Het hof stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat het in de bodemprocedure gaat over de vraag wie het huurrecht van de woning krijgt op grond van artikel 7:267 lid 7 BW. Deze zaak betreft een provisionele vordering, die op grond van artikel 223 Rv ertoe strekt om gedurende de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te treffen. Deze vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser, in dit geval de man, dient daarbij voldoende belang te hebben. Bovendien moet van de man niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht. Bij de beoordeling dient het hof de belangen tussen partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
Aan de minimumvereisten voor toewijzing van een provisionele vordering zoals vermeld in artikel 223 Rv is voldaan. De hoofdzaak is reeds aanhangig en de vereiste samenhang is aanwezig. Of de man een zodanig spoedeisend belang heeft bij de incidentele vordering, dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht, is voorshands echter naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk.
Het hof overweegt dat reeds op 6 februari 2023 in het bestreden vonnis en vervolgens op 7 maart 2023 bij mondelinge uitspraak in het executiegeschil over deze kwestie is beslist. Sindsdien zijn de omstandigheden echter gewijzigd, in die zin dat de door de man aangevraagde medische urgentie inmiddels door de gemeente is afgewezen. Deze afwijzing op grond van de schulden van de man en het feit dat hij ten minste drie maanden uitgeschreven moet zijn op het samenwoonadres, betekent echter niet dat de man geen enkele kans meer maakt op het verkrijgen van een medische urgentie. Wel is daarvoor van belang dat de man zijn schulden op orde kan krijgen. Dat hij daartoe geen mogelijkheden heeft, is in deze procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Daarbij komt dat de man de mogelijkheid heeft om bij vrienden te verblijven. Het hof begrijpt dat deze situatie voor de man verre van ideaal is en zijn medische situatie hierdoor niet verbetert. De man heeft echter een dak boven zijn hoofd en niet gebleken is dat hij daar niet langer kan verblijven. Aan de andere kant heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment geen vervangende woonruimte in [plaats A] kan vinden, of dat zij bij haar moeder in [plaats B] zou kunnen intrekken. Zou dat wel kunnen, dan zou de huidige zorgregeling voor [minderjarige] niet meer uitgevoerd kunnen worden.
Bij de mondelinge uitspraak in het executiegeschil van 7 maart 2023 is reeds meegewogen dat de man gezamenlijk gezag heeft over [minderjarige] en de zorgregeling is aangepast. Partijen hebben inmiddels een manier gevonden waarop de man substantieel contact met [minderjarige] heeft, ook al is het minder dan dat de man zou willen en is vastgelegd in de beschikking van 6 februari 2023.
Naar het oordeel van het hof weegt in de gegeven omstandigheden het belang van de vrouw bij behoud van de huidige situatie waarin zij de huur van de woning voortzet, zolang niet op de vordering in de hoofdzaak is beslist, zwaarder dan het belang van de man bij terugkeer in de woning voor de duur van het hoger beroep.
Ook voor het door de man verzochte zogenaamde ‘birdnesting’, waarbij partijen afwisselend in de woning voor [minderjarige] zorgen, ziet het hof geen mogelijkheden. Voor een dergelijke regeling is de medewerking van beide partijen nodig, die er niet is. Immers, hoewel de man positief tegenover ‘birdnesting’ staat, heeft de vrouw hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij onder meer gewezen op de gebrekkige verstandhouding tussen partijen.
Alles bij elkaar brengt dat het hof ertoe om de incidentele vordering van de man in dit stadium van het geding af te wijzen.