ECLI:NL:GHAMS:2023:1766

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
23-002407-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met geweld en mishandeling, beoordeling van eerlijk proces en ondervragingsrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam voor diefstal met geweld en mishandeling. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 19 juni 2019 was gewezen. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van diverse goederen, waaronder geld en sieraden, en mishandeling van een andere persoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten op 20 juli 2015 in Amsterdam de woning van het slachtoffer is binnengekomen, waarbij zij met geweld en bedreiging de goederen hebben weggenomen. De aangever heeft verklaard dat hij met een vuurwapen is bedreigd en met een tie-wrap is vastgebonden. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de verdediging de aangever niet heeft kunnen ondervragen. Het hof heeft geoordeeld dat het proces als geheel eerlijk is verlopen, ondanks de beperkingen in het ondervragingsrecht van de verdediging. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij een deel van de schadevergoeding is toegewezen en een deel niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen bij de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002407-19
datum uitspraak: 20 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650572-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toëigening heeft weggenomen:
 560 euro en/of
 een tas met schoenen en/of
 een iPhone en/of
 een tatoëerset en/of
 een sieradenkist en/of
 vier, althans een of meer, ring(en) en/of
 twee, althans een of meer, armband(en) en/of
 4, althans een of meer, horloge(s)
 en/of (een tas met) een of meer riem(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
 een (geladen) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond aan en/of gericht op voornoemde [benadeelde 1] en/of
 de toegangsdeur van de ruimte waar hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of voornoemde [benadeelde 1] zich bevonden op slot heeft/hebben gedaan en/of
 de kamer van voornoemde [benadeelde 1] heeft/hebben doorzocht en/of
 een bijl, althans een zwaar en/of scherp voorwerp, heeft/hebben getoond aan voornoemde [benadeelde 1] en/of
 een tiewrap om de polsen van voornoemde [benadeelde 1] heeft/hebben gedaan.
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2] eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist(en)) in/op/tegen de slaap, in elk geval het hoofd, en/of het gezicht en/of het/de o(o)g(en) en/of de rug en/of de nek te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier ruimte laat voor het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de verdachte zijn telefoon voor reparatie had achtergelaten bij de aangever en dat op het moment dat de verdachte de telefoon kwam ophalen bleek dat de aangever deze niet meer had. De in de tenlastelegging genoemde goederen dienden als onderpand om de verdachte ervan te verzekeren dat hij geld zou krijgen voor de niet teruggegeven telefoon. De aangever heeft de goederen vrijwillig aan de verdachte gegeven en er was geen sprake van geweld of bedreiging van geweld.
Op basis van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op of omstreeks 20 juli 2015 is de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van het slachtoffer gegaan. Zij hebben bij het verlaten van de woning goederen meegenomen, waaronder een tas met riemen, een sieradenkistje met inhoud, een IPhone en een tatoeëerset. De aangever heeft, op het moment dat de mannen nog in zijn woning waren, berichten naar zijn broer verzonden met daarin onder meer de teksten ‘bel scotu’ [bel de politie] en ‘na meosso’ [naar mijn woning]. Nadat de verdachte en de medeverdachten de woning hadden verlaten, heeft de aangever op de deur van de kamer van zijn huisgenoot gebonkt en ‘woningoverval’ geroepen. Nadat de huisgenoot de deur had opengedaan, heeft de aangever gezegd dat hij door drie jongens was beroofd, dat de daders een pistool hadden en goederen hadden meegenomen. Ook had de aangever aan de huisgenoot gevraagd de politie te bellen. De huisgenoot vond de aangever heel paniekerig overkomen. Toen de politie arriveerde heeft de aangever verklaard dat hij was overvallen door drie mannen en dat zij een wapen bij zich hadden en heeft de aangever een omschrijving van het wapen gegeven.
Na het verlaten van de woning van de aangever is de verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van [getuige 1] de vriendin van [medeverdachte 1] , gegaan. [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat [medeverdachte 1] haar goederen liet zien, waaronder riemen, een telefoon, sieraden en een tatoeëerset, en dat [medeverdachte 1] had gezegd dat ze een jongen hadden beroofd en dat die jongen [naam 1] heet. De bijnaam van de aangever is [naam 1] . [getuige 1] heeft tevens verklaard dat [medeverdachte 1] een wapen heeft. Zij heeft een beschrijving van het wapen gegeven en een foto van dat wapen getoond. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 1] de goederen wilde gaan verkopen en dat hij aan haar had gevraagd of zij via haar connecties de tatoeëerset kon verkopen. De verdachte ging in die tijd om met [medeverdachte 2] . Uit een getapt telefoongesprek blijkt namelijk dat [medeverdachte 2] zegt dat ‘ [naam 2] ’ (de voornaam van de verdachte) in zijn team zit en dat hij altijd met [naam 2] gaat als hij geld gaat maken.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden kan in ieder geval als vaststaand worden aangenomen dat er goederen uit de woning van de aangever zijn meegenomen door de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ten aanzien van de vraag of dit is gebeurd met geweld en bedreiging met geweld is het hof van oordeel dat de verklaring van aangever over het geweld wordt ondersteund door ander bewijs. In de woning is een tie-wrap aangetroffen, hetgeen ondersteuning biedt voor de verklaring van de aangever dat hij met een tie-wrap is vastgebonden. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de aangever zowel aan zijn broer als aan zijn huisgenoot heeft gevraagd de politie te bellen en dat hij in paniek was na het gebeurde. Die feiten zijn niet te rijmen met het scenario dat de aangever de goederen vrijwillig als onderpand heeft meegegeven.
De aangever heeft verklaard dat er een wapen is gebruikt bij de beroving. De beschrijvingen die de aangever en [getuige 1] van het wapen geven komen niet alleen onderling overeen; ook passen deze bij het wapen van [medeverdachte 1] , zoals is afgebeeld op de foto die [getuige 1] heeft laten zien aan de politie. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte 1] tegen haar gezegd heeft dat zij ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte) de aangever hebben beroofd. Gelet daarop acht het hof de lezing van de verdachte niet geloofwaardig, temeer gelet op het gegeven dat direct na het feit is geprobeerd de meegenomen spullen te verkopen. Dit verhoudt zich niet met de verklaring van de verdachte dat de goederen als onderpand zouden dienen. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de verklaring van de aangever in de hoofdlijnen wordt ondersteund door ander bewijs en betrouwbaar is.
Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij bij de politie dingen heeft gezegd die zij had verzonnen. Het hof hecht geen geloof aan die latere verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris. De getuige heeft bij de politie immers verklaringen afgelegd die worden ondersteund door andere feiten en omstandigheden.
De verklaring van de aangever en de eerlijkheid van het proces (artikel 6 EVRM)
Voor de verdediging moet er een behoorlijke en effectieve mogelijkheid hebben bestaan om belastende getuigen te ondervragen. Dit is een belangrijk algemeen uitgangspunt dat op artikel 6 EVRM is gebaseerd. Heeft de verdediging die mogelijkheid ten aanzien van een getuige niet gehad, dan zal de rechter als hij de verklaring van die getuige voor het bewijs wil gebruiken, moeten beoordelen of daarmee het proces als geheel nog wel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn:
  • de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend;
  • het gewicht van de verklaring van de getuige voor de bewezenverklaring van het feit, en
  • het bestaan van voldoende compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid en de beperkingen die de verdediging daardoor heeft ondervonden bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige.
De rechter moet deze drie beoordelingsfactoren in onderling verband beoordelen. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – voordat de verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt – des te meer van belang dat er een goede reden bestaat voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid en dat er compenserende factoren bestaan.
Het hof stelt vast dat de verdediging ten aanzien van de aangever [benadeelde 1] niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen, nu na een (mislukte) poging hem als getuige te horen, het de raadsheer-commissaris niet is gelukt om contact te leggen met deze getuige via een brief of via de klantmanager van [benadeelde 1] van de gemeente Amsterdam. Ook heeft de raadsvrouw niet gereageerd op het verzoek van de raadsheer-commissaris om een ander contactadres van de getuige aan te leveren, waardoor het niet mogelijk is gebleken om op een andere wijze in contact te komen met de getuige.
De verklaring van de aangever is door de rechtbank in eerste aanleg voor het bewijs gebruikt. Ook in hoger beroep berust de bewezenverklaring van het tenlastegelegde in belangrijke mate op de verklaring van de aangever. Het hof is echter behoedzaam met deze getuige omgegaan en is zich bewust geweest van de afwezigheid van de mogelijkheid voor de verdediging om deze getuige te ondervragen. Pas na de vaststelling dat de verklaring van de aangever ten aanzien van belangrijke onderdelen van zijn verklaring werd ondersteund door ander bewijs, is het hof gekomen tot het oordeel dat de verklaring voor het bewijs bruikbaar is.
Bij de beantwoording van de vraag of er compenserende factoren zijn, is het volgende van belang. Allereerst is van belang dat de verdediging de beschikking heeft gekregen over een dossier waarin alle relevante onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Er zijn geen aanknopingspunten dat relevante onderzoeksbevindingen ontbreken. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om het scenario van de verdachte naar voren te brengen en te laten onderzoeken door het inbrengen van stukken en het horen van getuigen. De verdediging is in de gelegenheid geweest om meerdere getuigen te horen om steun te vinden voor het scenario van de verdachten, zoals de medeverdachten en de getuige [getuige 3] . Ook is de gelegenheid geweest om de onderzoeksbevindingen die steun bieden aan de verklaring van de aangever, nader te onderzoeken door het horen van getuigen, bijvoorbeeld de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De verdediging is in staat gebleken om onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van de aangever én om tijdens het onderzoek ter terechtzitting gemotiveerd de betrouwbaarheid van de aangever te betwisten. Dit alles betekent dat er compenserende factoren aanwezig zijn.
Het hof is tot de vaststelling gekomen dat de aangever op (essentiële) hoofdlijnen betrouwbaar is, temeer nu de verklaring van de aangever ook bevestigd wordt door ander solide steunbewijs dat grotendeels onafhankelijk bestaat van de verklaring van de aangever. Zo heeft getuige [getuige 1] onafhankelijk van de aangever verklaard over belangrijke aspecten uit de verklaring van de aangever: de beroving, de goederen die zijn weggenomen en het pistool. Ook de berichten die naar de broer van de aangever zijn verzonden en de verklaring van de huisgenoot ondersteunen de verklaring van de aangever. Het steunbewijs is naar oordeel van het hof ook sterk en duidelijk bevestigend bewijs.
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat ondanks dat de verdediging de aangever niet als getuige heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Conclusie
De conclusie is dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
 een tas met schoenen en
 een iPhone en
 een tatoeëerset en/
 een sieradenkist en
 vierringen en
 tweearmbanden en
 4horloges
 en een tas met riemen,
toebehorende aan [benadeelde 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededaders:
 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan en gericht op [benadeelde 1] en
 een tie-wrap om de polsen van v [benadeelde 1] hebben gedaan.
2.
hij op 14 juli 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [benadeelde 2] heeft mishandeld door [benadeelde 2] met krachttegen het hoofd en het gezicht en het oog te slaan.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden weergegeven in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 1bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het
onder 2bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De verdediging heeft gevraagd om bij de strafoplegging rekening te houden met de rol die de aangever heeft gespeeld in het geheel en het tijdsverloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een beroving in een woning. Daarbij hebben hij en zijn mededaders de aangever in zijn woning met behulp van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Ook hebben zij een tie-wrap om de polsen van de aangever gedaan. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededaders waardevolle voorwerpen buitgemaakt, waaronder sierraden, en aldus inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangever. Hij heeft bovendien het slachtoffer in zijn privacy aangetast en gevoelens van angst en onbehagen bezorgd. Een woning is immers bij uitstek de plek waar iemand zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Het handelen van de verdachte en zijn mededaders draagt voorts bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid, bij die van omwonenden in het bijzonder. De verdachte heeft zich aan die gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving niets gelegen laten liggen.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een mishandeling door in een auto de bestuurder van die auto te slaan. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit en hem pijn en letsel bezorgd.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf passend en geboden. Toch zal het hof van die straf afwijken en wel om de volgende redenen.
Redelijke termijn
In eerste aanleg is de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aangevangen op 24 augustus 2015. Op deze datum is de verdachte in verzekering gesteld, gevolgd door bewaring en gevangenhouding. Dit maakt dat de duur voor de redelijke termijn 18 maanden is. Het vonnis waarvan beroep werd gewezen op 19 juni 2019. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van 2 jaren en 4 maanden.
Op 19 juni 2019 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld; het arrest van het hof volgt op 20 juli 2023. Het hof gaat voor de duur van de redelijke termijn in hoger beroep uit van 2 jaar nu de verdachte in eerste aanleg al op vrije voeten was gesteld. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ruim 1 jaar. De overschrijding van de redelijke termijn is het gevolg van verschillende omstandigheden die niet aan de verdediging zijn te wijten. Naar het oordeel van het hof kan in het onderzoek dat op verzoek van de verdediging in hoger beroep heeft plaatsgevonden geen rechtvaardiging voor de overschrijding worden gevonden.
Alles afwegende – waaronder de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in beide instanties en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting naar voren gebracht – komt het hof tot een straf die ertoe leidt dat de verdachte niet weer (onvoorwaardelijk) gedetineerd zal raken. Aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 335.000,00, bestaande uit € 20.000,00 aan materiële schade en € 315.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 560,00 ter zake van materiële schade, te weten het weggenomen geldbedrag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof heeft niet bewezenverklaard de diefstal van het geldbedrag van € 560,00. Om die reden ontbreekt het causale verband tussen dit deel van de schade en het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Om deze reden zal het hof ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.160,80, bestaande uit € 707,80 aan materiële schade, € 1.000,00 aan immateriële schade en € 363,00 voor de kosten voor rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 258,97, waarvan € 58,97 voor materiële schade en € 200,00 voor immateriële schade. Tevens zijn de kosten voor de rechtsbijstand toegewezen, te weten € 363,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de kosten voor medicatie en reizen naar het politiebureau worden toegewezen, alsmede het gevorderde bedrag ter zake immateriële schade. Ten aanzien van die toe te wijzen bedragen vordert de advocaat-generaal een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
gestolen telefoon € 80,00
medicatie € 13,44
kleding (T-shirt) € 19,98
reiskosten naar politiebureau € 25,80
kosten fysiotherapie € 568,58
-----------
totaal € 707,80
Het hof overweegt als volgt.
a.
a) kosten telefoon en c) kosten T-shirt
Het bewezenverklaarde feit betreft een mishandeling. Om die reden is er geen rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade voor een mobiele telefoon en het bewezenverklaarde feit en zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de benadeelde partij tijdens de mishandeling aan zijn jas is getrokken, maar niet volgt dat het T-shirt daarbij kapot is gegaan. Bij die stand van zaken kan niet vastgesteld worden dat deze schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zal ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
b) reiskosten
De benadeelde partij vordert twee keer de treinkosten van [plaats] naar respectievelijk Amsterdam Lelylaan en Amsterdam Centraal omdat hij naar het politiebureau moest. Het hof stelt vast dat uit het politiedossier niet volgt dat de verdachte tweemaal naar het politiebureau is geweest, noch is duidelijk geworden op welke data de benadeelde partij naar Amsterdam is afgereisd en waarom de eindstations afwijkend zijn. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en wordt ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
d) kosten medicatie
Gelet op de gemotiveerde stelling van de benadeelde partij omtrent de kosten voor medicatie, die door of namens de verdachte niet is betwist en nu de gestelde schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde feit en bovendien niet onredelijk of ongegrond voorkomt, is het hof van oordeel dat de vordering op dit onderdeel kan worden toegewezen.
e) kosten fysiotherapie
Deze kostenpost van € 568,58 is, blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en blijkens het vonnis, extra gevorderd bovenop de in het voegingsformulier gevorderde bedrag. Nu dit voor het requisitoir, en dus tijdig, is gedaan, heeft het hof ook te oordelen over ook dit deel van de gevorderde schade. De benadeelde partij heeft zich enkele maanden na het bewezenverklaarde feit onder behandeling gesteld van een fysiotherapeut. In het dossier bevinden zich facturen van de Fysiotherapie [praktijk] met een totaalbedrag van € 435,50. Een deel van deze facturen is tweemaal opgenomen. Niet kan worden vastgesteld om welke reden de benadeelde partij naar de fysiotherapeut is verwezen, wat de daadwerkelijke kosten zijn geweest en of de verzekering een deel van de kosten heeft vergoed. Bij die stand van zaken is nadere bewijsvoering vereist om vast te stellen of de vordering gegrond is. Het aanhouden van de strafzaak om dit deel van de vordering te laten onderbouwen, brengt een onevenredige belasting van het strafgeding met zich mee en om die reden zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.000,00 ter zake immateriële schade.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij in de auto is mishandeld en dat hij ten gevolge daarvan pijn in zijn nek heeft opgelopen en daarvan blijkens de vordering enkele weken last heeft ondervonden.
Mede in dat licht staat vast dat de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het BW naar billijkheid. Het hof let daarbij op:
- de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij,
- de aard en ernst van het handelen van de verdachte,
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Alles overziend schat het hof de omvang van de schade naar billijkheid op een bedrag van € 200,00.
Hetgeen de benadeelde partij ter compensatie van immateriële schade méér heeft gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten aangemerkt.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij vorderingen als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ (zoals geldend vanaf 1 mei 2018 tot 1 februari 2021) gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.
Het hof gaat uit van tarief I (€ 461,00 per punt), behorende bij de in eerste aanleg gevorderde hoofdsom van € 1.707,80 (de gevorderde schade exclusief de proceskosten). Het hof constateert dat het gevorderde bedrag binnen het liquidatietarief valt en om die reden geheel kan worden toegewezen.
Slotsom
Samenvattend is de verdachte jegens de benadeelde partij tot een bedrag van € 213,44 (kosten medicatie van € 13,44 en immateriële schadevergoeding van € 200,00) tot vergoeding van schade hoofdelijk gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige wordt de benadeelde partij ter zake de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard en kan de vordering worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Ter zake van de immateriële schade zal hetgeen meer is gevorderd dan is toegewezen, worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade door hem wordt vergoed, zal het hof ter zake van die schade de maatregel van artikel 36f Sr opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal gijzeling verbinden aan de op te leggen maatregel.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW steeds worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden.
Het hof neemt voor de toegewezen schadeposten de volgende data als uitgangspunt:
  • materiële schade, 21 juli 2017, zijnde de factuurdatum;
  • immateriële schade, 20 juli 2015, zijnde de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Voorts zal het bedrag van € 363,00 ter zake proceskosten worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 213,44 (tweehonderddertien euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 13,44 (dertien euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 363,00 (driehonderd en drieënzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 213,44 (tweehonderddertien euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 13,44 (dertien euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de:
- materiële schade op 21 juli 2015, en
- immateriële schade op 20 juli 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. R.P. den Otter en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en B. Appelman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2023.
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.