ECLI:NL:GHAMS:2023:181
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Incident ex art. 223 Rv. Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging arrest gedurende de behandeling van een vordering tot herroeping van dat arrest.
In deze zaak heeft [appellant] bij dagvaarding van 15 oktober 2021 herroeping gevorderd van een eerder door het hof gewezen arrest van 20 april 2021. Tevens heeft hij een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat arrest. In een tweede zaak, met nummer 200.305.991/01, heeft [appellant] ook herroeping gevorderd van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Rabobank, de geïntimeerde, heeft in beide zaken gereageerd en refereert zich aan het oordeel van het hof. Het hof heeft de incidenten beoordeeld en geconcludeerd dat aan de vereisten voor toewijzing van de incidentele vordering tot voeging is voldaan. De vordering tot herroeping heeft geen schorsende werking, maar het hof kan op verzoek van de eiser een voorlopige voorziening treffen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en besloten dat het belang van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van Rabobank bij onmiddellijke uitvoering. De incidentele vordering in de eerste zaak is afgewezen, terwijl de vordering in de tweede zaak is toegewezen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindoordeel in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol van 14 maart 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door Rabobank.