2.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [geïntimeerde] huurt van Stadgenoot de woning aan de [straatnaam] 15-3 te [plaats] (hierna: de woning).
b. [geïntimeerde] heeft bij de huurcommissie om huurprijsvermindering verzocht vanwege gebreken aan de woning. Daarnaast heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen huurverhogingen met ingang van 1 juli 2019 en 1 juli 2020. De huurcommissie heeft die zaken gevoegd behandeld.
c. Bij beslissing van 26 november 2020 heeft de huurcommissie geoordeeld dat er luchtlekkage plaatsvindt in de vloer van de woning, waardoor alle geuren vanuit de ondergelegen woningen worden opgezogen in de woning van [geïntimeerde]. De huurcommissie heeft in verband met dit gebrek de huurprijs van de woning per 1 mei 2019 verlaagd van € 597,30 per maand tot € 418,11 per maand. Zij heeft verder bepaald dat Stadgenoot de huur niet mocht verhogen zolang de woning gebreken heeft.
d. [naam 1] heeft de woning onderzocht op vochtproblemen. Daarnaast is de aanwezigheid en de oorzaak van geurhinder onderzocht. In het daarvan opgemaakte rapport is geconcludeerd dat de vocht- en geurhinder in de woning werd veroorzaakt door onvoldoende capaciteit van de mechanische afvoervoorzieningen en luchtlekkages in de verdiepingsvloer. Daarnaast is geconstateerd dat een aantal ruimtes niet altijd voldoende werd geventileerd en verwarmd.
e. Met betrekking tot de geurhinder is in het rapport onder meer het volgende opgemerkt:
In de woning is een visueel onderzoek verricht naar aanwezige luchtlekkages op basis waarvan geurhinder wordt beoordeeld. De beoordeling en de mogelijke maatregelen worden beschreven op basis van kennis en ervaring en de aangetroffen constructieopbouw. De verdiepingsvloer die de scheidingsconstructie vormt tussen de woning op de 3e verdieping en de woning op de 2e verdieping bestaat uit houten planken (…) De woningen zijn voorzien van een verlaagd plafond, waarboven alle leidingen en kanalen zijn weg gewerkt. Ter plaatse van de kanalen zijn grote openingen door de oorspronkelijke plafondconstructie zichtbaar.
f. In een uitspraak van de huurcommissie van 10 februari 2021, verzonden op 21 april 2021, heeft de huurcommissie op verzoek van [geïntimeerde] geoordeeld over de vraag of er (aanvullende) gebreken zijn aan de woning. De huurcommissie heeft overwogen dat klachten die na 8 juli 2019 zijn gemeld geen rol konden spelen in de procedure en heeft haar oordeel daarom beperkt tot gebreken die zijn gemeld op 8 juli 2019. De volgende klachten zijn in de uitspraak behandeld:
- krakende vloer;
- stankoverlast door kapotte ventilatiebuizen;
- ontbrekende internet/tv-aansluiting;
- ontbrekende elektra op zolder;
- onvoldoende ventilatiemogelijkheden;
- muizen/ongedierte;
- lekke badkamervloer;
- lekkage aan het dak van het balkon;
- geluidsoverlast van onderburen door het ontbreken van dak- of vloerisolatie;
- vermoeden van hoog loodgehalte in het drinkwater.
De huurcommissie heeft geoordeeld dat de beoordeelde gebreken niet zo ernstig waren dat zij een tijdelijke verlaging van de huur rechtvaardigden.
g. Bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 4 mei 2021, onder zaaknummer 8847144 CV EXPL 20-19726 gewezen tussen Stadgenoot en [geïntimeerde], is de huurovereenkomst ontbonden en is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 3.042,62, berekend tot en met april 2021 en tot betaling van € 418,11 per maand voor iedere maand dat [geïntimeerde] het gehuurde na 30 april 2021 in gebruik houdt. De kantonrechter is hierbij uitgegaan van de huurprijs die de huurcommissie in haar uitspraak van 26 november 2020 heeft genoemd.
h. [geïntimeerde] heeft aan de veroordeling tot betaling voldaan. Stadgenoot heeft de veroordeling tot ontruiming niet ten uitvoer gelegd. [geïntimeerde] heeft tegen het vonnis van 4 mei 2021 hoger beroep aangetekend bij dit hof.
i. Bij vonnis van 10 maart 2022, onder zaaknummer 9076828 CV EXPL 21-3926 gewezen tussen Stadgenoot en [geïntimeerde], heeft de kantonrechter de huurprijs met ingang van 1 mei 2019 verlaagd tot € 418,11 per maand en bepaald dat de huurprijs met ingang van 1 mei 2020 € 597,30 per maand bedraagt. Daarnaast is de huurovereenkomst ontbonden en is [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een huurachterstand van € 2.150,28 over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 en tot betaling van € 597,30 per maand voor iedere maand dat [geïntimeerde] het gehuurde na 30 april 2021 in gebruik houdt.
j. Op 22 maart 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder mr. [naam 2] (hierna: [naam 2]) aan de advocaat van [geïntimeerde] in de bodemzaak, mr. Ouderdorp, het volgende bericht:
(…)
Stadgenoot heeft daarom aangegeven dat zij wenst dat [geïntimeerde] op de kortst mogelijke termijn wordt ontruimd, zodat de woning weer beschikbaar komt voor daadwerkelijk gebruik. (…)
Om een einde te maken aan het procederen is Stadgenoot bereid tot het volgende:
- Stadgenoot zal het in het vonnis van 10 maart jl. toegewezen bedrag ad € 2.150,28 kwijtschelden, alsmede afzien van het incasseren (met terugwerkende kracht van de vanaf 1 mei 2020 te weinig betaalde huur);
- Stadgenoot maakt geen aanspraak op de herstelkosten van de badkamer (dit bedrag wordt geraamd op € 4.044,--);
- [geïntimeerde] levert de woning uiterlijk 1 augustus 2022 leeg en in behoorlijke staat (onverminderd het bepaalde inzake de badkamer) op onder afgifte van de sleutels. Vanaf 1 maart 2022 dient [geïntimeerde] de huur te voldoen zoals vastgesteld in het vonnis van 10 maart 2022 (597,30 euro)
- Stadgenoot maakt geen aanspraak op het restant van de proces- en executiekosten in verband met het vonnis van 4 mei 2021
- Het thans lopende hoger beroep wordt geroyeerd, waarbij partijen ieder de eigen kosten dragen
- [geïntimeerde] zal geen nieuw procedures tegen Stadgenoot entameren;
- [geïntimeerde] trekt de klachten tegen en over (medewerkers van) Stadgenoot in en verklaart dat hij geen nieuwe klachten over Stadgenoot, dan wel haar medewerkers indient over welk onderwerp dan ook
- Partijen verklaren dat zij zich naar derden niet negatief over elkaar uit zullen laten.
- Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting.
(…)
Dit voorstel blijft geldig tot 1 week na dagtekening van deze brief (…)
k. Op 25 maart 2022 heeft mr. Ouderdorp aan [naam 2] medegedeeld dat [geïntimeerde] naar het Buurtcentrum voor maatschappelijk werk was doorverwezen, waar [geïntimeerde] terecht kon ter ondersteuning van een aanvraag van een medische urgentie en heeft hij verzocht om verlenging van de gegeven termijn met twee weken.
l. Bij e-mail van 28 maart 2022 heeft [naam 2] medegedeeld dat Stadgenoot bereid was de beslistermijn te verlengen met veertien dagen, dus tot 11 april 2022 en dat daaraan de volgende aanvullende voorwaarden werden verboden:
- instemming met uitstel voor het nemen van een memorie van grieven in het lopende hoger beroep tegen het vonnis van 4 mei 2021;
- volledige betaling van de huur over de maanden maart en april 2022 uiterlijk op 1 april 2022;
- stopzetting van het indienen bij Stadgenoot van kennelijk ongegronde vorderingen.
Tevens is aangekondigd dat zekerheidshalve het vonnis die week zou worden betekend en de ontruiming zou worden aangezegd tegen 13 april 2022.
m. Bij e-mail van 28 maart 2022 aan [naam 2] heeft mr. Ouderdorp medegedeeld dat [geïntimeerde] het voorstel van Stadgenoot afwees.
n. In reactie op voorgaande e-mail heeft [naam 2] bij e-mail van 29 maart 2022 aan mr. Ouderdorp medegedeeld dat de executie van het vonnis in gang werd gezet en de ontruiming zou plaatsvinden op 13 april 2022.
o. Bij exploot van 30 maart 2022 heeft Stadgenoot aangezegd dat het gehuurde op 13 april 2022 zou worden ontruimd.
p. Vervolgens heeft [naam 3], buurtteammedewerker aandachtsgebied GGZ, zich ten behoeve van [geïntimeerde] gewend tot [naam 4] (hierna: [naam 4]), senior medewerker incasso bij Stadgenoot. Op 6 april 2022 heeft [naam 4] een e-mail doorgestuurd van [naam 5] van het deurwaarderskantoor waaraan ook [naam 2] is verbonden. In die e-mail is vermeld:
Uit krachte van de vonnissen d.d. 4 mei 2021 en 10 maart 2022 is de heer [geïntimeerde] nog een bedrag ad € 5.464,95 aan Stadgenoot verschuldigd.
Ter voorkoming van de ontruiming op 13 april a.s. dient hij de helft van dit bedrag- € 2.732,48 –uiterlijk op 12 april a.s. voor 12.00 uur te hebben voldaan.
q. [geïntimeerde] heeft het hiervoor genoemde bedrag van € 2.732,48 binnen de genoemde termijn betaald. De ontruiming heeft geen doorgang gevonden.
r. [geïntimeerde] heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 10 maart 2022. In de beide hoger beroepen tegen de bodemvonnissen wordt vandaag eveneens arrest gewezen.
De procedure in eerste aanleg