ECLI:NL:GHAMS:2023:1745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.326.312/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 25 april 2023 beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2023, waarin de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) was belast met het gezag over [kind 1] en haar halfbroertjes en -zusje. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, terwijl de GI verzoekt het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind 1], geboren in 2021, onder toezicht is gesteld van de GI en sinds 15 oktober 2022 in een gezinshuis verblijft. De moeder heeft in het verleden hulpverlening ontvangen, maar er zijn zorgen over haar opvoedvaardigheden en de veiligheid van de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de samenwerking tussen de moeder en de GI hersteld moet worden, maar heeft ook gewezen op de risico's van terugplaatsing van [kind 1] bij de moeder.

Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd, gezien de kwetsbaarheid van [kind 1] en de onbetrouwbaarheid van de moeder in stressvolle situaties. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor [kind 1] op zich te nemen. De beslissing van de rechtbank om de machtiging te verlengen is bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [kind 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.326.312/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/332850 JU RK / 22-1556 en C/15/335070 / JU RK 22-1925
beschikking van de meervoudige kamer van 18 juli 2023 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- gezinshuis [gezinshuis] (hierna: het gezinshuis).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 25 januari 2023, schriftelijk uitgewerkt op 14 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 april 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 januari 2023.
2.2
De GI heeft op 26 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van 19 mei 2023 van de zijde van de moeder met bijlagen;
- een brief van 26 mei 2023 van de zijde van de GI met bijlagen;
- het raadsrapport van 6 juni 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2023, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.326.313/01, plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- [begeleidster] , begeleidster van de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting.
Namens het gezinshuis is, hoewel een behoorlijke oproeping heeft plaatsgevonden, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
[kind 1] , geboren [in] 2021 te [plaats A] , is een kind van de moeder. Het ouderlijk gezag over [kind 1] wordt uitgeoefend door de moeder. De moeder heeft daarnaast nog drie kinderen, de halfbroers en halfzus van [kind 1] :
- [kind 2] , geboren [in] 2011 te [plaats A] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] , geboren [in] 2014 te [plaats A] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [kind 4] , geboren op [in] 2016 te [plaats A] (hierna te noemen: [kind 4] ).
3.2
Bij beschikking van 30 augustus 2021 is – de toen nog ongeboren - [kind 1] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 16 oktober 2023.
3.3
Bij beschikking van 14 oktober 2022 is [kind 1] met spoed uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Bij beschikking van 26 oktober 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verleend tot 14 januari 2023. Bij beschikking van 2 januari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing ambtshalve verlengd tot 26 januari 2023.
3.4
[kind 1] verblijft sinds 15 oktober 2022 in het gezinshuis, samen met haar halfbroers en halfzus.
3.5
Bij beschikking van 25 januari 2023 van de rechtbank, schriftelijk uitgewerkt op 14 februari 2023, is de GI belast met het gezag over [kind 1] en haar halfbroertjes en -zusje met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, tot 16 oktober 2023. Van deze beschikking is de moeder in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.326.313/01). Bij beschikking van heden heeft het hof in deze zaak de bestreden beschikking bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 oktober 2023.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen en te bepalen dat [kind 1] ten spoedigste zal worden teruggeplaatst bij de moeder door middel van een gefaseerd terugplaatsingstraject.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de duur telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd (art. 1:265c, tweede lid BW).
Standpunten
5.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de GI tot handhaving van de resterende termijn van uithuisplaatsing van [kind 1] had moeten worden afgewezen. De moeder betreurt dat niet is overwogen over te gaan tot een gefaseerde terugplaatsing. Dit is volgens haar het meest in het belang van [kind 1] . De moeder kan de dagelijkse zorg- en opvoedtaken verrichten. De genoemde zorgen zijn niet terecht. De situatie van de moeder is niet zodanig dat zij in de uitvoering van haar ouderschap wordt belemmerd of dat zij pedagogisch onmachtig dan wel niet (voldoende) leerbaar is. De moeder wil de samenwerking met de GI aangaan en staat open voor alle hulpverlening die noodzakelijk is. De belangen van [kind 1] zouden bij een thuisplaatsing gewaarborgd zijn omdat [kind 1] onder toezicht staat en de moeder zich daar niet tegen verzet. Een voortzetting van de ondertoezichtstelling en continuering van de hulpverlening ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [kind 1] biedt een beter perspectief dan plaatsing in een gezinshuis. Dat [kind 1] in het gezinshuis kan opgroeien met haar broertjes en zusjes maakt dit niet anders. De inmenging in het gezinsleven van de moeder door de GI is in strijd met artikel 8 EVRM juncto art. 9 IVRK aangezien lichtere maatregelen mogelijk zijn. In het belang van [kind 1] moet goed onderzocht worden wat haar perspectief is, waarbij rekening moet worden gehouden met alle belangrijke argumenten. De opvoedvaardigheden en de leerbaarheid van de moeder moet door een onafhankelijke onpartijdige derde worden onderzocht zodat na afronding van dat onderzoek kan worden beoordeeld of een uithuisplaatsing inderdaad noodzakelijk is. De moeder heeft een goed netwerk opgebouwd dat helpend kan zijn.
De contactmomenten van eens per twee weken anderhalf uur onder begeleiding verlopen goed en het contact met de GI is verbeterd, aldus de moeder.
5.3
De GI is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing terecht is verlengd. In de thuissituatie werd, voor de geboorte van [kind 1] , ambulante hulpverlening ingezet. Dit heeft de veiligheid van de oudste drie kinderen niet kunnen vergroten. Er heeft een langdurig traject plaatsgevonden waarin de opvoedmogelijkheden van de moeder zijn onderzocht. Voordat de moeder, samen met alle kinderen, klinisch bij GGZ [plaats] werd geplaatst verbleef zij, samen met [kind 1] , in een moeder- en kind huis. Na de uithuisplaatsing op 15 oktober 2022 is [kind 1] in het gezinshuis geplaatst. Zij ontwikkelt zich daar goed. De opvoedmogelijkheden van de moeder zijn, op haar verzoek, onderzocht en beoordeeld bij GGZ [plaats] . Dit is een onafhankelijke partij die zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De GI begrijpt dat dit niet het advies is dat de moeder graag had willen hebben maar er zijn geen andere mogelijkheden om haar opvoedmogelijkheden nog duidelijker in kaart te brengen dan reeds is gedaan. Een gefaseerd terugplaatsingstraject is daarom niet meer aan de orde. In het verleden is gebleken dat de moeder in stresssituaties keuzes maakt die onveilig zijn voor de kinderen. Als de stress bij de moeder toeneemt bestaat een groot risico dat zij zich onttrekt aan begeleiding en onverwachte dingen doet. Een machtiging uithuisplaatsing is nodig om de veiligheid en het verblijf van [kind 1] te waarborgen aangezien de moeder niet achter een plaatsing in het gezinshuis staat. Een ondertoezichtstelling geeft onvoldoende waarborg voor de veiligheid van [kind 1] , aldus de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het belangrijk is dat de samenwerkingsrelatie van de moeder en de GI wordt hersteld. Er heeft een zorgvuldig intensief traject plaatsgevonden waarin de moeder de kans heeft gehad om zelf voor [kind 1] te zorgen, eventueel samen met de andere drie kinderen. Het is verdrietig dat dat traject is misgelopen en dat op het moment dat de stress en emotie rond het beëindigen van de gezinsopname en de terugplaatsing van de oudste drie kinderen in het gezinshuis de moeder te veel werden, zij ervoor heeft gekozen uit de situatie te stappen, door eerst samen met de drie jongste kinderen te vertrekken uit de gezinsopname, met achterlating van [kind 2] , en later zonder de kinderen. Zij is niet meer met de GI in contact getreden. Het weglopen en het verstrijken van de tijd heeft het eerdere aanvankelijk positieve ouderschapsadvies ten aanzien van [kind 1] achterhaald. De raad geeft aan dat een risico bestaat in het begeleid wonen samen met [kind 1] . De moeder heeft aangegeven dat zij hulpverlening ongewenste bemoeienis vindt. Dan kan intensieve hulpverlening in de thuissituatie als stressverhogende factor worden gezien door de moeder. Omdat de moeder in stresssituaties uit contact kan treden bestaat een risico voor de veiligheid van [kind 1] als zij bij de moeder wordt teruggeplaatst. Het aanvankelijk positieve ouderschapsadvies had als voorwaarde intensieve ondersteuning in de thuissituatie. [kind 1] is erg jong en gelet daarop, en door wat zij heeft meegemaakt, is zij meer dan gemiddeld kwetsbaar. Zij heeft een opvoeder nodig die betrouwbaar is. Voor [kind 1] is het van belang dat zij een gehechtheidsrelatie kan opbouwen met haar opvoeder. Te lang onzekerheid over wie de vaste opvoeder zal zijn en in welke gezinssituatie zij kan opgroeien is niet in haar belang. De raad kan de afweging van de rechtbank volgen en onderschrijft de genomen beslissing.
Beoordeling
5.5
Beoordeeld moet worden of de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] terecht is verlengd en of de noodzaak daartoe ook op dit moment nog bestaat.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. In het gezin van de moeder was reeds voor de geboorte van [kind 1] hulpverlening ingezet, ook ten behoeve van de andere kinderen. Bij de moeder is onder andere sprake van een taalontwikkelingsstoornis, PDD-NOS en zij ervaart PTSS klachten. De oudste drie kinderen van de moeder zijn in juni 2021 uit huis geplaatst in het gezinshuis wegens aanhoudende zorgen in de thuissituatie. Vanaf de geboorte van [kind 1] heeft de moeder eerst een aantal dagen bij Ankie [begeleidster] ingewoond. Per 6 september 2021 is de moeder, samen met [kind 1] , opgenomen in het [X] . De moeder en [kind 1] zijn vervolgens op 22 mei 2022 opgenomen bij GGZ [plaats] voor een ouderschapsbeoordeling. Uit de evaluatie van GGZ [plaats] blijkt dat het ouderschap van de moeder voor [kind 1] positief is beoordeeld en het voldoende veilig is als de moeder, samen met [kind 1] , in een beschermd wonen constructie woont met de mogelijkheid tot 24 uur per dag begeleiding. Vervolgens zijn de oudste drie kinderen van de moeder op 26 september 2022 ook klinisch opgenomen samen met de moeder en [kind 1] bij de GGZ [plaats] voor een beoordeling van het ouderschap voor alle vier de kinderen. Deze klinische opname werd voortijdig afgebroken in verband met overvraging van de moeder, het forse probleemgedrag van de kinderen en de onmogelijkheid van moeder om de veiligheid te waarborgen en escalaties te voorkomen. De moeder heeft vervolgens nog één kans gekregen om te bezien of de schade van de voorbije weken met [kind 1] kon worden gerepareerd door middel van een 2 weken opname met alleen [kind 1] . Op de dag dat de oudste drie kinderen naar het gezinshuis zouden gaan is de moeder weggelopen met de jongste drie kinderen en is zij uit de samenwerking met de GI gestapt. Toen de moeder en de jongste drie kinderen weer terecht waren is [kind 1] vervolgens met spoed uit huis geplaatst in het gezinshuis waar haar halfbroertjes en -zusje verblijven. Het ouderschapsadvies is nadien negatief geworden. Op dit moment ontwikkelt [kind 1] zich goed in het gezinshuis. De omgang in november 2022 verliep onprettig waardoor de omgang met [kind 1] tijdelijk is stopgezet. De omgang is inmiddels per februari 2023 hervat en de moeder heeft eens per twee weken anderhalf uur omgang, onder begeleiding. De raad heeft inmiddels een verzoek tot beëindiging van het gezag over alle kinderen ingediend.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd. [kind 1] is, mede gelet op haar leeftijd, een kwetsbaar kind dat een betrouwbare opvoeder nodig heeft. De moeder heeft na de geboorte van [kind 1] de kans gehad om via een ouderschapsbeoordeling te laten zien dat zij in staat was zelf voor [kind 1] te zorgen. Nadat de klinische opname met alle vier de kinderen was mislukt heeft de moeder opnieuw een kans gekregen om te laten zien dat zij wel voor [kind 1] alleen zou kunnen zorgen. Deze kans heeft de moeder niet benut aangezien zij ervoor heeft gekozen volledig uit de samenwerking en het contact met de GI te stappen en samen met drie van haar vier kinderen weg te lopen. Dit maakt dat de moeder onvoldoende heeft laten zien dat zij daadwerkelijk in staat is de betrouwbare opvoeder te zijn die [kind 1] nodig heeft. Dat de ouderschapsbeoordeling aanvankelijk positief was doet hier niets aan af. Door een reeks aan gebeurtenissen die zich daarna hebben voorgedaan kan niet meer worden afgegaan op dat advies. Daarbij verdient opmerking dat het positieve advies veel voorwaarden aan (de opvoeding door) moeder stelde, en het dus geen ongeclausuleerd positief advies kan worden genoemd.
5.7
Het hof acht het dan ook in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 1] en haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid noodzakelijk haar stabiele situatie in het gezinshuis te laten voortduren en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is omdat deze noodzakelijk is en daarnaast evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [kind 1] .
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 18 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.