In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, had op 22 juli 2020 te Schiphol een vervalst nationaal paspoort van Hongkong voorhanden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 juli 2023 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard, omdat de verdachte een beroep deed op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. De raadsman stelde dat de verdachte Spanje als een niet-veilig land beschouwde vanwege de coronasituatie en dat hij asiel in Nederland wilde aanvragen.
Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen. Het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot vervolging had kunnen overgaan, omdat de stelling van de verdachte dat hij vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond was. De verdachte had eerder asiel aangevraagd in Duitsland en had geen asielaanvraag ingediend in Spanje. Het hof concludeerde dat de verdachte niet als vluchteling kon worden aangemerkt en dat de vervolging op basis van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht gerechtvaardigd was.
Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vervalst paspoort en heeft de gevangenisstraf gematigd tot 55 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de beoordeling van de vluchtelingenstatus in strafzaken en de verantwoordelijkheden van het Openbaar Ministerie in dergelijke gevallen.