ECLI:NL:GHAMS:2023:1712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.324.726/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugplaatsing van een kind in een gezinshuis en de toepassing van het blokkaderecht

In deze zaak hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hun verzoek om terugplaatsing van [kind] in hun gezinshuis werd afgewezen. De zaak betreft de beëindiging van de plaatsing van [kind] bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI) op 9 februari 2023. De GI heeft deze beslissing genomen vanwege zorgen over de veiligheid en het pedagogisch klimaat in het gezinshuis, waar spanningen en conflicten tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aanwezig waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de lange zorgrelatie van bijna elf jaar tussen [eiser sub 1], [eiser sub 2] en [kind]. Het hof oordeelt dat de GI voldoende redenen had om de plaatsing van [kind] te beëindigen en dat terugplaatsing niet in het belang van [kind] zou zijn. Het hof heeft ook overwogen dat het blokkaderecht, dat pleegouders beschermt, niet van toepassing is op gezinshuisouders. De vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugd)
zaaknummer: 200.324.726/01 SKG
zaaknummer rechtbank: C/13/729646 / KG ZA 23-109 IHJK/EB
arrest van de meervoudige familiekamer van 18 juli 2023
inzake

1.[eiser sub 1] ,

hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
en
2. [eiser sub 2],
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
beiden wonende te [plaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. S. Burger te Zoetermeer,
tegen
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn bij dagvaarding van 20 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 7 maart 2023, in kort geding gewezen tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als eiseressen en de GI als gedaagde.
1.2
De GI heeft vervolgens een memorie van antwoord genomen.
1.3
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering om [kind] zo snel als mogelijk terug te plaatsen in het gezin van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] toe te wijzen, onder compensatie van de proceskosten in hoger beroep.
1.4
De GI heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven en bekrachtiging van het bestreden vonnis.
1.5
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 juni 2023 doen bepleiten, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door mr. M.J.S. Spanjersberg (kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. S. Burger) en de GI vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2. de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Een deel van deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben zich tijdens hun relatie aangemeld als mogelijke pleegouders en zijn een gezinshuis gestart.
2.3
[eiser sub 1] is als jeugdhulpverlener in dienst getreden bij Stichting [stichting] (hierna: [stichting] ). [eiser sub 2] is vrijwilliger.
2.4
Op 17 maart 2012 is [kind] , geboren [in] 2006, in het gezinshuis van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] komen wonen. De biologische ouders van [kind] zijn inmiddels uit het ouderlijk gezag ontheven. De voogdij over [kind] wordt uitgeoefend door de GI. [kind] heeft een verstandelijke beperking.
2.5
Behalve [kind] woonde de afgelopen twee jaar [kind 2] , geboren [in] 2019, in het gezin van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Zij zijn haar pleegouders.
2.6
Eind september 2023 heeft [stichting] het besluit genomen dat [eiser sub 1] niet meer voor [kind] kan zorgen en dit in de toekomst niet meer zal mogen doen. Per 28 februari 2023 is het gezinshuiscontract beëindigd. [eiser sub 1] heeft een vaststellingsovereenkomst getekend en is per die datum uit dienst getreden bij [stichting] .
2.7
Op 9 februari 2023 heeft de GI de plaatsing van [kind] bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beëindigd. [kind] is die dag van school opgehaald door [X] (de moeder van het logeergezin) en mevrouw [Y] (hof: de gezinsbegeleider van Gezinswonen van [stichting] , hierna: de gezinsbegeleider). Sindsdien verblijft [kind] in het gezin van [X] .
Bij brief van diezelfde datum heeft de GI aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meegedeeld dat de plaatsing is beëindigd en de redenen toegelicht.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevraagde voorziening te bevelen dat [kind] bij hen terug wordt gebracht, dan wel geplaatst, op straffe van een dwangsom, geweigerd en de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
3.2
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op. De grieven komen erop neer dat [kind] ten onrechte uit het gezin van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is weggehaald en zo snel mogelijk bij hen teruggeplaatst moet worden. Voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] was het een grote schok dat de plaatsing van [kind] bij hen in het gezinshuis per direct is beëindigd op 9 februari 2023, zonder enige aankondiging, overleg, gesprek of mogelijkheid om afscheid te nemen van [kind] .
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] erkennen dat zij relatieproblemen hebben gehad, wat spanningen veroorzaakte. Zij zijn hierover open geweest naar [stichting] . In iedere relatie zijn echter weleens spanningen, maar dit resulteert nooit in een uithuisplaatsing van een kind. Vanuit [stichting] is geen enkele hulp aangeboden om tot een verbetering van de relatie te komen. De beslissing van de GI is onjuist, overhaast en onbegrijpelijk en dient daarom te worden teruggedraaid. Hoewel het contract met [eiser sub 1] is beëindigd, betekent dit niet dat er geen professionele hulp meer in huis is. De GI heeft bovendien geen professionele beoordeling van het gezin gemaakt. Er zijn slechts enkele gesprekken met een manager van [stichting] en de gezinsbegeleider gevoerd. Op 30 januari 2023 heeft een gesprek tussen de gezinsbegeleider en [kind] plaatsgevonden. Het beeld dat [kind] toen liet zien, heeft de gezinsbegeleider volledig onjuist geïnterpreteerd. [kind] was bang voor de gezinsbegeleider, niet voor [eiser sub 1] , en was bang dat zij uit huis zou worden gehaald. Uit de verklaringen van vrienden en familie blijkt dat [kind] goed functioneerde binnen het gezin en een vrolijke en gelukkige meid was.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren aan dat het blokkaderecht ook in de onderhavige situatie van toepassing is. Zij dragen al bijna elf jaar de volledige zorg over [kind] . [kind] is onderdeel van hun gezin, hun sociale netwerk en hoort thuis in hun familie en vriendenkring. Nu [kind] onder voogdij staat komt aan hen een beroep toe op (naar het hof begrijpt) artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en kunnen zij het blokkaderecht inroepen, omdat [kind] langer dan één jaar onderdeel uitmaakt van hun (pleeg)gezin. De GI heeft dan ook ten onrechte geen toestemming gevraagd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , dan wel vervangende toestemming gevraagd aan de rechtbank.
Voor het geval zij niet gelijk zouden kunnen worden gesteld met een pleegouder in juridische zin en het blokkaderecht niet direct van toepassing zou zijn, beroepen zij zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De door de GI genomen beslissing is een vergaande inbreuk op dit artikel, aldus [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
3.3
De GI heeft verweer gevoerd. Er was sprake van verbaal huiselijk geweld door de ruzies tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Sinds september 2022 zijn er gesprekken gevoerd tussen [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [stichting] . Door de spanningen en conflicten in het voormalig gezinshuis achtte [stichting] het pedagogisch klimaat onvoldoende. Het ging niet goed met [kind] . Zij leed onder de spanningen en conflicten en heeft later aangegeven dat zij automutileerde om haar gedachten te kunnen verzetten. De GI is tot de conclusie gekomen dat [kind] in dit gezinshuis in haar ontwikkeling werd bedreigd en dat daarin geen zicht op verbetering was en heeft daardoor de beslissing gemaakt om [kind] over te plaatsen.
De GI is van mening dat het blokkaderecht de gezinshuisouders niet toekomt. Op het moment van overplaatsing was bovendien geen sprake meer van een gezinshuis. Er heeft geen ongerechtvaardigde inbreuk plaatsgevonden op het recht op family life en op bescherming hiervan conform artikel 8 EVRM, aldus de GI.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is primair gebaseerd op artikel 1:336a BW, welk artikel het blokkaderecht van pleegouders regelt in het geval de minderjarige onder voogdij staat. In het onderhavige geval is geen sprake van pleegouders, maar van een (voormalig) gezinshuisouder. Naar het voorlopig oordeel van het hof kunnen gezinshuisouders echter niet op één lijn met pleegouders worden gesteld wanneer het gaat om de vraag wie een beroep kan doen op het blokkaderecht. Daarvoor acht het hof het volgende van belang.
Bij een gezinshuis is sprake van een kleinschalige vorm van jeugdhulp georganiseerd vanuit een natuurlijk gezinssysteem, waar gezinshuisouders volgens het 24/7 principe opvoeding, ondersteuning en zorg bieden aan kinderen die bij hen in huis zijn geplaatst en die tijdelijk of langdurig zijn aangewezen op intensieve en professionele hulpverlening. Het eigen gezinsleven en sociaal netwerk van de gezinshuisouders wordt als hulpverleningsvorm ingezet voor de gezinshuiskinderen. Hoewel het begrijpelijk is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [kind] als hun eigen kind beschouwen na bijna elf jaar zorg binnen hun gezin, blijft het gezinshuis een professionele hulpverleningsvorm en is dit in juridische zin niet gelijk te stellen met pleegouders. Het gezinshuis wordt aangemerkt als accommodatie en niet als pleeggezin. Uit de totstandkoming van de wet op dit punt volgt dat het oorspronkelijke wetsvoorstel om het blokkaderecht ook te verlenen aan professionele zorgaanbieders door de wetgever is geschrapt (Kamerstukken II 2008/09, 32015, nr. 3, par. 5.6).
3.5
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben daarnaast een beroep gedaan op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM. [kind] heeft gedurende bijna elf jaar bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gewoond, zodat het hof voldoende aannemelijk acht dat sprake is van gezinsleven. Dit betekent echter niet zonder meer dat [kind] moet worden teruggeplaatst. Hiertoe dient slechts te worden overgegaan als voldoende aannemelijk is dat terugplaatsing in het belang van [kind] is.
3.6
Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Hiervoor is het volgende van belang. Onvoldoende gemotiveerd betwist is dat vanaf de zomer 2022 sprake was van spanningen in de relatie tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Zij hadden regelmatig ruzie die hoog opliep en er werd geschreeuwd, waarvan [kind] getuige was.
Vanaf september 2022 zijn er enkele gesprekken geweest tussen [kind] en haar gezinsbegeleider. Volgens de verslagen van deze gesprekken heeft [kind] verteld dat zij niet langer bij [eiser sub 1] wilde wonen, omdat ze bang voor haar was en omdat [eiser sub 1] steeds ruzie zocht met [eiser sub 2] . Ze was bang dat [eiser sub 1] [eiser sub 2] iets zou aandoen. [kind] wilde het liefste alleen met [eiser sub 2] en [kind 2] samen blijven wonen. [stichting] heeft bij brief van 4 oktober 2022 aan de GI geschreven de veiligheid van [kind] en het pedagogische klimaat op dat moment als onvoldoende in te schatten.
Deze zorgen waren voor [stichting] reden om een tijdelijke scheiding voor te stellen. Zij heeft geregeld dat [eiser sub 1] vanaf 29 september 2022 twee weken in een vakantieverblijf kon doorbrengen. [stichting] heeft daarnaast besloten het contract met [eiser sub 1] te beëindigen. De plaatsing in het gezinshuis werd wel voorlopig gehandhaafd, om een plotselinge breuk te voorkomen.
Op 17 oktober 2022 heeft de jeugdzorgwerker van de GI met een stagiaire een huisbezoek gebracht aan [kind] . Volgens het door de jeugdzorgwerker opgemaakte verslag heeft [kind] verteld dat zij veel last had van [eiser sub 1] en haar gedrag. Ook [eiser sub 2] had laten weten dat het zo niet langer ging en dat iedereen eraan onderdoor ging. Zij heeft de GI gevraagd zo snel mogelijk met een oplossing te komen voor [eiser sub 2] , [kind] en [kind 2] . De jeugdzorgwerker en de stagiaire zijn getuige geweest van meerdere woordenwisselingen, waarbij [kind] fungeerde als tussenpersoon in het conflict, en [kind 2] onder de tafel kroop van de spanning.
Op 18 oktober 2022 heeft [eiser sub 2] aan de GI het volgende bericht gestuurd:

Goedemorgen dames de meisjes en ik willen hier graag voor een tijdje weg. Kunnen jullie ons daarbij helpen. [eiser sub 1](hof: [eiser sub 1] )
gedraagt zich alsof er niets aan de hand is. Ziet het nu vooral als een kosthuis. Ik wil niet meer voor haar koken maar vooral niet dat ze met ons aan tafel zit. Dit heeft zijn weerslag op de meisjes en mij. Ze vult het huis weer volledig met haar aanwezigheid, het huis is weer een zooitje etc. Mochten jullie iets vinden zou ik graag willen dat er iemand bij is wanneer we vertrekken vanwege [eiser sub 1] haar onvoorspelbaarheid.
[eiser sub 2] en [eiser sub 1] hebben niet betwist dat [eiser sub 2] op enig moment aan de GI heeft aangegeven dat zij de relatie wilde beëindigen, waarna de GI, samen met [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [stichting] , op zoek is gegaan naar een passende oplossing voor het gezinshuis. Naar het hof begrijpt is [stichting] het gesprek met [eiser sub 2] aangegaan over de mogelijkheid tot het overnemen van het contract van [eiser sub 1] , maar is dit niet doorgegaan omdat vervolgens [eiser sub 1] toch weer af en toe thuis kwam, wat niet in het belang van [kind] werd geacht.
Op 15 januari 2023 heeft [kind] een brief aan [eiser sub 1] geschreven. Daarin staat onder meer dat ze het heel vervelend vindt hoe [eiser sub 1] tegen [eiser sub 2] doet, dat ze niet weet waarvan ze op aan kan bij [eiser sub 1] , dat ze bang is voor [Z] (de vriend van [eiser sub 1] ) en dat ze zichzelf pijn is gaan doen (openkrabben arm, met haar vuist tegen de muur slaan) om de pijn van al het andere niet te voelen.
Op 30 januari 2023 heeft de gezinsbegeleider [Y] weer een bezoek gebracht aan [kind] . [kind] wilde, zo blijkt uit het van dit gesprek opgemaakte verslag, niet mee gaan wandelen, maar in huis praten binnen gehoorsafstand van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
De GI heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uitgenodigd voor een bespreking op 9 februari 2023 om samen met [stichting] over de zorg voor [kind] te praten. [eiser sub 2] heeft geantwoord dat zij de bespreking niet konden bijwonen vanwege agenda technische redenen.
De GI heeft uiteindelijk besloten de plaatsing van [kind] bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 9 februari 2023 per direct te beëindigen. [kind] is op die dag uit school gehaald door [naam] [X] en de gezinsbegeleider.
3.7
Het hof is voorshands van oordeel dat uit het voorgaande voldoende aannemelijk is geworden dat er al langere tijd (grote) zorgen waren over [kind] in het gezin bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als gevolg van de relatieproblemen. Het had op de weg van [eiser sub 1] (en [eiser sub 2] ) als professionele hulpverleners gelegen om zelf hulp te zoeken voor hun relatieproblemen en zo veel mogelijk te vermijden dat [kind] hieronder zou lijden, zeker gelet op haar belaste voorgeschiedenis en problematiek Het is geen taak van [stichting] of de GI om deze hulp te regelen. Eveneens is het hof voorshands van oordeel dat er voldoende redenen waren om [kind] weg te halen uit het gezin, gelet op alles wat zij de gezinsbegeleider heeft verteld, de automutilatie en de omstandigheid dat het steeds moeilijker werd om contact met [kind] te krijgen. Het hof acht onvoldoende aannemelijk dat [kind] tijdens het laatste gesprek in januari 2023 met de gezinsbegeleider bang voor haar was, zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gesteld, gelet op de eerdere gesprekken met de gezinsbegeleider, waarbij [kind] zich vrij voelde om te praten.
Dat sprake is geweest van een overhaaste beslissing om [kind] weg te halen, zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betogen, is evenmin gebleken. Begrijpelijk is dat voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de beslissing om [kind] bij hen weg te halen als een grote schok kwam, maar de GI heeft weloverwogen besloten hen niet van te voren in te lichten, na overleg met de gebiedsmanager, de gedragswetenschapper en de gezinsbegeleider vanuit [stichting] en twee jeugdzorgwerkers, gelet op de mogelijke reactie van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
3.8
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het naar omstandigheden goed gaat met [kind] . [kind] is bezig met traumaverwerkingstherapie. De GI zoekt naar een mogelijkheid waarop het contact tussen [kind] en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hersteld kan worden. [kind] wilde in het begin geen contact met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , maar inmiddels heeft een eerste belmoment plaatsgevonden. Het contactherstel zal volgens de GI op een tempo dat [kind] aankan, moeten plaatsvinden.
3.9
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [kind] moet worden geacht om [kind] terug te laten gaan naar het gezin van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Ter zitting is bovendien gebleken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uit elkaar zijn en niet meer samenwonen. [eiser sub 2] is onlangs geopereerd en moet lichamelijk nog herstellen van deze operatie. Voor het hof is het onduidelijk bij wie [kind] teruggeplaatst zou moeten worden, nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] samen geen gezin meer vormen. Ook om deze reden acht het hof het niet in het belang van [kind] haar op dit moment terug te plaatsen. Hetgeen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor het overige hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zal afwijzen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
De GI heeft niet om een kostenveroordeling gevraagd. Het hof ziet, gelet op de aard van de zaak, evenmin aanleiding om een kostenveroordeling uit te spreken.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van Baardewijk, M.C. Schenkeveld en T.M. Subelack en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.