2.Feiten
De door de kantonrechter onder 1.1 tot en met 1.11 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daar van uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
a. [appellant] huurt sinds 1 april 2018 van Stadgenoot de woning aan de [straatnaam 1] 15-3 te [plaats] (hierna: de woning). De huur bedraagt € 639,40 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
b. Bij brief van 5 november 2019 heeft [appellant] Stadgenoot geschreven dat er bij
Stadgenoot bekende gebreken aan de woning bestaan en dat hij (een deel van)
de huur zal opschorten en zich het recht voorbehoudt om huurverlaging te vragen.
c. [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) heeft in maart en april 2020 gedurende vijf weken werkzaamheden in de woning verricht. [appellant] heeft in die periode elders verbleven.
d. Nadat [appellant] bij Stadgenoot aanspraak had gemaakt op € 6.662,42 aan vergoeding
van kosten heeft Stadgenoot hem bij brief van 7 mei 2020 geschreven dat hem wat betreft de werkzaamheden de keuze is gegeven om deze ofwel in verband met de coronacrisis uit te stellen ofwel direct uit te voeren, waarbij [appellant] tijdelijk elders zou
verblijven en dat [appellant] voor laatstgenoemde optie heeft gekozen. Stadgenoot heeft verder geschreven dat zij de door [appellant] gestelde kosten bij gebrek aan onderbouwing niet kon vergoeden, maar dat zij bereid was hem onverplicht eenmalig € 1.000,00 te betalen tegen finale kwijting.
e. Bij brief van 3 juni 2020 heeft [appellant] Stadgenoot aansprakelijk gesteld voor een
bedrag van € 8.569,58 aan schade. Volgens [appellant] is er schade ontstaan door
werkzaamheden aan de plafonds, door vocht- en ventilatieproblemen, een
muizenplaag en door zijn noodzakelijke verblijf elders. Bij de brief zit een door
[appellant] zelf opgesteld ‘voorlopig schadeoverzicht’, met daarop vermeld € 2.370,58 aan ‘periode 16-030202 t/m 17-04-2020’, € 600,00 aan ‘niet gedekte schade door inboedelverzekering’ en € 6.199,00 aan ‘schade ontstaan door vocht/ventilatieproblemen & Muizenplaag’.
f. Bij brief van 16 juli 2020 heeft Stadgenoot [appellant] geschreven dat hij nog niet
had gereageerd op het voorstel van 7 mei 2020 en dat er inmiddels een achterstand was van vier maanden huur. Ook is in de brief vermeld dat [appellant] kennelijk klaagde over nieuwe gebreken, dat de aannemer deze had geïnventariseerd maar dat daaruit geen bijzonderheden waren gekomen.
g. Bij brief van 3 september 2020 heeft Stadgenoot [appellant] gesommeerd de toenmalige
achterstand van € 3.779,94 (tot en met september 2020) te betalen.
h. Bij brief van 29 september 2020 heeft [appellant] [bedrijf 1] in gebreke gesteld vanwege
het niet of niet goed verrichten van werkzaamheden in de woning.
i. [appellant] heeft bij de huurcommissie om huurprijsvermindering verzocht vanwege gebreken aan de woning. Daarnaast heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen huurverhogingen met ingang van 1 juli 2019 en 1 juli 2020. De huurcommissie heeft die zaken gevoegd behandeld.
j. [naam] heeft de woning onderzocht op vochtproblemen. Daarnaast is de aanwezigheid en de oorzaak van geurhinder onderzocht. In het daarvan opgemaakte rapport van 15 april 2020 is geconcludeerd dat de vocht- en geurhinder in de woning werd veroorzaakt door onvoldoende capaciteit van de mechanische afvoervoorzieningen en luchtlekkages in de verdiepingsvloer. Daarnaast is geconstateerd dat een aantal ruimtes niet altijd voldoende werd geventileerd en verwarmd.
k. In een uitspraak van 26 november 2020 heeft de huurcommissie geoordeeld dat er luchtlekkage plaatsvindt in de vloer van de woning, waardoor alle geuren vanuit de ondergelegen woningen worden opgezogen in de woning van [appellant] . De huurcommissie heeft in verband met dit gebrek de huurprijs van de woning per 1 mei 2019 met 30% verlaagd van € 597,30 per maand tot € 418,11 per maand. Zij heeft verder bepaald dat Stadgenoot de huur niet mocht verhogen zolang de woning gebreken heeft.
Stadgenoot is tegen deze uitspraak op de voet van artikel 7:262 BW opgekomen bij de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hetgeen heeft geresulteerd in het hierna onder n. genoemde vonnis.
l. In een uitspraak van de huurcommissie van 10 februari 2021, verzonden op 21 april 2021, heeft de huurcommissie op verzoek van [appellant] geoordeeld over de vraag of er (aanvullende) gebreken zijn aan de woning. De huurcommissie heeft overwogen dat klachten die na 8 juli 2019 zijn gemeld geen rol konden spelen in de procedure en heeft haar oordeel daarom beperkt tot gebreken die zijn gemeld op 8 juli 2019. De volgende klachten zijn in de uitspraak behandeld:
- stankoverlast door kapotte ventilatiebuizen;
- ontbrekende internet/tv-aansluiting;
- ontbrekende elektra op zolder;
- onvoldoende ventilatiemogelijkheden;
- lekkage aan het dak van het balkon;
- geluidsoverlast van onderburen door het ontbreken van dak- of vloerisolatie;
- vermoeden van hoog loodgehalte in het drinkwater.
De huurcommissie heeft geoordeeld dat de klacht over de stankoverlast al onderdeel uitmaakte van de klacht die heeft geleid tot de uitspraak van de huurcommissie van 26 november 2020 en dat de overige beoordeelde gebreken niet zo ernstig waren dat zij een tijdelijke verlaging van de huur rechtvaardigden.
m. Op 28 januari 2021 heeft Stadgenoot [appellant] de woning aan de [straatnaam 3] 25 te
Amsterdam aangeboden. [appellant] heeft deze woning geweigerd.
n. Bij vonnis van 10 maart 2022, onder zaaknummer 9076828 CV EXPL 21-3926 gewezen tussen Stadgenoot en [appellant] , heeft de kantonrechter de huurprijs met ingang van 1 mei 2019 met 30% verlaagd tot € 418,11 per maand en bepaald dat de huurprijs met ingang van 1 mei 2020 € 597,30 per maand bedraagt. Daarnaast is de huurovereenkomst ontbonden en is [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van een huurachterstand van € 2.150,28 over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 en tot betaling van € 597,30 per maand voor iedere maand dat [appellant] de woning na 30 april 2021 in gebruik houdt.
o. [appellant] heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 10 maart 2022.
p. Bij vonnis van 10 mei 2022, onder zaaknummer 9800097 KK EXPL 22-218 in kort geding gewezen tussen [appellant] en Stadgenoot, heeft de kantonrechter de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming van de woning geschorst zolang [appellant] voldoet aan de voorwaarde dat hij uiterlijk voor de eerste van elke maand, met ingang van 1 juni 2022, de lopende huurverplichting voor die maand zal voldoen, vermeerderd met € 100,00, deze laatste vermeerdering tot er geen huurachterstand meer zal zijn en alle proceskosten zijn voldaan.
q. [appellant] heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis van 10 mei 2022. In de beide hoger beroepen tegen het andere bodemvonnis (zie hiervoor onder n) en het kort geding vonnis (zie hiervoor onder p) wordt vandaag eveneens arrest gewezen.