ECLI:NL:GHAMS:2023:1775

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
23-001281-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen met betrekking tot frauduleuze geldtransacties

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld voor witwassen in verband met frauduleuze geldtransacties. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, maar het hof heeft deze straf in hoger beroep herzien. De verdachte had beperkt hoger beroep ingesteld, gericht tegen de veroordeling in zaak B, waarbij hij beschuldigd werd van het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit een misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door een verbalisant betrouwbaar was, ondanks dat deze slechts door één persoon was gedaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen. De straf is vastgesteld op 3 maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van de opbrengsten van een misdrijf aan het zicht van justitie, wat een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel met zich meebracht. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, die voortvloeien uit de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001281-22
datum uitspraak: 20 juli 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zittingslocatie Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 10-291199-20 (zaak A) en 10-012703-21 (zaak B), alsmede 10-148007-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft (beperkt) hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voormeld vonnis veroordeeld voor hetgeen hem in de zaken A en B ten laste is gelegd. Namens de verdachte is beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, te weten tegen de veroordeling in de zaak B. Het hoger beroep is dus alleen gericht tegen de beslissingen ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is in eerste aanleg deels toegewezen en de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Aangezien het in zaak A bewezenverklaarde in hoger beroep niet voorligt komt het hof geen oordeel toe met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van dat feit, daaronder mede begrepen de vordering benadeelde partij [slachtoffer] .
Wel zal het hof - in het geval van vernietiging - ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde toepassing geven aan artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor wat betreft de strafoplegging.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – in de zaak B (10/012703-21) ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode 14 april 2020 tot en met 15 april 2020 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag van 795,95 euro en/of
- een geldbedrag van 967, 90 euro en/of
- een geldbedrag van 912,56 euro en/of
- een geldbedrag van 878,56 euro,
althans enig geldbedrag de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 24 januari 2020 te Amsterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres02] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 718 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 24 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken wegens onvoldoende overtuigend bewijs, nu de verdachte slechts door één verbalisant is herkend.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte slechts door één verbalisant is herkend en op de ‘still’, die zich in het dossier bevindt, uitsluitend een donkerkleurige man zichtbaar is en er geen gezichtskenmerken kunnen worden onderscheiden. Daarmee is er onvoldoende bewijs, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de rol van de verdachte slechts die van ‘geldezel’ was en hij om die reden niet veroordeeld kan worden ten aanzien van het primair tenlastegelegde (mede)plegen.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten
Uit het dossier volgt – kort gezegd – dat de aangeefsters [benadeelde02] en [benadeelde01] whatsapp berichten krijgen die afkomstig lijken van één van hun kinderen. In die berichten wordt gezegd dat er een probleempje is met hun telefoon en dat een (of meer) rekeningen met spoed betaald moeten worden. Aangeefster [benadeelde02] maakt op 15 april 2020 om 14:38 uur een bedrag van € 795,95 over op het rekeningnummer: [iban_nummer01] op naam van [naam01] . Aangeefster [benadeelde01] maakt drie bedragen over, te weten € 967,90, € 912,56 en € 878,56. Zij maakt deze bedragen op 15 april 2020 tussen 15:23 en 15:26 uur over op het rekeningnummer: [iban_nummer01] op naam van [naam01] .
Van het rekeningnummer [iban_nummer01] (op naam van [naam01] ) wordt op 15 april 2020 driemaal een bedrag opgenomen bij een pinautomaat van de ABN AMRO-bank op het [adres03] in Rotterdam. Om 14:40 uur wordt een bedrag van € 780,00 gepind en op 15:27 en 15:29 uur worden respectievelijk bedragen van € 980,00 en € 1780,00 opgenomen. Al die pinopnamen zijn door één persoon gedaan. Van die pinmomenten zijn camerabeelden beschikbaar. Van die camerabeelden worden vier ‘stills’ gemaakt en op het intranet van de politie geplaatst met de vraag wie de persoon op de ‘stills’ herkent.
De herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant01]
Verbalisant [verbalisant01] zegt dat hij de persoon direct herkent als zijnde de verdachte. Hij zegt dat hij de verdachte al meerdere jaren kent en regelmatig informeel contact met de verdachte heeft en hem regelmatig in het straatbeeld ziet. De verbalisant geeft een omschrijving van de verdachte en verwijst naar die kenmerken op de foto. De verbalisant merkt ook op dat de pintransacties hebben plaatsgevonden bij een pinautomaat op nog geen 10 minuten loopafstand van het woonadres van de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met een herkenning aan de hand van (camera)beelden en het gebruik daarvan voor het bewijs. Dit geldt in het bijzonder wanneer deze herkenning het voornaamste bewijsmiddel is om de betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde te kunnen aantonen, zoals in het onderhavige geval. Factoren die de bewijskracht van dergelijke herkenning mede bepalen zijn, kort gezegd:
  • de kwaliteit van de afbeeldingen;
  • de mate van bekendheid met de waargenomen persoon door de herkenner;
  • het aantal onafhankelijke herkenningen door verschillende personen;
  • in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn;
  • of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren.
In dat licht neemt het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning door [verbalisant01] in overweging dat de kwaliteit van de still(s) en de mate waarin de verdachte (‘en profil’ van het gezicht en een deel van het lichaam) daarop te zien is, een herkenning naar het oordeel van het hof mogelijk maken. Voorts is van belang dat [verbalisant01] voorafgaand aan de herkenning regelmatig in aanraking is geweest met de verdachte. [verbalisant01] heeft nauwkeurig omschreven waaraan hij de verdachte heeft herkend en noemt daarbij een aantal markante kenmerken. Daaraan doet niet af dat er één herkenning in het dossier zit. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die de herkenning zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken. Gelet op het voorgaande twijfelt het hof niet aan de herkenning door [verbalisant01] .
Aldus is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de persoon is die de geldbedragen heeft opgenomen.
Slotsom
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de verdachte de persoon is geweest die de bedragen van de rekening heeft gehaald en dat hij wist dat de bedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 14 april 2020 tot en met 15 april 2020 te Rotterdam, meermalen(telkens geldbedragen, te weten
- een geldbedrag van 795,95 euro en
- een geldbedrag van 967, 90 euro en
- een geldbedrag van 912,56 euro en
- een geldbedrag van 878,56 euro,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededader wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden weergegeven in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Bepaling van de straf en maatregel (artikel 423, vierde lid, Sv)
De advocaat-generaal heeft gevorderd de straf ten aanzien van het in zaak A in eerste aanleg bewezenverklaarde te bepalen op 167 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om de vordering van de advocaat-generaal voor wat betreft de strafoplegging in zaak A te volgen.
Nu het hoger beroep is gericht tegen het in zaak B bewezenverklaarde – waarvan het door de rechtbank in zaak A bewezenverklaarde geen deel uitmaakt - zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het in eerste aanleg in zaak A bewezenverklaarde misdrijf, te weten op een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Oplegging van straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In deze zaak is van een tweetal slachtoffers geld afhandig gemaakt op een zeer listige wijze, namelijk door zich voor te doen als een kind van het slachtoffer dat in nood verkeerde. De slachtoffers hebben vervolgens geld overgemaakt door in te gaan op die frauduleuze betaalverzoeken. Kort na die overboekingen heeft de verdachte de geldbedragen contant opgenomen, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Op die wijze heeft de verdachte de opbrengsten van het misdrijf onttrokken aan het zicht van justitie, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. Het hof rekent verdachte dit alles aan.
Het hof houdt bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en het gegeven dat sprake is van meermalen witwassen. Op grond van de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Er zijn geen feiten of omstandigheden met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gebleken die het hof aanleiding geven om in het voordeel van de verdachte een taakstraf op te leggen of een lagere gevangenisstraf.
Het hof acht alles overwegend voor dit feit een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.726,92 ter zake materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.759,02. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De geleden schade staat in zo nauw verband met de bewezen verklaarde gedraging dat deze schade moet worden gezien als (ook) het gevolg van de bewezen verklaarde gedraging. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 795,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich opnieuw gevoegd in het hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De geleden schade staat in zo nauw verband met de bewezen verklaarde gedraging dat deze schade moet worden gezien als (ook) het gevolg van de bewezen verklaarde gedraging. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van
60 uren, zoals opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2020 (parketnummer
10-148007-19), zal worden toegewezen. Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu is gebleken dat de vordering tot tenuitvoerlegging reeds is toegewezen bij het onherroepelijke arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 8 november 2022.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak A (parketnummer 10-291199-20) bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak B (parketnummer 10-012703-21) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte in zaak B tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.759,02 (tweeduizend zevenhonderdnegenenvijftig euro en twee cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.759,02 (tweeduizend zevenhonderdnegenenvijftig euro en twee cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op
15 april 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 795,95 (zevenhonderdvijfennegentig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 795,95 (zevenhonderdvijfennegentig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op
15 april 2020.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10-148007-19.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. R.P. den Otter en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en B. Appelman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2023.
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.