ECLI:NL:GHAMS:2023:1746

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.323.851/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag en omgangsregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om haar gezag over haar minderjarige dochter [minderjarige 1] te herstellen en om de omgangsregeling te wijzigen. De moeder, die in eerste aanleg haar verzoek tot herstel van gezag had ingediend, stelde dat zij nu in staat is om [minderjarige 1] te verzorgen en op te voeden, en dat de redenen voor de eerdere gezagsbeëindiging niet meer van toepassing zijn. De moeder heeft in de afgelopen jaren hard gewerkt aan haar persoonlijke ontwikkeling en heeft hulp geaccepteerd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter betoogd dat herstel van het gezag niet in het belang van [minderjarige 1] is, die sinds haar uithuisplaatsing in 2016 bij pleegouders woont en daar goed gedijt.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds haar uithuisplaatsing veel heeft meegemaakt en dat het in haar belang is om stabiliteit en continuïteit in haar opvoedsituatie te waarborgen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder tot herstel van het gezag en het verzoek om een proefplaatsing van [minderjarige 1] bij haar afgewezen. De moeder had ook verzocht om een onderzoek door de Raad naar de gezagskwestie, maar het hof oordeelde dat het voldoende voorgelicht was en geen aanleiding zag voor een dergelijk onderzoek.

Daarnaast heeft het hof in incidenteel hoger beroep de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] gewijzigd, waarbij is bepaald dat de omgang plaatsvindt in de regio [plaats B]. Het hof heeft de verzoeken van Jeugdbescherming om de omgangsfrequentie te wijzigen en om te bepalen dat een omgangsmoment bij annulering niet hoeft te worden ingehaald, afgewezen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.323.851/01
zaaknummer rechtbank: C/15/330898 / FA RK 22-3745 en C/15/332608 / FA RK 22/4674
beschikking van de meervoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag ,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [jeugdbescherming] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- [pleegouders] (hierna: respectievelijk de pleegvader en de pleegmoeder en gezamenlijk: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [plaats B] , locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kinderrechter) van 15 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 februari 2023.
2.2
[jeugdbescherming] heeft op 4 mei 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de stukken van de procedure bij de rechtbank, ingekomen op 4 april 2023;
- een V-formulier met bijlage (productie 5), ingediend door de moeder op 5 april 2023;
- een brief met bijlage, ingediend door de moeder op 26 mei 2023;
- een e-mailbericht met bijlagen, ingediend door de moeder op 30 mei 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een medewerker van [jeugdbescherming] ;
- de pleegouders;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn twee kinderen geboren van wie [minderjarige 1] , geboren [in] 2014, de jongste is. [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) is geboren [in] 2012.
3.2
[minderjarige 1] is op 20 april 2016 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Sinds juli 2016 woonde [minderjarige 1] in een pleeggezin. Op 2 juni 2022 is [minderjarige 1] overgeplaatst naar een netwerkpleeggezin (de pleegvader is een neef van de moeder) in [plaats B] , waar zij sindsdien woont.
Bij beschikking van 10 juli 2019 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) is het gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd en is [jeugdbescherming] tot voogdes over [minderjarige 1] benoemd. Deze beschikking is op 28 juli 2020 door dit hof bekrachtigd.
3.3
[minderjarige 2] is in 2016 samen met [minderjarige 1] in het toenmalige pleeggezin geplaatst. Sinds februari 2020 woont hij bij de vader.
De moeder vormt een gezin met haar dochter [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren [in] 2017. [minderjarige 3] is uit huis geplaatst geweest (bij de huidige pleegouders van [minderjarige 1] ), maar zij woont weer thuis.
3.4
Bij beschikking van 28 oktober 2020 van de kinderrechter is als omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastgesteld dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft minimaal twee keer per maand gedurende twee uur, de dag en het tijdstip in onderling overleg te bepalen tussen de moeder, de pleegmoeder en Levvel, onder begeleiding van Levvel.
Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2021.
3.5
Bij spoedbeschikking van 4 mei 2022 heeft de kinderrechter bepaald dat de omgangsregeling wordt opgeschort voor de duur van twee weken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 17 mei 2022 van de kinderrechter is, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van 28 oktober 2020, de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder gewijzigd in die zin dat zij omgang met elkaar hebben:
- frequentie: 1 keer in de 12 weken;
- duur: 1,5 uur;
- plaats: locatie Levvel-kantoor [plaats C] ;
- onder begeleiding van Levvel.
3.7
Bij beschikking van 22 november 2022 van dit hof is de beschikking van 17 mei 2022 bekrachtigd voor zover daarbij de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder is gewijzigd over de periode van 17 mei 2022 tot 22 november 2022. De beschikking is vernietigd voor zover daarbij de omgangsregeling na 22 november 2022 is gewijzigd. Het inleidend verzoek van [jeugdbescherming] is afgewezen voor zover dat zag op wijziging van de omgangsregeling na 22 november 2022.
De uitspraak betekende dat de omgangsregeling zoals die was bepaald bij beschikking van 28 oktober 2020 (en bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2021 van dit hof) herleefde, ofwel dat weer minimaal twee keer per maand begeleide omgang diende plaats te vinden gedurende twee uur, waarbij is opgemerkt dat daarin begrepen (kunnen) zijn familiebijeenkomsten waarbij de moeder en [minderjarige 1] elkaar zien.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de moeder afgewezen. Zij had verzocht primair haar in het gezag over [minderjarige 1] te herstellen, subsidiair de behandeling aan te houden gedurende een termijn van ten hoogste zes maanden en te gelasten dat [minderjarige 1] in afwachting van de definitieve beslissing gedurende een door de rechtbank te bepalen proeftijd van ten hoogste zes maanden bij de moeder zou verblijven en meer subsidiair de raad een onderzoek te laten verrichten naar de vraag of herstel van het ouderlijk gezag van de moeder in het belang van [minderjarige 1] is.
Daarnaast is afgewezen het - gewijzigde - verzoek van [jeugdbescherming] om de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] te wijzigen aldus dat deze eens per vier weken gedurende anderhalf uur plaatsvindt op de locatie van Jeugdformaat in [plaats B] , onder begeleiding van Levvel en vervolgens Jeugdformaat na overdracht.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar verzoek ten aanzien van het herstel in het gezag over [minderjarige 1] toe te wijzen.
Subsidiair verzoekt zij om de behandeling aan te houden gedurende een termijn van ten hoogste zes maanden en te gelasten dat [minderjarige 1] in afwachting van de definitieve beslissing gedurende een door het hof te bepalen proeftijd van ten hoogste zes maanden bij de moeder zal verblijven.
Meer subsidiair verzoekt de moeder de raad een onderzoek te laten verrichten naar de vraag of herstel van het ouderlijk gezag van de moeder in het belang van [minderjarige 1] is.
4.3
[jeugdbescherming] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het verzoek van de moeder tot herstel in het gezag over [minderjarige 1] is afgewezen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt [jeugdbescherming] , met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] wordt begeleid door Jeugdformaat en plaatsvindt in [plaats B] en daarbij uitdrukkelijk te bepalen dat als een omgangsmoment door onvoorziene omstandigheden niet kan doorgaan, dit niet hoeft te worden ingehaald.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep: herstel gezag
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:277 lid 1 onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder op zijn verzoek in het gezag worden hersteld wanneer dit in het belang van de minderjarige is en de ouder in staat kan worden geacht om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
Standpunt van de moeder
5.2
De moeder acht zich weer duurzaam in staat om [minderjarige 1] te verzorgen en op te voeden. De redenen die ten grondslag lagen aan de gezagsbeëindiging bestaan volgens haar niet meer. Destijds waren het gebrek aan opvoedcapaciteiten en de persoonlijke problematiek van de moeder er de oorzaak van dat het perspectief van [minderjarige 1] niet bij de moeder lag. De raad achtte de opvoedingsverantwoordelijkheid te groot voor de moeder. Op geen enkele wijze zijn de opvoedcapaciteiten van de moeder echter onderzocht. Er was weliswaar een rapport van de raad en [jeugdbescherming] deed uitlatingen over de opvoedcapaciteiten van de moeder, maar er was nergens in het dossier een volledig en adequaat onderzoeksverslag te vinden over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De moeder is ervan overtuigd dat de zorgen zijn gebaseerd op de risicotaxatie van 6 april 2016, welke taxatie is gebaseerd op discriminatie.
De zorgen om [minderjarige 1] zijn voorts afgenomen. Sinds zij in 2022 is overgeplaatst naar het netwerkpleeggezin laat zij het zorgelijke gedrag - dat door [jeugdbescherming] werd gelinkt aan (de omgang met) de moeder - niet meer zien en gaat het goed met haar. Daarnaast accepteert de moeder nu hulp en spreekt zij de jeugdwerker van het wijkteam iedere twee weken. De moeder wil [minderjarige 1] graag weer thuis hebben, net zoals [minderjarige 3] ook weer naar tevredenheid bij de moeder woont. De moeder heeft hard gewerkt en inmiddels heeft zij de doelen uit het familiegroepsplan behaald. Zij heeft een netwerk om zich heen van familie, de kerk, school en het wijkteam.
[jeugdbescherming] heeft in eerste aanleg verwezen naar eerdere rapportages waaruit de zorgen in het verleden blijken. Die rapportages kloppen echter veelal niet, om welke reden de moeder AVG-procedures is gestart.
Op grond van artikel 8 EVRM heeft [minderjarige 1] recht op een hereniging met de moeder.
Standpunt van [jeugdbescherming]
5.3
[jeugdbescherming] stelt dat het gegeven dat de moeder [minderjarige 1] weer thuis probeert te krijgen verwarring en verdriet oproept bij [minderjarige 1] . [minderjarige 1] voelt zich op haar gemak in het pleeggezin. Zij heeft de wens uitgesproken om daar op te groeien. Zij is al uit huis geplaatst toen zij twee jaar oud was.
De moeder voert sinds 2014 vrijwel alleen maar strijd en weigert stelselmatig om mee te werken aan hulpverlening en om inzicht te geven in haar situatie. [jeugdbescherming] heeft meerdere schriftelijke aanwijzingen aan de moeder gegeven (die zijn bekrachtigd) en heeft een procedure moeten voeren over een identiteitskaart voor [minderjarige 1] . Er is nog steeds geen zicht op de opvoedsituatie bij de moeder.
Sinds de beschikking van 28 juli 2020 staat vast dat het opvoedperspectief van [minderjarige 1] niet bij de moeder ligt. Vanaf dat moment is er geen hulpverlening gericht op terugplaatsing meer ingezet. In het huidige pleeggezin gaat het heel goed. [jeugdbescherming] heeft de pleegouders gevraagd of zij openstaan voor een perspectiefbiedende plaatsing en dat doen zij. [jeugdbescherming] overweegt op termijn ook de voogdij te beleggen bij de pleegouders.
In geval van een terugplaatsing bij de moeder vreest [jeugdbescherming] voor het goede contact dat [minderjarige 1] nu met [minderjarige 2] heeft. Hij heeft geen contact met de moeder. De kans is groot dat de juridische strijd tussen de ouders dan ook weer oplaait.
[jeugdbescherming] ziet dus grote risico’s in geval van herstel van het gezag. Zij verwijst naar het advies van de raad in eerste aanleg dat er kort gezegd op neerkwam dat de aanleiding voor de beëindiging van het gezag nog steeds aanwezig is. De moeder bagatelliseert de zorgen en werkt niet mee. De pleegouders werken juist heel goed mee en zetten het belang van [minderjarige 1] centraal. Als zij de voogdij dragen, wordt hopelijk een einde gemaakt aan de jarenlange strijd van de moeder met [jeugdbescherming] .
Advies van de raad
5.4
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad gesteld dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van [minderjarige 1] is. Het is duidelijk dat de moeder herstel van haar gezag ziet als een eerste stap richting terugplaatsing van [minderjarige 1] bij haar. In 2020 is echter al beslist dat het perspectief van [minderjarige 1] niet bij de moeder ligt. Dat perspectief weer ter discussie stellen is niet in het belang van [minderjarige 1] , die zelf ook zegt op te willen groeien bij de pleegouders.
Verklaring van de pleegvader
5.5
De pleegvader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het heel goed gaat met [minderjarige 1] , vooral in vergelijking met een jaar geleden toen zij bij de pleegouders kwam wonen. [minderjarige 1] is van een bang, onzeker kind veranderd in een opgebloeid meisje met pit en zelfvertrouwen. Momenteel vindt diagnostiek plaats en wordt gekeken welke hulp [minderjarige 1] nodig heeft.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof stelt vast dat [minderjarige 1] , die nu negen jaar oud is, sinds zij twee jaar oud is niet meer bij de moeder woont. Zij heeft zes jaar bij een pleegmoeder gewoond en sinds een jaar woont zij in het huidige pleeggezin, te weten bij familie van de moeder. In de jaren van uithuisplaatsing heeft [minderjarige 1] veel meegemaakt. Zo woonde zij aanvankelijk samen met [minderjarige 2] bij de pleegmoeder, maar hij is na vier jaar bij de vader gaan wonen. Met de vader en [minderjarige 2] is het contact wisselend geweest voor [minderjarige 1] . Ook de omgang met de moeder (en [minderjarige 3] ) is aan veranderingen onderhevig geweest. Toen [minderjarige 1] in 2021 gedrags- en ontwikkelingsproblemen liet zien, is de omgang met de moeder opgeschort en beperkt geweest. Later is gebleken dat mogelijk sprake is geweest van misbruik van [minderjarige 1] door de zoon van de pleegmoeder. Hoewel de overplaatsing van [minderjarige 1] van de pleegmoeder naar de pleegouders goed is uitgepakt voor [minderjarige 1] , is die verhuizing moeilijk voor haar geweest, niet alleen omdat zij aan de pleegmoeder gehecht was, maar ook omdat zij naar een andere woonplaats moest verhuizen. Inmiddels is een jaar verstreken en laat [minderjarige 1] de gedragsproblemen uit het verleden niet meer zien. De plaatsing van [minderjarige 1] bij de pleegouders maakte voorts dat [minderjarige 1] de moeder weer vaker zag, niet alleen bij omgangsmomenten maar ook bij familiebijeenkomsten. Doordat [minderjarige 1] bij familieleden van de moeder verblijft, komt zij ook weer in aanraking met haar eigen cultuur. Aanvankelijk stond de moeder, mede vanwege het culturele aspect, volledig achter deze plaatsing. Zij zag, evenals de pleegouders en [jeugdbescherming] , dat [minderjarige 1] tot bloei kwam.
Die positieve ontwikkeling leidt het hof tot de conclusie dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat zij bij de pleegouders kan blijven wonen. Daarbij past niet herstel van de moeder in het gezag. Na onrustige, moeilijke jaren dient [minderjarige 1] rust en continuïteit te krijgen in haar opvoedsituatie. Daarbij komt: als de moeder in het gezag zou worden hersteld, vormt dat voor de moeder de opmaat voor een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij haar en [minderjarige 3] . Dat betekent dat er nieuwe procedures zullen worden gevoerd, aangezien [jeugdbescherming] van mening is dat het perspectief al sinds 2020 niet meer bij de moeder ligt. Die procedures, die tot nu toe gepaard gingen met veel strijd en onenigheid, zorgen voor onrust en onduidelijkheid bij [minderjarige 1] . Het mag zo zijn dat [minderjarige 1] tegen de moeder en andere familieleden zegt dat zij graag weer bij de moeder wil wonen, maar tegen de pleegouders en [jeugdbescherming] heeft zij gezegd bij de pleegouders te willen opgroeien. Voorkomen moet worden dat [minderjarige 1] het gevoel heeft te moeten kiezen tussen haar moeder en haar pleegouders en dat zij in een loyaliteitsconflict komt. Indien het gezag van de moeder wordt hersteld, zou dat onherroepelijk leiden tot onrust en het oplaaien van (langdurige) strijd. Aangezien het hof dat niet in het belang van [minderjarige 1] acht, zal het de bestreden beschikking ook om die reden bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot herstel van het gezag is afgewezen.
Ook het subsidiaire verzoek van de moeder – om [minderjarige 1] ‘op proef’ zes maanden bij haar te laten wonen – en het meer subsidiaire verzoek om de raad onderzoek te laten doen naar de gezagskwestie, zal het hof niet toewijzen. Zoals hiervoor is overwogen, acht het hof voortzetting van de huidige situatie en continuering van de rust in het belang van [minderjarige 1] . Het hof acht zich ten slotte voldoende voorgelicht, zodat geen aanleiding bestaat tot het gelasten van een raadsonderzoek.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat - anders dan de moeder stelt - de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is met het oog op het belangen van [minderjarige 1] . Die inbreuk is bij wet voorzien en voorts noodzakelijk en proportioneel.
Incidenteel hoger beroep: omgangsregeling
Standpunt van [jeugdbescherming]
5.8
[jeugdbescherming] geeft uitvoering aan de omgangsregeling, bestaande uit twee keer per maand begeleide omgang gedurende twee uur. Hoewel [jeugdbescherming] deze frequentie belastend vindt voor [minderjarige 1] en de pleegouders, legt zij zich daarbij vooralsnog neer, maar zij wil wel graag dat de locatie wordt gewijzigd van regio [plaats D] naar regio [plaats B] . [minderjarige 1] moet nu na een schooldag nog heen en weer reizen. Dat is zwaar voor haar en maakt de omgang vermoeiend. Haar (sociale) leven wordt bovendien steeds drukker.
Standpunt van de moeder
5.9
De moeder stelt op haar beurt dat omgang in de regio [plaats B] te vermoeiend is voor [minderjarige 3] die een goede band met haar zus heeft en altijd meegaat naar de omgangsmomenten. Daarnaast hecht de moeder er waarde aan dat [minderjarige 1] naar de plaats komt waar zij vandaan komt; haar leefomgeving ligt oorspronkelijk in [plaats E] .
Advies van de raad
5.1
De raad heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de omgang met de moeder in de regio [plaats B] plaatsvindt. De praktische uitvoering kan echter problemen geven in verband met de wachtlijst van Jeugdformaat. De raad heeft de hoop uitgesproken dat Levvel de omgang toch wat langer wil blijven begeleiden.
Verklaring van de pleegvader
5.11
De pleegvader heeft verklaard dat door de verplaatsing van de omgang van vrijdag naar woensdag [minderjarige 1] geen school meer hoeft te missen. Toch blijft het een lange, vermoeiende dag voor haar en zij mist de buitenschoolse activiteiten op woensdag.
Oordeel van het hof
5.12
Het hof constateert dat het verzoek van [jeugdbescherming] ten aanzien van de omgang vooral ziet op de locatie waar die zal plaatsvinden: in of nabij de woonplaats van [minderjarige 1] en de pleegouders of in of nabij de woonplaats van de moeder (en [minderjarige 3] ). In de beschikking van 28 oktober 2020 is geen locatie vastgelegd, maar omdat Levvel de omgang vooralsnog begeleidt, vindt de omgang op het kantoor van Levvel in [plaats D] plaats.
Hoewel het hof er begrip voor heeft dat de reis tussen deze twee woonplaatsen niet alleen belastend is voor [minderjarige 1] , maar ook voor [minderjarige 3] en de moeder, laat het hof het belang van [minderjarige 1] zwaarder wegen; het betreft immers vooral de omgang tussen haar en de moeder. Het belang van [minderjarige 1] is ermee gediend dat de omgang plaatsvindt in de regio [plaats B] waar zij woont en naar school gaat. Begrijpelijkerwijs wil [minderjarige 3] haar zus ook graag zien, maar de moeder kan overwegen [minderjarige 3] niet naar ieder omgangsmoment mee te nemen zodat zij [minderjarige 1] haar onverdeelde aandacht kan geven, nog daargelaten dat de reis ook voor [minderjarige 3] (net zoals nu het geval is voor [minderjarige 1] ) vermoeiend is.
Nu de omgang in [plaats B] zal plaatsvinden, is de begeleiding door Jeugdformaat een gegeven. In feite heeft de moeder zich niet zozeer verzet tegen deze organisatie als wel tegen de locatie. Ter zitting in hoger beroep is echter gebleken dat [minderjarige 1] nog steeds op de wachtlijst staat voor begeleiding van de omgang door Jeugdformaat. Tot er plek is, begeleidt Levvel de omgang nog. Levvel heeft recentelijk echter gezegd uiterlijk eind juni 2023 de begeleiding te willen stoppen, mede omdat de begeleiding intensief is vanwege de moeizame verstandhouding met de moeder. Als Jeugdformaat nog geen ruimte heeft om de omgang te begeleiden op het moment dat Levvel de begeleiding stopt, gaat het hof ervan uit dat [jeugdbescherming] vervanging regelt ter begeleiding van de omgang en dat zij zorgdraagt dat de continuïteit van de omgang bewaard blijft.
5.13
[jeugdbescherming] heeft tevens verzocht te bepalen dat een omgangsmoment bij annulering niet hoeft te worden ingehaald. Het is meer dan eens voorgekomen dat de moeder een week later de omgang wil inhalen met als uitkomst dat er twee weken achter elkaar omgang plaatsvindt. Dit acht [jeugdbescherming] te belastend.
Het hof wijst dit verzoek van [jeugdbescherming] af. [jeugdbescherming] kan naar bevind van zaken handelen als een omgangsmoment geen doorgang kan vinden, maar het hof acht het niet in het belang van [minderjarige 1] – met het oog op de continuïteit van de omgang – dat reeds op voorhand wordt bepaald dat een omgangsmoment nimmer hoeft te worden ingehaald.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de verzoeken van de moeder met betrekking tot het gezag over [minderjarige 1] zijn afgewezen;
in incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het verzoek tot wijziging van de locatie van de omgang is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] plaatsvindt in de regio [plaats B] , met wijziging van de beschikking van 28 oktober 2020 in zoverre;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 18 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.