ECLI:NL:GHAMS:2023:1622

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.321.993/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind op basis van aanhoudende noodzaak tot bescherming van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, geboren in 1957 in Iran, had in 2016 bewind en mentorschap aangevraagd vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. In eerdere beschikkingen zijn verschillende bewindvoerders benoemd en ontslagen, waarbij de noodzaak voor bewindvoering steeds opnieuw werd beoordeeld. De rechthebbende verzocht in januari 2023 om het bewind op te heffen, stellende dat hij sinds 2019 schuldenvrij is en in staat is zijn financiën te beheren. Hij stelde dat zijn geestelijke en lichamelijke toestand verbeterd was en dat hij voldoende ondersteuning kreeg van een ambulant begeleider van Stichting De Linde.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechthebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig zijn. Ondanks zijn verbeterde financiële situatie, is de noodzaak voor bewindvoering niet komen te vervallen, gezien zijn aanhoudende geestelijke gezondheidsproblemen, waaronder PTSS en depressie. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende nog steeds 24/7 zorg nodig heeft en dat hij niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. De bewindvoerder heeft cruciale ondersteuning geboden, waaronder het aanvragen van uitkeringen, wat aantoont dat het bewind noodzakelijk blijft. Daarom heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.321.993/01
zaak- / rekestnummer rechtbank: 9963764 BM VERZ 22-2042
beschikking van de meervoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak van
[de rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- mr. [bewindvoerder 1] , h.o.d.n. [bewindvoerder 1] Bewindvoering (hierna: de bewindvoerder/mentor).
Als informant is aangemerkt:
- ambulant begeleider [begeleider] , werkzaam bij Stichting De Linde (hierna: de stichting).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 11 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 9 januari 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de bewindvoerder/mentor van 31 januari 2023 met bijlage;
- een bericht van de rechthebbende van 24 februari 2023 met bijlagen;
- een bericht van de rechthebbende van 3 maart 2023 met bijlage;
- een bericht van de bewindvoerder/mentor van 20 april 2023;
- een bericht van de bewindvoerder/mentor van 11 mei 2023 met bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2023 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat en haar kantoorgenoot mr. B. Wernik;
- de bewindvoerder/mentor.
De ambulant begeleider van de rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3. De feiten
3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1957 te [plaats B] , Iran.
3.2
Bij beschikking van 30 december 2016 heeft de kantonrechter over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Tevens is ten behoeve van hem een mentorschap ingesteld. Mr. [bewindvoerder 1] is daarbij benoemd tot bewindvoerder en mentor.
3.3
Bij beschikking van 22 maart 2018 heeft de kantonrechter mr. [bewindvoerder 1] ontslagen als bewindvoerder/mentor, onder gelijktijdige benoeming van [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. De VAO-Bewind als bewindvoerder/mentor.
3.4
Bij beschikking van 5 april 2019 heeft de kantonrechter [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. De VAO-Bewind, ontslagen als bewindvoerder, onder gelijktijdige (her)benoeming van mr. [bewindvoerder 1] als bewindvoerder/mentor.
3.5
De bewindvoerder/mentor heeft de kantonrechter verzocht het mentorschap en de bewindvoering om te zetten in een ondercuratelestelling. De kantonrechter heeft de beslissing op dit verzoek aangehouden in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen, afgewezen.
4.2
De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen en het bewind op te heffen.
4.3
De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Volgens de rechthebbende heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de gronden die aanleiding hebben gegeven tot instelling van de maatregel van onderbewindstelling nog steeds aanwezig zijn. Sinds 2019 is hij schuldenvrij en weet hij hoe hij zijn eigen financiën moet onderhouden. Hij kan de financiële kosten met prioriteit onderscheiden van de minder belangrijke kosten en spaart met het geld dat hij maandelijks overhoudt. Hierdoor laat hij zien dat hij zich bewust is van de kosten die hij heeft en dat hij voorbereid is op onverwachte kosten. Ook de noodzaak tot bewindvoering vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand bestaat niet meer. Hij is geholpen aan zijn hartproblemen en ervaart hier geen problemen of klachten meer van. Hij wordt in het dagelijkse leven begeleid door de stichting en die is ook bereid hem te begeleiden bij zijn financiële verplichtingen en hierop toezicht te houden. Het bewind is dan ook niet langer noodzakelijk, aldus de rechthebbende.
5.3
De bewindvoerder/mentor heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hieronder nader zal worden ingegaan.
5.4
Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en op wat ter zitting in hoger beroep is besproken, is het hof van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt. Omdat het bewind is ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van rechthebbende, is het feit dat hij geen schulden meer heeft, niet zonder meer reden voor opheffing van het bewind. De rechthebbende heeft niet aangetoond dat de lichamelijke of geestelijke toestand die destijds de aanleiding was voor het instellen van het bewind niet meer bestaat. De overgelegde brief van zijn cardioloog van 25 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij is hersteld van een klein myocardinfarct, is daartoe onvoldoende. Gebleken is dat de rechthebbende op dit moment niet de specialistische hulp krijgt, die hij nodig heeft. Het CIZ heeft op 2 augustus 2021 ten behoeve van de rechthebbende een indicatie voor wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering (een GGZ-Wonen 3 indicatie) verleend. In verband met zijn verstandelijke beperking en zijn psychiatrische problematiek, waaronder PTSS, depressie en angsten, heeft de rechthebbende blijvend 24 uur per dag zorg nodig, zo blijkt uit voornoemd indicatiebesluit dat zich bij de stukken bevindt. Tot op heden is echter geen plek gevonden waar hij terecht kan. In 2022 is de rechthebbende bij zeven verschillende instellingen afgewezen. De PTSS-problematiek waarmee de rechthebbende kampt, dient (bij voorkeur klinisch) behandeld te worden. De behandeling is echter alleen zinvol als de rechthebbende een woonsituatie heeft waar hij 24/7 een beroep kan doen op de begeleiding. Daarvan is op dit moment geen sprake. De stichting biedt hem een aantal uur per week ambulante begeleiding. Anders dan de rechthebbende heeft betoogd, is het hof niet gebleken dat hij – al dan niet met de hulp van de stichting – zelf in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Enige zelfredzaamheid heeft de rechthebbende niet aangetoond. Weliswaar kan de stichting de rechthebbende helpen bij het instellen van een automatische incasso of hem de inhoud van een brief uitleggen, maar dat is in het geval van de rechthebbende niet toereikend. De taak van de bewindvoerder reikt verder dan dat. Niet alleen beheert zij voor de rechthebbende alle financiële zaken op het gebied van de Wet Langdurige Zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, maar ook heeft zij recent nog bewerkstelligd dat het ontslag op staande voet van de rechthebbende werd omgezet in een vaststellingsovereenkomst, waardoor zij voor hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft kunnen aanvragen. Voldoende aannemelijk is dat deze hulp is voor de rechthebbende noodzakelijk is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet aan de criteria voor opheffing van het bewind is voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A. van Haeringen en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 11 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.