ECLI:NL:GHAMS:2023:1700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
23-001733-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van verkeersregels met oplegging van taakstraf en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1953, was beschuldigd van het negeren van een verkeerslicht terwijl hij op 13 september 2019 met een fiets reed op de Insulindeweg in Amsterdam. Dit leidde tot een ongeval waarbij letsel aan een motorbestuurder is toegebracht. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. De raadsvrouw van de verdachte verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, maar het hof wees dit verzoek af, omdat er geen grond was voor terugwijzing. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 62 juncto artikel 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, onvoorwaardelijk, en de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De benadeelde partij kan haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001733-22
datum uitspraak: 18 juli 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-340769-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1953,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte en (de gemachtigde van) de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Amsterdam als bestuurder van een fiets op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Insulindeweg, ter hoogte van het kruispunt met Zeeburgerdijk, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd tweekleurig en/of driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Verzoek tot terugwijzing naar de rechtbank

Bij dupliek heeft de raadsvrouw verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, omdat -zo heeft de raadsvrouw aangevoerd- de zaak de facto niet goed is beoordeeld door de kantonrechter; er was sprake van een mistrial. Doorgevraagd heeft zij in dit kader voorts nog aangevoerd dat de verdachte feitelijk in de gelegenheid gesteld had moeten worden om verweer te kunnen voeren.
Het hof overweegt als volgt.
In de artikelen 422a en 423, tweede lid, Sv zijn de gevallen omschreven waarin het hof een zaak moet terugwijzen naar de rechtbank. Het hof stelt vast dat de door de raadsvrouw omschreven situatie geen geval is waarin terugwijzing moet plaatsvinden. Daarnaast is het hof van oordeel dat ook de op artikel 423, tweede lid, Sv gebaseerde kernroljurisprudentie niet van toepassing is. Er is dan ook geen rechtsregel die dwingt tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank. Het verzoek wordt afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2019 te Amsterdam als bestuurder van een fiets op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Insulindeweg, ter hoogte van het kruispunt met de Zeeburgerdijk, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij letsel aan een persoon is ontstaan en schade aan een goed is toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62 juncto artikel 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan € 500,00 subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, waarvan € 900,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijbehorende vervangende hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is als fietser door rood gereden en heeft daardoor een ongeval veroorzaakt, met fors letsel voor het slachtoffer, dat een motor bestuurde, als gevolg bestaande uit onder meer een gebroken sleutelbeen en elleboog. Het slachtoffer heeft zich meerdere malen aan dit letsel moeten laten opereren en het ongeval en de gevolgen daarvan hebben tot op de dag van vandaag een grote impact op hem.
Door op deze manier te handelen heeft de verdachte zich welbewust onoplettend in het verkeer begeven. De verdachte heeft aldus de voor hem geldende regels genegeerd en is daarmee voorbijgegaan aan de veiligheid en belangen van andere verkeersdeelnemers.
In strafmatigende zin heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2023 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof overweegt dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel zoals door de raadsvrouw is verzocht. Ook zal het hof aan de verdachte geen geldboete opleggen, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte niet beschikt over financiële middelen.
Het hof is van oordeel dat, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden is. Vanwege de ernst van het feit zal deze straf onvoorwaardelijk worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.036,84, bestaande uit € 10.536,84 ter zake van materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade. Uit de aantekening ingevolge artikel 395a Sv blijkt niet dat de kantonrechter op de vordering heeft beslist; wel is ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering uitvoerig betwist, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van (de civiele kamer van) de Hoge Raad inzake verkeersaansprakelijkheid bij ongelijkwaardige verkeersdeelnemers. Primair stelt zij zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert; de behandeling van de vordering is te complex vanwege de bijzondere aard van het verkeersaansprakelijkheidsrecht en vanwege de omstandigheid dat op het slachtoffer, als de gemotoriseerde verkeersdeelnemer, de bewijslast ligt dat van zijn kant sprake zou zijn geweest van overmacht. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere regels die gelden in het verkeersaansprakelijkheidsrecht, in het bijzonder met de reflexwerking van artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had gelet op deze regels niet voor 100% aansprakelijk gehouden mogen worden voor de door de benadeelde partij geleden schade. Voorts is tegen de vordering inhoudelijk verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361, derde lid, Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. De strafrechter is dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
Gegeven de uitgebreide en gemotiveerde betwisting van verschillende aspecten van de vordering door de verdediging, die noopt tot nader onderzoek alvorens op de vordering van de benadeelde partij kan worden beslist, evenals de complexiteit van deze vordering, is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 62, 68 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. S.M.M. Bordenga en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. S. Bonset, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2023.
Mr. Kelder is niet in staat dit arrest te ondertekenen.