ECLI:NL:GHAMS:2023:181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.301.617/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 223 Rv. Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging arrest gedurende de behandeling van een vordering tot herroeping van dat arrest.

In deze zaak heeft [appellant] bij dagvaarding van 15 oktober 2021 herroeping gevorderd van een eerder door het hof gewezen arrest van 20 april 2021. Tevens heeft hij een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat arrest. In een tweede zaak, met nummer 200.305.991/01, heeft [appellant] ook herroeping gevorderd van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Rabobank, de geïntimeerde, heeft in beide zaken gereageerd en refereert zich aan het oordeel van het hof. Het hof heeft de incidenten beoordeeld en geconcludeerd dat aan de vereisten voor toewijzing van de incidentele vordering tot voeging is voldaan. De vordering tot herroeping heeft geen schorsende werking, maar het hof kan op verzoek van de eiser een voorlopige voorziening treffen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en besloten dat het belang van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van Rabobank bij onmiddellijke uitvoering. De incidentele vordering in de eerste zaak is afgewezen, terwijl de vordering in de tweede zaak is toegewezen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindoordeel in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol van 14 maart 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door Rabobank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.301.617/01 en 200.305.991/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/273168 / HA ZA 18-274
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 januari 2023
inzake
zaaknummers 200.301.617/01 en 200.305.991/01:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verzoeker in het incident ex art. 223 Rv,
verweerder in het incident ex art. 222 Rv,
advocaat: mr. P.H.J. Körver te 's-Gravenhage,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verweerder in het incident ex art. 223 Rv,
verzoeker in het incident ex art. 222 Rv,
advocaat: mr. R.W. Karskens te Utrecht.
Partijen worden hierna [appellant] en Rabobank genoemd.

1.Het verloop van het geding

In zaak 200.301.617/01 heeft [appellant] bij met de dagvaarding van 15 oktober 2021 overeenstemmende conclusie van eis herroeping gevorderd van het door het hof op 20 april 2021 onder zaaknummer 200.260.503/01 gewezen arrest (hierna: het arrest) tussen [appellant] als appellant en Rabobank als geïntimeerde. Daarbij heeft [appellant] een incidentele vordering ingediend waarin wordt gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest te bevelen, met beslissing over de proceskosten in het incident.
In zaak 200.305.991/01 heeft [appellant] bij met de dagvaarding van 14 januari 2022 overeenstemmende conclusie van eis herroeping gevorderd van het op 20 april 2021 onder zaaknummer 200.260.503/01 gewezen arrest. Daarbij heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld waarin wordt gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 februari 2019 van de rechtbank Noord-Holland met zaak-/rolnummer C/15/273168/ HA ZA 18-274 (hierna: het vonnis) en het arrest te bevelen, met beslissing over de proceskosten in het incident.
Rabobank heeft voor antwoord geconcludeerd in de door [appellant] opgeworpen incidenten. Zij refereert zich aan het oordeel van het hof. In zaak 200.305.991/01 heeft zij een incidentele vordering strekkende tot voeging met zaak 200.301.617/01 (hoofdzaak en incident) ingesteld.
In het incident ex art. 222 Rv heeft [appellant] , naar het hof begrijpt, geconcludeerd tot referte met veroordeling van de Rabobank in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in de incidenten.

2.Beoordeling in de incidenten

2.1.
In de hoofdzaak in beide zaken vordert [appellant] herroeping van het arrest, waarin het bestreden vonnis is bekrachtigd. In het bestreden vonnis is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 429.524,79 met wettelijke rente, beslagkosten en proceskosten.
2.2.
Aan de vereisten voor toewijzing van de incidentele vordering tot voeging is voldaan. Deze incidentele vordering zal dus worden toegewezen.
2.3
Een vordering tot herroeping heeft geen schorsende werking. De rechter die over de herroeping oordeelt, kan, desgevorderd, bij voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging schorsen (art. 386 Rv). [appellant] heeft deze schorsing gevorderd in de vorm van een incidentele vordering. Op grond van art. 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een provisionele vordering op grond van art. 223 Rv strekt ertoe om gedurende de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te treffen. De provisionele vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser dient daarbij voldoende belang te hebben. Bovendien moet van eiser niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht. Bij de beoordeling dient het hof de belangen tussen partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
2.4
Aan de minimumvereisten voor toewijzing van een provisionele vordering zoals vermeld in artikel 223 Rv is voldaan. De hoofdzaak is reeds aanhangig en de vereiste samenhang is aanwezig.
2.5
[appellant] stelt dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest en het vonnis in beginsel is gegeven omdat hij is veroordeeld tot betaling van een geldsom. Verder heeft Rabobank beslag gelegd op ontwikkelbare commerciële grond van [appellant] , die stelt het risico te lopen dat zijn grond zal worden geveild en dat hij daardoor schade zal lijden. [appellant] wenst de onomkeerbare situatie waarin hij de grond voorgoed kwijt is te voorkomen. Het belang van Rabobank om het arrest direct ten uitvoer te leggen, weegt volgens [appellant] niet op tegen zijn belang bij behoud van de bestaande toestand zolang niet is beslist op de vordering tot herroeping.
2.6
Rabobank voert aan dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering omdat er op dit moment geen sprake is van tenuitvoerlegging en refereert zich aan het oordeel van het hof.
2.7
Bij gebreke van een afspraak met of toezegging van Rabobank dat zij gedurende de herroepingsprocedure geen verdere incassomaatregelen zal treffen – die niet gesteld of gebleken is – heeft [appellant] belang bij zijn incidentele vorderingen. Gesteld noch gebleken is dat hij belang heeft bij toewijzen van beide, vrijwel gelijkluidende, vorderingen. De incidentele vordering in zaak 200.301.617/01 zal daarom worden afgewezen.
2.8
Bij beoordeling van de incidentele vordering in zaak 200.305.991/01 moet op de voet van art. 223 Rv een belangenafweging worden gemaakt. Naar het oordeel van het hof weegt in de gegeven omstandigheden het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op zijn vordering tot herroeping is beslist zwaarder dan het belang van Rabobank bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de met het arrest bekrachtigde veroordeling. Daarbij weegt mee dat Rabobank nu kennelijk geen tenuitvoerleggingsmaatregelen neemt en zich refereert aan het oordeel van het hof in het incident. De incidentele vordering van [appellant] zal daarom worden toegewezen.
2.9
De beslissing over de kosten van de incidenten zal worden aangehouden tot het eindoordeel in de hoofdzaak.
2.1
De hoofdzaak in beide zaken zal worden verwezen naar de rol van 14 maart 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door Rabobank. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident ex art. 222 Rv
voegt de zaak met zaaknummer 200.305.991/01 met de zaak met zaaknummer 200.301.617/01;
in de incidenten ex art. 223 Rv
wijst de vordering in zaak 200.301.617/01 af;
schorst de tenuitvoerlegging van de het arrest van 20 april 2021 onder zaaknummer 200.260.503/01 gewezen en het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, met zaak-/rolnummer C/15/273168 van 20 februari 2019;
in beide incidenten
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaken:
verwijst de zaak naar de rol van 14 maart 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door Rabobank;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, W.A.H. Melissen, en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.