vervolgens een dergelijk contact tenminste een keer in de twee weken zal plaatsvinden en dat dit contact na uiterlijk zes maanden van begeleid naar onbegeleid is gegaan, waarbij de regievoering over de omgang (frequentie, duur, begeleid, onbegeleid) met behoud van het voornoemd expliciet bepaalde als ondergrens, bij de Gl komt te liggen voor de duur van de ondertoezichtstelling en eventueel verlengde ondertoezichtstelling
4.2
De moeder verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, in de zaak met zaaknummer 200.322.474/01 het verzoek van de GI af te wijzen en de ondertoezichtstelling te beëindigen, en in de zaak met zaaknummer 200.322.486/01 het verzoek van de vader tot het bepalen van omgang af te wijzen en geen omgang op te leggen met [minderjarige 2] en de vader.
4.3
De GI verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.322.474/01, naar het hof begrijpt, het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt in beide zaken de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.322.486/01verzoekt de vader, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder dient mee te werken aan de begeleide omgang zoals deze in de bestreden beschikking is omschreven, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van € 400,- voor elke dag of keer dat zij daarin nalatig blijft.

5.De motivering van de beslissing

De wettelijke kaders ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de omgang
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260 lid 1, in verband met artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan – voor zover in deze zaak van belang – omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De standpunten van de moeder, de vader en de GI ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de omgang
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de verlenging van de ondertoezichtstelling en voert daartoe het volgende aan. Ten onrechte heeft de kinderrechter op de moeder een dringend appel gedaan om de voordelen van de hulpverlening van de GI in te zien. Samenwerking met de GI is zeer lastig en dat ligt niet alleen aan de moeder.
Ook heeft de kinderrechter ten onrechte nagelaten te motiveren of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. De moeder betwist dat daarvan sprake is. Met [minderjarige 1] gaat het goed, hij ontwikkelt zich adequaat. Hij heeft alleen aangegeven zijn vader niet te willen zien, en op grond van de bestreden beschikking over de omgang hoeft dat ook niet. Wel zou [minderjarige 1] baat kunnen hebben bij een coach of vertrouwenspersoon, volgens de kinderrechter. Dat kan echter in het vrijwillig kader, daarvoor is een ondertoezichtstelling een te zwaar middel.
Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat zij zich gelet op haar situatie naar behoren ontwikkelt. Door alle betrokken hulpverlening, onder andere in het thuisonderwijs, is er voldoende zicht op haar.
De ondertoezichtstelling lijkt erop gericht te zijn om de regie in de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] op te pakken. Tot nu toe heeft de GI deze regie echter niet opgepakt en is er nog niets gedaan met de ondertoezichtstelling. Bovendien is de moeder het niet eens met de opgelegde omgangsregeling. Regie van de GI bij de omgang zou wat haar betreft dus ook niet nodig zijn. De opgelegde omgang is namelijk niet in het belang van [minderjarige 2] . De opbouw is veel te snel en er is niet gekeken naar de situatie van [minderjarige 2] . Zo zit zij in een spannend voortraject van een grote operatie, heeft zij recent een verhuizing meegemaakt en heeft zij sinds een jaar dagelijks last van herbelevingen. Inmiddels is er bovendien sprake van een pauze van de schriftelijke aanwijzing over de begeleide omgang omdat de GI vindt dat er eerst nog meer onderzoek moet worden gedaan en overleg moet worden gevoerd, aldus de moeder.
5.4
De GI bevestigt dat er gedurende de afgelopen jaren onvoldoende uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling en de daarbij geformuleerde doelen. De oorzaak daarvan ligt in de weerstand van de moeder tegen iedere vorm van hulpverlening en onvoldoende medewerking van de moeder. Hierdoor stagneert reeds ingezette hulpverlening en lukt het de GI niet om de door de moeder verzochte regie daadwerkelijk op te pakken. Het zicht op de ontwikkeling van de kinderen is slechts beperkt. Ook zegt de moeder zich in te zetten voor omgang maar vervolgens doet zij aangifte van misbruik door de vader waardoor de omgang stopt. De GI vindt het onbegrijpelijk dat de moeder aangeeft dat de kinderen seksueel zijn misbruikt en ze hiervoor niet volledig meegaat in een hulpverleningstraject om de kinderen te helpen. De GI vindt dit alles schadelijk voor [minderjarige 1] aangezien hij betrokken wordt bij het onderzoek door de politie en hierdoor vermoedelijk minder toestemming voelt voor omgang met de vader. Bovendien ziet de GI een inschikkelijke vader terwijl de moeder in het bijzijn van de kinderen volwassenproblematiek bespreekt, zoals het vermeende seksueel misbruik. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2022 heeft de zittingsvertegenwoordiger van de raad aangegeven dat sprake lijkt te zijn van ouderverstoting, psychische problematiek van de moeder en kinderen die in hun ontwikkeling worden beperkt door de moeder. De GI maakt zich dan ook ernstig zorgen over de ontwikkeling van de kinderen.
5.5
De vader is blij dat het op dit moment naar omstandigheden goed gaat met de kinderen. Dat het op dit moment niet slecht met hen gaat betekent echter niet dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig zou zijn. De kinderen blijven geïsoleerd van zicht op zorg en hulp. Er is daardoor op zichzelf al sprake van een bedreiging in hun psychische ontwikkeling. Daarnaast ziet de vader dat de moeder en de kinderen een symbiotische relatie hebben. De moeder staat in de weg aan omgang tussen de kinderen en de vader. De kinderen hebben al jaren geen persoonlijk contact met hem. Dit vormt een bedreiging voor hun ontwikkeling tot een volwassen en geestelijk stabiel persoon. Ook is het welzijn van de kinderen sinds de ondertoezichtstelling niet verbeterd. Doordat de moeder structureel weigert mee te werken aan de geboden zorg door de hulpverlening zitten de kinderen nog altijd in de situatie waarin zij klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders.
Volgens de vader wordt [minderjarige 1] gemanipuleerd door de moeder omdat hij zich moet handhaven in de thuissituatie. Sinds het voorjaar van 2022 zegt [minderjarige 1] geen contact meer te willen met de vader. Vermoedelijk is de reden hiervoor dat de moeder geen emotionele toestemming voor contact met de vader geeft.
Voor [minderjarige 2] geldt dat zij geen contact heeft met andere kinderen, zij groeit op in een isolement. De psychologen van Ons Tweede Thuis hebben geadviseerd dat de aard en ernst van de meegemaakte ervaringen en gebeurtenissen van [minderjarige 2] en de invloed daarvan op de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [minderjarige 2] moeten worden onderzocht. Dit gebeurt echter niet. Verder is de vader van mening dat omgang met hem juist wel in het belang van [minderjarige 2] is. [minderjarige 2] heeft haar vader al drie jaar niet fysiek gezien. Wel bellen zij om het weekend. Deze belmomenten vindt [minderjarige 2] fijn, zij slaat er dan ook bijna nooit één over. Tijdens deze belmomenten toont zij affectie naar haar vader. Zij begrijpt niet dat zij hem al zo lang niet in het echt heeft gezien. Dit komt doordat [minderjarige 2] als gevolg van haar licht verstandelijke beperking niet vatbaar is voor de manipulatie van de moeder. Wat betreft de herbelevingen van [minderjarige 2] , merkt de vader op dat de aard van de trauma’s die hieraan ten grondslag liggen dubieus zijn. In het voorjaar van 2022 heeft de GI contact gelegd met Ons Tweede Thuis voor traumabehandeling. Echter, doordat de moeder zich heeft verzet tegen de speltherapie en zelfs ruzie heeft gemaakt met de therapeut, is [minderjarige 2] nog steeds niet behandeld voor haar trauma’s.
Omdat de moeder de bestreden beschikking naast zich heeft neergelegd en geen uitvoering geeft aan de opgelegde zorgregeling, verzoekt de vader een dwangsom te bepalen.
De informatie van de ontwikkelingsbegeleider en de verpleegkundige
5.6
De ontwikkelingsbegeleider en de verpleegkundige hebben ter zitting in hoger beroep kort samengevat het volgende verteld.
Zij zijn beiden al geruime tijd bij [minderjarige 2] betrokken. Zij zien haar thuis in aan- en afwezigheid van de moeder. De ontwikkelingsbegeleider ziet dat [minderjarige 2] mogelijkheden heeft om te leren maar dat de herbelevingen van de trauma’s hieraan in de weg staan omdat deze haar teveel energie kosten. Ook herkennen de ontwikkelingsbegeleider en de verpleegkundige de zorgen van de GI niet. Zij zien dat de moeder haar best doet om de kinderen contact te laten hebben met hun vader maar dat dit niet lukt door de weerstand van de kinderen daartegen als gevolg van hun trauma’s. Omdat de hulpverlening via de GI al langere tijd is gestagneerd, heeft de verpleegkundige Levvel benaderd voor hulp aan [minderjarige 2] bij het aangaan van contact met de vader.
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de verlenging van de ondertoezichtstelling en de omgangsregeling te bekrachtigen. De raad ziet dat de moeder angstig is en van daaruit veel uitleg nodig heeft, achterdochtig is en primair in de aanval en verdediging schiet. Tussen de moeder en de kinderen lijkt sprake te zijn van een symbiotische relatie. Doordat de moeder zich verweven voelt met de kinderen weet zij niet meer wat de kinderen voelen en wat haar eigen angst is. Vanuit die symbiose gaan kinderen splitsen in hun loyaliteit en kiezen zij voor de ouder die hen op dat moment veiligheid biedt. Daaruit komt vermoedelijk de rigiditeit voort waarmee [minderjarige 1] zich telkens op een tegenstrijdige manier stellig uit over omgang met zijn vader. De raad heeft zorgen over het ontbreken van ieder zicht op de emotionele veiligheid van de kinderen. Door de houding van de moeder is alleen haar kant van het verhaal kenbaar, met de kinderen mag niet individueel worden gesproken. Ondanks dat de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling tot op heden tot niets heeft geleid, is het beëindigen van de ondertoezichtstelling niet de oplossing. Wel heeft de raad daarom een milieuonderzoek door het NIFP of een nader onderzoek door de raad aangeboden, teneinde zicht te krijgen op dat wat er op dit moment in de weg staat aan het tot stand komen van hulpverlening vanuit de GI en het contact tussen de kinderen en de vader.
De beoordeling van het hof
Ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.322.474/01.
5.8
Het hof overweegt ten aanzien van de ondertoezichtstelling als volgt.
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat ten tijde van het wijzen van die beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof is van oordeel dat dit voor beide kinderen nog steeds het geval is. Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Het hof is van oordeel dat dit ten tijde van de verlenging het geval was, maar dat de moeder nu in samenwerking met de door haar ingezette en betrokken hulpverlening geacht kan worden binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen. Dat betekent, zoals volgt uit artikel 1:255 lid 2 onder b BW, dat er niet langer grond is voor een ondertoezichtstelling. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.9
Ten aanzien van [minderjarige 1] geldt dat hoewel hij het goed doet op school, er grote zorgen zijn over verschillende ontwikkelingsbedreigende factoren in zijn leven. Zo geeft hij aan op dit moment geen behoefte te hebben aan hulp en wil hij sinds april 2022 plotseling geen enkel contact meer hebben met zijn vader. Daarnaast vertelt [minderjarige 1] verhalen die deels onjuist zijn en die in ieder geval verontrustende signalen afgeven. Zo heeft [minderjarige 1] verteld over geheime afspraken met zijn vader in bushokjes in [plaats C] . Daarnaast vertelt hij seksueel te zijn misbruikt door zijn vader. Anders dan uit de beschikking van de kinderrechter van 23 maart 2023 blijkt, loopt naar dit laatste nog een politieonderzoek en is dit onderzoek nog niet afgerond. In ieder geval heeft [minderjarige 1] hiervoor nog geen therapie gehad omdat hij dit zelf (nog) niet wil. Wel heeft [minderjarige 1] van orthopedagoog [X] EMDR-therapie gehad voor zijn angsten en traumabehandeling voor het verwerken van de scheiding van zijn ouders, het psychiatrische verleden van zijn vader en de handicap van zijn zusje. Tijdens het kindgesprek met de voorzitter heeft [minderjarige 1] verteld dat hij in zijn gesprek met de bijzondere curator heeft gezegd dat hij juist geen contact wil met zijn vader. Het hof gaat er echter van uit dat de bijzondere curator waarheidsgetrouw haar rapport heeft opgesteld, waarin staat dat [minderjarige 1] heeft gezegd juist wel contact te willen met zijn vader. Ook heeft [minderjarige 1] in gesprek met de gezinsmanager aangegeven contact te willen met zijn vader. Het hof leidt uit deze tegenstrijdige uitlatingen af dat [minderjarige 1] klem zit tussen zijn ouders. Dit en de zorgelijke uitlatingen vormen een ernstige bedreiging in zijn ontwikkeling.
Desondanks is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] op dit moment geen toegevoegde waarde heeft en eerder negatief zal uitpakken dan bijdragen aan een verbetering van de situatie. [minderjarige 1] is veertien jaar en heeft een zeer uitgesproken mening over wat hij wel en niet wenst. Hij ervaart een grote weerstand tegen de ondertoezichtstelling en is zeer wantrouwend jegens de gezinsmanager, waardoor de betrokkenheid van de GI op dit moment zelfs contraproductief werkt voor [minderjarige 1] . Daar staat tegenover dat [minderjarige 1] goed contact heeft met een vertrouwenspersoon op school en met zijn moeder. Het hof acht in zoverre voldoende waarborgen aanwezig binnen het eigen vangnet van [minderjarige 1] om hulp in te schakelen wanneer [minderjarige 1] daaraan behoefte heeft. Hiervan uitgaande en van de aanwezigheid van verschillende zorgprofessionals in het gezin vanwege de handicap van [minderjarige 2] , is het hof van oordeel dat er voldoende zicht is op [minderjarige 1] en de ondertoezichtstelling op dit moment geen toegevoegde waarde heeft.
5.1
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is het hof ook van oordeel dat weliswaar sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging maar dat de ondertoezichtstelling thans geen toegevoegde waarde heeft en eerder een averechts effect heeft. [minderjarige 2] is geboren met een lichamelijke en verstandelijke beperking als gevolg waarvan een ernstige ontwikkelingsbedreiging inherent is aan de daarmee gepaard gaande problematiek. Daarnaast heeft [minderjarige 2] te maken met herbelevingen van trauma’s en heeft zij veel pijn als gevolg van scoliose. Hierdoor is haar draagkracht nog sterker verminderd en gaat het al langere tijd niet goed met haar. Juist op grond van het vorenstaande is het van belang dat [minderjarige 2] op korte termijn de nodige hulp en ondersteuning krijgt om haar levensomstandigheden te verbeteren. Naast de moeder, de ontwikkelingsbegeleider en de verpleegkundige is ook de huisarts nauw betrokken bij [minderjarige 2] , evenals enkele artsen. Gebleken is dat voorafgaand aan de betrokkenheid van de GI, Ons Tweede Thuis (OTT) reeds betrokken was bij [minderjarige 2] en een advies heeft uitgebracht. Na de inzet van de GI is dit vastgelopen en uiteindelijk stopgezet. Niet alleen verschillen betrokkenen van mening over de toedracht hiervan maar ook verschillen de GI en de moeder van inzicht over wat [minderjarige 2] op dit moment nodig heeft. Zo acht de moeder noodzakelijk dat op korte termijn EMDR-therapie plaatsvindt gericht op de trauma’s die [minderjarige 2] herbeleeft. Volgens haar is deze therapie noodzakelijk alvorens [minderjarige 2] weer omgang kan hebben met de vader. Daartegenover is de GI, met Ons Tweede Thuis, van mening dat op dit moment eerst verdere diagnostiek nodig is voor de trauma’s van [minderjarige 2] , voordat traumabehandeling kan worden ingezet. Het hof is van oordeel dat het verschil van mening tussen de GI en de moeder over de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige 2] , onwenselijk is en een stagnerend effect op de hulpverlening voor [minderjarige 2] heeft gehad. Vaststaat dat de moeder en de GI onvoldoende in staat zijn om elkaar hierin te vinden, terwijl sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] waarvoor dringend hulp nodig is. Het hof is van oordeel dat ook ten aanzien van [minderjarige 2] de betrokkenheid van de GI op dit moment contraproductief werkt. Niet alleen is alle hulp inmiddels al geruime tijd gestagneerd, maar ook is de GI zeer onduidelijk geweest rondom het afgeven en het al dan niet van toepassing zijn van de schriftelijke aanwijzingen van 25 januari 2023 en 28 februari 2023. Daarnaast is de GI niet bereikbaar gebleken voor de bij [minderjarige 2] intensief betrokken ontwikkelingsbegeleider en verpleegkundige. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI aangegeven op dit moment geen visie te hebben voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en met de handen in het haar te zitten. Daarbij ziet het hof dat de moeder voldoende in staat is om de hulpverlening zelf in te schakelen met behulp van het netwerk aan (professionele) hulpverleners en medici om haar heen.
5.11
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen, per datum van de onderhavige beschikking afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
5.12
Ten overvloede overweegt het hof dat de ouders gezamenlijk het gezag hebben over de kinderen. Van hen mag worden verwacht dat zij samen zullen optrekken in het belang van de kinderen, ook zonder betrokkenheid van de GI. De vader is een geïnteresseerde vader die in het belang van de kinderen de kans dient te krijgen om bij hen betrokken te zijn en contact met hen te kunnen aangaan. De kinderen moeten de gelegenheid krijgen om ook met hun vader op te groeien. Van de moeder wordt verwacht dat zij zich hiervoor optimaal inzet.
Ten aanzien van zaak met zaaknummer 200.322.486/01.
5.13
Het hof overweegt ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] als volgt.
Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat [minderjarige 2] en de vader elkaar om de week op zondagochtend bellen. Als gevolg van angsten bij [minderjarige 2] ten aanzien van de vader, bellen zij sinds januari 2023 zonder beeld. Desondanks zijn de ouders in staat gebleken hierover te overleggen en de telefoonverbinding iedere twee weken op een gepast moment tot stand te brengen. Gelet op dit reeds bestaande onderlinge overleg, acht het hof de ouders in staat om in gezamenlijk overleg het bellen ook weer terug uit te breiden naar het bellen met beeld, op geleide van de mogelijkheden van [minderjarige 2] . Indien nodig kan de sinds kort betrokken instantie Levvel hierin bijdragen. Op den duur kan worden gekeken of deze belmomenten in aanwezigheid van een hulpverlener kunnen worden begeleid, zonder aanwezigheid van de moeder.
Gelet op de angsten van [minderjarige 2] tegenover de vader, haar trauma’s en de tot noch toe ontbrekende daarop gerichte hulpverlening, ziet het hof aanleiding de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling die gericht is op fysieke omgang te vernietigen. Wel zal het hof het tweewekelijkse bellen, zoals dat nu al plaatsvindt, in het belang van [minderjarige 2] (opnieuw) vastleggen in deze beschikking.
5.14
De raad heeft ter zitting in hoger beroep een milieuonderzoek of een nader onderzoek aangeboden. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen noodzaak hiertoe.
5.15
Het hof overweegt ten aanzien van de door de vader verzochte dwangsom als volgt.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de tweewekelijkse belregeling wordt uitgevoerd en dat de moeder bereid is om te kijken naar de mogelijkheid om weer te gaan beeldbellen. Het hof ziet dan ook geen noodzaak tot het gelasten van een dwangsom, zoals de vader heeft verzocht.
5.16
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.322.474/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf heden;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
in de zaak met zaaknummer 200.322.486/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de omgang van de vader met [minderjarige 2] ;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
bepaalt dat de vader eenmaal per twee weken een belmoment met [minderjarige 2] heeft op een door de moeder en de vader in overleg te bepalen moment, waarbij dit in eerste instantie zonder beeld zal zijn en vervolgens ook met beeld, op geleide van de mogelijkheden van [minderjarige 2] en in onderling overleg tussen de ouders en zo nodig met hulp van Levvel;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;.
in beide zaken:
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. J. Jonkers en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 25 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.