Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellante 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
garage buurman staat op grond [straatnaam 1] 2’.
3.Beoordeling
‘gr = verl. achterkant garage (=±
oud hek).’[appellanten] maken hieruit op dat het in 1962 aanwezige hekwerk niet in het verlengde van de garage stond. Naar het oordeel van het hof slaagt dit argument niet. Uit de aanduiding ‘±
‘weliswaar kan worden afgeleid dat er enige speling was tussen de erfgrens en het destijds aanwezige hek, maar niet duidelijk is hoe groot of klein die speling was en ook niet duidelijk is op welk perceel zich de speling tussen de erfgrens en het hek bevond, want daar laat deze aanduiding zich niet over uit. Bovendien ligt het niet voor de hand dat als die speling ongeveer een halve meter ten opzichte van de erfgrens zou zijn, zoals [appellanten] menen, dit in het kadaster met de aanduiding ‘±’ zou worden omschreven.
‘Vanaf 1973 zijn we daar op bezoek geweest en ik heb de situatie nooit anders gezien als dan op de foto’s (van vroeger) te zien is. Daar waar nu een schutting staat, stonden de rozen van opa en oma’.Naar het oordeel van het hof legt deze verklaring geen dan wel onvoldoende gewicht in de schaal wat betreft de door [appellanten] genoemde peildata van 1973 en 1980, omdat [naam 4] pas in 1973 was geboren. Bovendien rept zij niet over een hek maar over rozen. Voor zover zij met haar verklaring heeft bedoeld te wijzen op het bestaan van een hek is in ieder geval niet duidelijk waar dat hek dan heeft gestaan.
Dat hekwerk mocht in overleg met mijn broers [naam 2 en 3] een stuk op hun erf worden geplaatst en de heer [naam 1] mocht hun grond gebruiken ter compensatie van de positie van de garage op het terrein van de heer [naam 1] . De heer [naam 1] en mijn broers hebben dit zo afgesproken omdat ze in de veronderstelling waren dat de garage van [naam 2 en 3] gedeeltelijk op het erf van de heer [naam 1] stond.’.[geïntimeerde] wijst er verder op dat [appellant 1] met zoveel woorden heeft erkend dat er een gentlemen’s agreement bestond tussen de gebroeders [naam 2 en 3] en [naam 1] , namelijk in zijn brief van 16 februari 2020 aan [geïntimeerde] (productie 26 bij conclusie van antwoord). Er is volgens hem geen enkel aanknopingspunt voor de tegenwerping van [appellanten] dat hij daarmee doelde op een afspraak over het gebruik van een waterbron. Verder heeft [geïntimeerde] gewezen op de verklaring die hij als productie 36 in eerste aanleg heeft ingebracht, een verklaring van [naam 1] , de zoon van [naam 1] , die onder meer heeft verklaard:
‘Mijn vader heeft altijd gezegd dat de garage van de gebroeders [naam 2 en 3] een stukje op zijn grond stond. Het nieuwe houten schaarhek is in overleg met de gebroeders [naam 2 en 3] en mijn vader geplaatst, zo ging dat tussen goede buren.’Tot slot heeft [geïntimeerde] in hoger beroep nog een aanvullende verklaring van [naam 1] ingebracht, die vermeldt:
‘Ik heb een eerder verklaring afgegeven, maar ter verduidelijking wil ik benadrukken dat het gentlemans agreement het volgende inhield: mijn vader mocht het stukje grond van de buren ( [naam 2 en 3] ) gebruiken.