ECLI:NL:GHAMS:2023:1607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
23-001008-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op waardetransport met geweld en brandstichting

Op 10 juli 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een gewelddadige overval op een waardetransport op 15 december 2016 in Amsterdam. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft 218 zendingen met luxegoederen, waaronder horloges en sieraden ter waarde van ongeveer 288.935,17 euro, weggenomen. De overval werd gekenmerkt door bedreiging met geweld tegen de bijrijder van het transport, die onder druk werd gezet om zijn mobiele telefoon af te geven. Na de diefstal werd het voertuig in brand gestoken, terwijl de bijrijder zich nog in het voertuig bevond, wat levensgevaar voor hem met zich meebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw samenwerkten en dat de overval zorgvuldig was voorbereid, met betrokkenheid van de chauffeur van het waardetransport, die als inside man fungeerde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 maanden, met aftrek van voorarrest, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001008-19
datum uitspraak: 10 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-665043-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
brp-adres: [adres verdachte] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27, 28, 30 september, 1 oktober 2021 en – na tussenarrest van 15 oktober 2021 – 12 en 26 juni 2023 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 15 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen

- (218 zendingen bestaande uit een grote hoeveelheid van) één of meer horloge(s) en/of siera(a)d(en) en/of andere (luxe)goed(eren) (met een verzekerde waarde van in totaal (ongeveer) 288.935,17 euro) en/of
- één of meer mobiele telefoon(s),
in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [naam 1 slachtoffer 2] en/of [naam 2 slachtoffer 2] en/of [naam 3 slachtoffer 2] en/of [naam 4 slachtoffer 2] en/of aan [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- naast de auto/bestelbus is/zijn gaan staan (waarin voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] zich bevonden) en/of zijn/een hand door het raam van voornoemde auto/bestelbus heeft/hebben gestoken en/of via de binnenkant van voornoemde auto/bestelbus de (portier)deur heeft/hebben geopend en/of heeft/hebben gezegd "open maken nu" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( tegelijkertijd) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of voornoemd (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op het lichaam van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( vervolgens) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op/tegen de zij, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- éénmaal of meermalen (dreigend) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Schuiven, Schuiven" en/of "overval, overval" en/of "Ik schiet je dood" en of (dreigend) gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , laag moest(en) blijven en/of zijn/hun hoofd(en) tussen zijn/hun knieën moesten doen en/of "anders schiet ik jullie", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in voornoemde auto/bestelbus heeft/hebben plaatsgenomen (aan de bijrijderskant) en/of (vervolgens) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] rijinstructies heeft/hebben gegeven en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] de auto stil moest(en) zetten en/of (snel) de laadbak/laadruimte van voornoemde auto/bestelbus moest(en) openen en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) heeft/hebben gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] hun hoofd(en) naar beneden moesten doen/houden en/of dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , niet naar rechts of links mochten kijken en/of
- ( vervolgens) (dreigend) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat hij/zij de telefoons van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] wilde(n) hebben en/of heeft/hebben geroepen 'Steek hem in de fik, steek hem in de fik', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, waarna/terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde auto/bestelbus in brand heeft/hebben gestoken en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd 'blijf naar beneden kijken' en/of "hoofd omlaag" en/of "je moet een paar minuten hier blijven tot ik weg ben", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (waarbij) verdachte en/of zijn één mededader(s) met een getrokken (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, gericht op voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , achteruit is/zijn weggelopen;
en/of
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van
- (218 zendingen bestaande uit een grote hoeveelheid van) één of meer horloge(s) en/of siera(a)d(en) en/of andere (luxe)goed(eren) (met een verzekerde waarde van in totaal (ongeveer) 288.935,17 euro) en/of
- één of meer mobiele telefoon(s),
in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [naam 1 slachtoffer 2] en/of [naam 2 slachtoffer 2] en/of [naam 3 slachtoffer 2] en/of [naam 4 slachtoffer 2] en/of aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of voornoemde [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- naast de auto/bestelbus is/zijn gaan staan (waarin voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] zich bevonden) en/of zijn hand door het raam van voornoemde auto/bestelbus heeft/hebben gestoken en/of via de binnenkant van voornoemde auto/bestelbus de (portier)deur heeft/hebben geopend en/of heeft/hebben gezegd "open maken nu" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( tegelijkertijd) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of voornoemd (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op het lichaam van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( vervolgens) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op/tegen de zij, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- éénmaal of meermalen (dreigend) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Schuiven, Schuiven" en/of "overval, overval" en/of "Ik schiet je dood" en of (dreigend) gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , laag moest(en) blijven en/of zijn/hun hoofd(en) tussen zijn/hun knieën moesten doen en/of "anders schiet ik jullie", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in voornoemde auto/bestelbus heeft/hebben plaatsgenomen (aan de bijrijderskant) en/of (vervolgens) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] rijinstructies heeft/hebben gegeven en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] de auto stil moest(en) zetten en/of (snel) de laadbak/laadruimte van voornoemde auto/bestelbus moest(en) openen en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) heeft/hebben gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] hun hoofd(en) naar beneden moesten doen/houden en/of dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , niet naar rechts of links mochten kijken en/of
- ( vervolgens) (dreigend) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat hij/zij de telefoons van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] wilde(n) hebben en/of heeft/hebben geroepen 'Steek hem in de fik, steek hem in de fik', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, waarna/terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde auto/bestelbus in brand heeft/hebben gestoken en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd 'blijf naar beneden kijken' en/of "hoofd omlaag" en/of "je moet een paar minuten hier blijven tot ik weg ben", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (waarbij) verdachte en/of zijn mededader(s) met een getrokken (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, gericht op voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , achteruit is/zijn weggelopen;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2016 tot en met 29 maart 2017 te Amsterdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer horloge(s), waaronder één Panerai horloge en/of vier IWC horloges en/of één Jaeger Le Coultre horloge, en/of een of meer (bij deze/dit horloge(s) behorende) echtheidscertificaten en/of een of meer sieraden en/of een of meer andere luxegoederen en/of (bij deze/dit horloge(s) en/of siera(a)d(en) en/of andere luxegoed(eren) behorend) verpakkingsmateriaal (welke horloge(s) en/of echtheidscertifica(a)t(en)en/of siera(a)d(en) en/of andere luxegoed(eren) en/of verpakkingsmateriaal is/zijn weggenomen bij een overval op 15 december 2016 te Amsterdam) heeft verworven en/of voorhanden heeft en/of heeft overgedragen, terwijl hij (en zijn mededader(s)) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van voornoemde horloge(s) en/of echtheidscertifica(a)t(en) en/of siera(a)d(en) en/of andere luxegoed(eren) en/of verpakkingsmateriaal wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);

2.hij op of omstreeks 15 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),

- naast de auto/bestelbus gestaan (waarin voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] zich in bevonden) en/of zijn hand door het raam van voornoemde auto/bestelbus gestoken en/of via de binnenkant van voornoemde auto/bestelbus de (portier)deur geopend en/of gezegd "open maken nu" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( tegelijkertijd) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] getoond en/of voornoemd (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op het lichaam van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( vervolgens) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op/tegen de zij, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- éénmaal of meermalen (dreigend) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Schuiven, Schuiven" en/of "overval, overval" en/of "Ik schiet je dood" en of (dreigend) gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , laag moest(en) blijven en/of zijn/hun hoofd(en) tussen zijn/hun knieën moesten doen en/of "anders schiet ik jullie", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in voornoemde auto/bestelbus plaatsgenomen (aan de bijrijderskant) en/of (vervolgens) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] rijinstructies gegeven en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] de auto stil moest(en) zetten en/of (snel) de laadbak/laadruimte van voornoemde auto/bestelbus moest(en) openen en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] hun hoofd(en) naar beneden moesten doen/houden en/of dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , niet naar rechts of links mochten kijken en/of
- ( vervolgens) (dreigend) tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] gezegd dat hij/zij de telefoons van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] wilde(n) hebben en/of geroepen 'Steek hem in de fik, steek hem in de fik', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, waarna/terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde auto/bestelbus in brand heeft/hebben gestoken en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] gezegd 'blijf naar beneden kijken' en/of "hoofd omlaag" en/of "je moet een paar minuten hier blijven tot ik weg ben", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (waarbij) verdachte en/of zijn één mededader(s) met een getrokken (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, gericht op voornoemde [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , achteruit is/zijn weggelopen;

3.hij op of omstreeks 15 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in /aan een auto/bestelbus, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (één of meer goederen in de laadbak/laadruimte van) voornoemde auto/bestelbus, althans met één of meer brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto/bestelbus geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 3] , te duchten was;

4.hij op of omstreeks 15 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto/bestelbus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met (één of meer goederen in de laadbak/laadruimte van) voornoemde auto/bestelbus, althans met één of meer brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde auto/bestelbus geheel of gedeeltelijk is verbrand;

5.hij op of omstreeks 29 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten één of meerdere generator(s) en/of een thermostaat en/of één of meerdere ventilator(en) en/of een opticlimate koelsysteem en/of één of meerdere assimilatielamp(en) en/of één of meerdere drukspuit(en) en/of één of meerdere kachel(s) en/of een koolstoffilter en/of één of meerdere voedingsmiddel(en) en/of één of meerdere luchtafzuiger(s), waarvan hij (en zijn mededader(s)) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, andere beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat, dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of überhaupt een overval heeft plaatsgevonden. Het is vreemd dat [slachtoffer 3] , de bijrijder van het waardetransport, om 18:17 uur gedurende bijna drie minuten heeft gebeld, terwijl de overvaller rond 18:14 uur of 18:15 uur zou zijn ingestapt. De verklaringen van [slachtoffer 3] bevatten ook verschillende inconsistenties. Dat het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde en door de rechtbank bewezen verklaarde scenario niet klopt, blijkt uit het feit dat de politie al om 18:27 uur een melding heeft gekregen om naar het Suze Groenewegplantsoen in Amsterdam te gaan. Hier bleek een deel van de buit te zijn achtergelaten. Dat betekent dat een deel van de goederen dus al moet zijn weggenomen voordat de vermeende overvaller het waardetransport zou zijn ingestapt. Zelfs als wordt aangenomen dat sprake is geweest van diefstal met geweld en afpersing, kan niet worden bewezen dat [verdachte] daarbij betrokken is geweest. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat hij de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] en ook overigens kan aan de verschillende telefonische contacten geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en anderen is geen sprake geweest. Dat een deel van de buit in een woning is aangetroffen en dat daarop dactyloscopische sporen van [verdachte] zijn aangetroffen, is niet redengevend voor diens betrokkenheid bij de overval. Dit deel van de buit is drie weken na de overval aangetroffen en het betreft bovendien voornamelijk verpakkingsmateriaal. De verklaringen van [betrokkene 3] zijn onbetrouwbaar nu sprake is van verschillende en tegenstrijdige verklaringen en dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Van de foto’s van de horloges die op een USB-stick in de woning aan [adres 2] in Amsterdam zijn aangetroffen, kan niet worden vastgesteld dat deze in het waardetransport hebben gezeten. [verdachte] heeft bovendien ontkend dat deze USB-stick van hem is.
Het oordeel van het hof
Gebeurtenissen op 15 december 2016
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 december 2016 heeft in Amsterdam een waardetransport plaatsgehad vanaf het bedrijf [naam 1 slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) aan de [adres 5] met als bestemming TNT te Schiphol-Rijk. De vracht bestond uit 388 zendingen met verscheidene luxegoederen. De lading werd vervoerd in een witte bestelbus van het merk Volkswagen Crafter. [medeverdachte 1] was de bestuurder van deze bus (hierna ook: het waardetransport); [slachtoffer 3] was de bijrijder.
Omstreeks 16:30 uur is het waardetransport bij [slachtoffer 2] gearriveerd. Nadat de goederen waren ingeladen, is het waardetransport daar omstreeks 17:44 uur vertrokken. Iets voor 18:00 uur is het waardetransport over de Overtoom gereden, waarna het tussen 18:03 uur en 18:07 uur de Amstelveenseweg is opgereden. Het was druk op de weg, waardoor het voertuig langzaam reed; er stond een soort file. De ramen waren zowel aan de bestuurders- als aan de bijrijderszijde geopend omdat de beide inzittenden een sigaret rookten. Nadat het waardetransport een winkel van Albert Heijn op de Amstelveenseweg had gepasseerd – en dit zich dus, gelet op de openbaar toegankelijke kaartgegevens van Google Maps uit 2016, ergens tussen de Derde Schinkelstraat (die het voertuig rond 18:18 uur passeerde) en de Zeilstraat (die het voertuig rond 18:23 uur opreed) bevond – heeft een onbekend gebleven man het voertuig benaderd. Hij drukte een zwart voorwerp tegen de zij van [slachtoffer 3] en is vervolgens aan de bijrijderszijde ingestapt. [slachtoffer 3] moest opschuiven, zijn hoofd tussen zijn knieën plaatsen en zijn hoofd de hele verdere rit naar beneden gericht houden. De man gaf vervolgens aanwijzingen aan [medeverdachte 1] hoe deze verder moest rijden. Via het Hoofddorpplein en de Anthony Fokkerweg reed het waardetransport naar de Vliegtuigstraat. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van het bedrijf VBAT blijkt dat het waardetransport omstreeks 18:27 uur op de Vliegtuigstraat en vervolgens het Jaagpad reed. Op korte afstand voor dit waardetransport reed een donkerkleurig voertuig en ongeveer twintig seconden later reed een witte bestelauto. Omstreeks 18:30 uur bereikte het waardetransport de Riekerweg, waar dit om 18:31 uur ter hoogte van perceelnummer 40 – waar de windsurfvereniging Amsterdam Windsurfing is gevestigd – tot stilstand kwam. Op de beelden van de beveiligingscamera’s van Amsterdam Windsurfing is te zien dat eerst een personenauto en daarna het waardetransport komen aanrijden. De bus met het waardetransport komt voor een hek tot stilstand. [medeverdachte 1] heeft een knop ingedrukt om de achterdeuren van de laadruimte te openen. [slachtoffer 3] hoorde vervolgens veel lawaai en hij voelde dat het voertuig schudde. Gedurende ongeveer tien minuten hebben verschillende mensen spullen uit het voertuig gehaald, waarna [slachtoffer 3] hoorde dat geroepen werd dat het voertuig in de fik moest worden gestoken. De man die op de Amstelveenseweg in het voertuig was gestapt zei tegen [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] dat zij in de bus moesten blijven zitten. Ook moesten zij hun telefoons aan de man afgeven. [slachtoffer 3] zag op een gegeven moment in de buitenspiegel een vlamachtig licht en hij rook een brandlucht. [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens uitgestapt en naar de achterzijde van het voertuig gelopen. [slachtoffer 3] zag toen dat er brand in het voertuig was. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van Amsterdam Windsurfing blijkt dat omstreeks 18:45 uur een man uit de laadruimte van de bus met het waardetransport is gesprongen, waarna het felle licht van vlammen waarneembaar is. Blijkbaar is op dat tijdstip brand gesticht in de laadruimte van deze bus. Uit de camerabeelden blijkt dat de brand aanvankelijk enkel in de laadruimte van de bus heeft gewoed. Op de camerabeelden zijn vanaf het tijdstip 19:01 uur aan de achterzijde van de bus vlammen en rook te zien. Vanaf 19:07 uur verspreidde de brand zich verder aan de buitenzijde van de bus, waarna deze volledig is uitgebrand.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat van de 388 zendingen die zich in de bus van het waardetransport bevonden er 170 zijn teruggevonden. De overige 218 zendingen – met een waarde van € 288.935,17 – zijn niet teruggevonden.
Tijdstip melding Suze Groenewegplantsoen
Enkele van de weggenomen zendingen zijn door de politie teruggevonden aan het Suze Groenewegplantsoen . In het proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2016 is opgemerkt dat de betreffende verbalisanten die dag om 18:27 uur een melding hadden ontvangen om naar deze locatie te gaan in verband met de goederen die de melder daar had aangetroffen. Volgens de verdediging is dit tijdstip niet te rijmen met het hiervoor beschreven tijdsverloop – en dan in het bijzonder de vaststelling dat de bus van het waardetransport vanaf ongeveer 18:31 uur aan de Riekerweg zou zijn leeggehaald.
Ook voor het hof riep het genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur vragen op. Dit was een van de redenen voor het hof om het onderzoek op 15 oktober 2021 te heropenen. Het hof is echter van oordeel dat de melding van voornoemd tijdstip op een kennelijke verschrijving duidt, gelet op het navolgende:
  • i) de bus van het waardetransport is om 18:31 uur op de Riekerweg tot stilstand gebracht;
  • ii) de goederen die op het Suze Groenewegplantsoen zijn aangetroffen zijn afkomstig uit het waardetransport
( iii) de getuigen [getuige A] en [getuige B] hebben verklaard dat zij op 15 december 2016 pakketten uit de bosschages hadden gehaald, waarop de getuige [getuige A] naar de box van zijn woning liep, op de trap zag dat het 19:00 uur was en waarna de getuige [getuige B] de politie heeft gebeld [2] ;
( iv) de verbalisanten zijn om 19:10 uur op het Suze Groenewegplantsoen gearriveerd [3] ;
( v) de afstand tussen het politiebureau aan de Hoofdweg 785 en het Suze Groenewegplantsoen ongeveer vier kilometer is en het duurt volgens openbare bron (de routeplanner van de ANWB) gemiddeld ongeveer elf minuten om van de Hoofdweg naar het Suze Groenewegplantsoen te rijden.
De melding heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen logischerwijs plaatsgevonden rond 19:00 uur. De reisduur van de Riekerweg naar het Suze Groenewegplantsoen is volgens de routeplanner van ANWB gemiddeld ongeveer 16 minuten. Deze rit heeft dus kunnen plaatsvinden in de periode van de aankomst aan de Riekerweg (om 18:31 uur) tot het moment dat de goederen in het Suze Groenewegplantsoen werden gelegd (iets voor 19:00 uur).
Conclusie is dus dat het door de politie genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur een vergissing moet zijn en aldus geen ander licht werpt op de hiervoor vastgestelde feiten.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij het wegnemen van de goederen uit de bus van het waardetransport en het afnemen van de telefoon van [slachtoffer 3] en, zo ja, of zij zich aldus schuldig hebben gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld en afpersing (feit 1), de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 3] (feit 2), de brandstichting met levensgevaar (feit 3) en de vernieling van de bus (feit 4).
Bij deze beoordeling zal het hof allereerst bezien of de verdachten gebruik hebben gemaakt van de door de politie aan hen toegerekende telefoonnummers.
Telefoonnummers
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 2]
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 2] zijn de volgende feiten van belang:
  • De werkgever van [medeverdachte 1] communiceerde met hem via het nummer * [telefoonnummer 3] . Dit nummer zat in een toestel dat op de dag van de diefstal was voorzien van het nummer * [telefoonnummer 2] .
  • Uit de historische gegevens van de nummers * [telefoonnummer 3] en * [telefoonnummer 2] is gebleken dat deze beide nummers met dezelfde telefoonnummers contact hebben gehad.
  • Op de camerabeelden van [slachtoffer 2] is te zien dat [medeverdachte 1] op 15 december 2016 om 17:34 uur heeft gebeld. Het nummer * [telefoonnummer 2] straalde op dat tijdstip een zendmast aan in de buurt van [slachtoffer 2] . Daarbij belde het nummer met het hieronder genoemde nummer * [telefoonnummer 4] .
  • Met behulp van het telefoonnummer * [telefoonnummer 2] is op 31 oktober 2016 via WhatsApp een foto verzonden van een persoon met een naambordje met de tekst ‘ [bedrijf A] ’. Dit is de naam van de eenmanszaak van [medeverdachte 1] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 2] .
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 4]
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] zijn de volgende feiten van belang:
  • Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] over de periode van 25 juli 2016 tot en met 15 december 2016 blijkt dat dit nummer regelmatig in de ochtend en avond verkeersmasten aan de Slotermeerlaan en de Nolenstraat aanstraalde. Deze verkeersmasten bevonden zich in de nabijheid van de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 3] .
  • Ook andere telefoonnummers die bij [medeverdachte 2] na de ten laste gelegde datum in gebruik zijn geweest (* [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 6] ) straalden verkeersmasten aan de Slotermeerlaan en de Nolenstraat aan. Deze telefoonnummers hebben bovendien contacten die overeenkomen met de contacten van het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] .
  • De partner van [medeverdachte 2] , [betrokkene 4] , had in de periode van 30 juli 2016 tot en met 14 december 2016 veelvuldig contact met het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] .
  • In de woning van [betrokkene 3] zijn een mobiele telefoon en een simkaart in beslag genomen. Het nummer * [telefoonnummer 4] is op de in beslag genomen telefoon opgeslagen onder de naam ‘ [afkorting A naam medeverdachte 2] ’. Onder diezelfde naam is op de in beslag genomen simkaart het telefoonnummer * [telefoonnummer 7] opgeslagen. Dit telefoonnummer is onder de naam ‘ [afkorting B naam medeverdachte 2] ’ opgeslagen in een telefoon die in beslag is genomen in de woning van [medeverdachte 3] .
  • Het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] staat onder de naam ‘ [voornaam medeverdachte 2] ’ opgeslagen in de telefoon die in de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in beslag is genomen; deze telefoon was vermoedelijk in gebruik bij hun broer [betrokkene 5] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] .
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1]
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] zijn de volgende feiten van belang:
  • Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] stond op naam van [betrokkene 6] , de moeder van [verdachte] .
  • Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] stond onder de naam ‘ [voornaam verdachte (fon.)] ’ opgeslagen in de huistelefoon van het ouderlijk huis van [verdachte] aan de [adres 4] te Amsterdam.
  • In een telefoon die uit de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in beslag is genomen – en die vermoedelijk toebehoorde aan [medeverdachte 1] – was het nummer * [telefoonnummer 1] opgeslagen onder de naam ‘ [voornaam verdachte] niffo’. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘niffo’ straattaal is voor neef; [verdachte] is de neef van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
  • Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] heeft in de periode van 7 augustus 2016 tot en met 31 januari 2017 contacten met andere personen die aan [verdachte] zijn te linken.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 27 september 2021 heeft [verdachte] ook erkend dat het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] bij hem in gebruik is geweest. Hij heeft daarbij evenwel verklaard dat het telefoonnummer ook door anderen is gebruikt, aangezien – in de woorden van [verdachte] – iedereen elkaars telefoonnummer gebruikte. Het dossier bevat echter voor de juistheid van deze stelling geen aanwijzingen. Nu [verdachte] deze stelling ook overigens niet op enige wijze nader heeft toegelicht, gaat het hof hieraan voorbij. Mede gelet op de hiervoor genoemde feiten rond het gebruik van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , gaat het hof ervan uit dat [verdachte] op de ten laste gelegde datum en de daaraan voorafgaande periode steeds degene is geweest die de telefoon met dit telefoonnummer heeft gebruikt.
Conclusie telefoonnummers
Op de ten laste gelegde datum en in de daaraan voorafgaande periode was [medeverdachte 1] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 2] , [medeverdachte 2] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] en [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] . Het is niet aannemelijk dat de telefoonnummers in deze periode door anderen zijn gebruikt.
Relevante feiten
Bij de beoordeling van de betrokkenheid van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] bij de ten laste gelegde feiten betrekt het hof de volgende redengevende feiten.

Locatie van waardetransport en verdachten
In het dossier bevindt zich een overzicht van de verkeersmasten die (onder meer) de telefoonnummers * [telefoonnummer 4] en * [telefoonnummer 1] op 15 december 2016 hebben aangestraald. Door de verdediging is de juistheid van deze mastgegevens niet betwist. Nu het hof enkel deze (feitelijke) mastgegevens bij zijn beoordeling betrekt, behoeft het verweer dat de resultaten van de netwerkmeting – en dan met name de interpretatie die de politie volgens de verdediging aan deze resultaten heeft gegeven, namelijk dat hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] zich op de Riekerweg bevond toen de bus van het waardetransport werd leeggehaald – onbetrouwbaar zijn en daarom uitgesloten dienen te worden van het bewijs, geen verdere bespreking.
Nu vaststaat dat [medeverdachte 2] en [verdachte] de gebruikers zijn geweest van de telefoonnummers * [telefoonnummer 4] en * [telefoonnummer 1] , kan aan de hand van de beschikbare verkeersgegevens van deze telefoonnummers en de gps-gegevens van de bus van het waardetransport het volgende worden vastgesteld over hun locaties op 15 december 2016:
  • [medeverdachte 2] telefoon straalde om 17:45 uur een verkeersmast aan – en het hof stelt aan de hand daarvan vast: hij bevond zich dus in de omgeving van – de Overtoom 295. Dit nummer is ongeveer halverwege de Overtoom gelegen. Het waardetransport reed op dat moment bij [slachtoffer 2] weg.
  • Om 18:01 uur bevonden [medeverdachte 2] en het waardetransport zich allebei in de omgeving van de Overtoom 295.
  • Om 18:14 uur, toen het waardetransport op de Amstelveenseweg reed, bevond [medeverdachte 2] zich in de omgeving van de Overtoom 519; dit nummer is gelegen nabij de hoek van de Overtoom met de Amstelveenseweg.
  • Om 18:09 uur en 18:22 uur bevond [verdachte] zich in de omgeving van de Rijnsburgstraat 11. Het waardetransport bevond zich op dat moment op de Amstelveenseweg. De Rijnsburgstraat 11 is in de omgeving van de door het waardetransport afgelegde route van de Amstelveenseweg (via het Hoofddorpplein) naar de Riekerweg.
  • Om 18:27 uur bevond [medeverdachte 2] zich in de omgeving van Anthony Fokkerweg. Het waardetransport reed op dat tijdstip op de Anthony Fokkerweg. Om 18:29 uur bevond ook [verdachte] zich in de omgeving van de Anthony Fokkerweg.
  • Om 18:41 uur en 18:43 uur bevond [medeverdachte 2] zich in de omgeving van de Henk Sneevlietweg 20; op – zoals volgt uit de openbare bron Google Earth – hemelsbreed ongeveer 1,30 kilometer van Riekerweg 40 (Amsterdam Windsurfing).
  • Van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] zijn na het tijdstip 18:30 uur geen mastgegevens meer beschikbaar.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] heeft in de periode van 25 juli 2016 tot 23 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – enkel op 15 december 2016 de zendmasten aan de Henk Sneevlietweg en de Rijnsburgstraat aangestraald. Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] heeft in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – alleen op 15 december 2016 de zendmast aan de Rijnsburgstraat aangestraald. Het telefoonnummer heeft de zendmast aan de Anthony Fokkerweg op 15 december 2016 voor het eerst aangestraald.
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 4] en het toestel waarin dit nummer werd gebruikt, zijn na 15 december 2016 te 19:11 uur niet meer in gebruik geweest.

Telefonische contacten
Tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] zijn op 15 december 2016 de volgende telefonische contacten geweest:
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden telefonisch contact met elkaar, toen [medeverdachte 1] zich bij [slachtoffer 2] bevond, om 17:24 uur (8 sec), om 17:34 uur (4 sec) en nogmaals om 17:34 uur (10 sec).
  • Nadat het waardetransport rond 17:45 uur bij [slachtoffer 2] was vertrokken, belde [medeverdachte 1] – om 18:01 uur – nogmaals met [medeverdachte 2] . Zij bevonden zich toen beiden in de omgeving van de Overtoom 295.
  • [medeverdachte 2] had gedurende de dag herhaaldelijk telefonisch contact met * [telefoonnummer 8] , onder meer om 18:27 uur. [medeverdachte 2] , de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] en het waardetransport bevonden zich op dat moment allemaal in de nabijheid van de Anthony Fokkerweg.
  • Tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn ten slotte om 18:22 uur en 18:26 uur telefonische contacten geweest. [verdachte] heeft daarna om 18:28 uur geprobeerd te bellen en om 18:29 uur en 18:30 uur gebeld met [medeverdachte 2] . Deze (poging tot) telefonische contacten hebben dus vlak voor aankomst van het waardetransport aan de Riekerweg plaatsgehad, waarbij beiden zich, zoals hiervoor is overwogen, in de nabijheid van het waardetransport bevonden.
  • Om 18:43 uur en 19:01 uur belde [medeverdachte 2] nog met het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] . Vanaf 19:11 uur is het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] niet meer in gebruik geweest.
De verdediging heeft gesteld dat, waar in de in het dossier opgenomen historische bestanden wordt gemeld dat [verdachte] met een van de genoemde telefoonnummers heeft ‘gebeld’, niet vaststaat dat er ook daadwerkelijk een gesprek is geweest; volgens de verdediging is het ook mogelijk dat er een voicemail is ingesproken. Het hof volgt de verdediging hierin niet. Nog daargelaten dat [verdachte] niet heeft verklaard dat hij voicemails heeft ingesproken, bevat het dossier voor de juistheid van deze stelling ook geen aanwijzingen. Integendeel, in de historische bestanden wordt – naast de aanduiding ‘gesprek’ – expliciet de aanduiding ‘voicemail’ gebruikt (zie bijvoorbeeld doorgenummerde pag. 1638). Het hof gaat er dan ook van uit dat een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes, steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft.

Vingerafdrukken
Een deel van de uit de bus van het waardetransport weggenomen goederen (en de verpakkingen van deze goederen) is door de politie op 5 januari 2017 aangetroffen in de woning van [betrokkene 7] aan de [adres 1] te Amsterdam. [betrokkene 7] is de neef van [verdachte] . De politie stuitte bij toeval op deze goederen toen zij de woning van [betrokkene 7] betrad naar aanleiding van een geweldsincident. De verpakkingen zijn door de politie onderzocht op dactyloscopische sporen. Van [medeverdachte 2] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op verschillende verpakkingsmaterialen, te weten een stuk papier met een gesmolten lakzegel, de voor- en zijkant en de bovenkant van de deksel van een doos van Cartier, een stuk karton en de boven- en onderkant van een doos. Van [verdachte] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op zakjes van Cartier (bij de scheurrand), de buitenkant van twee postkratten, de buitenkant van een vuilniszak, plastic luchtkussentjes, een stuk papier en een stuk transparant plastic van een kartonnen doos.
Het hof gaat er, gelet op de aard en plaats van de aangetroffen sporen, van uit dat [medeverdachte 2] en [verdachte] deze spullen – en daarmee dus de verpakkingen van de gestolen goederen – in handen hebben gehad.

Familiebanden
[medeverdachte 1] is de broer van [medeverdachte 2] en de neef van [verdachte] . Er bestaan met andere woorden nauwe familiebanden tussen de chauffeur van de bus van het waardetransport en de twee personen, die het verpakkingsmateriaal van de goederen die uit die bus zijn weggenomen later in handen zouden hebben, die op de dag van de diefstal zich in de omgeving van het waardetransport hebben bevonden en die rond de diefstal telefonisch contact met elkaar hebben gehad.

Gestolen goederen bij [betrokkene 3]
Op 29 maart 2017 zijn in de woning van [betrokkene 3] , verstopt in een wasmand, zes horloges aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze horloges uit de bus van het waardetransport zijn weggenomen. [betrokkene 3] is de neef van [verdachte] . Er is met andere woorden ook een familieband tussen een van de verdachten en de persoon bij wie een deel van de buit is aangetroffen.

Telefonisch contact tussen [betrokkene 7] en [betrokkene 3]
Op 6 januari 2017, daags nadat de politie de woning van [betrokkene 7] had doorzocht en een deel van de buit en de verpakkingsmaterialen had aangetroffen, hebben [betrokkene 7] en [betrokkene 3] met elkaar gebeld. Tijdens dat gesprek zei [betrokkene 3] tegen [betrokkene 7] : ‘ [bijnaam verdachte] heeft me gevraagd naar die doos, hebben ze die spullen gevonden?’. [betrokkene 7] antwoordde dat hij niet moest praten en naar hem toe moest komen. [betrokkene 3] bleef echter aandringen en herhaalde of ‘ze dat hebben gevonden’. [betrokkene 7] antwoordde vervolgens bevestigend, waarop [betrokkene 3] zei dat hij niet wilde komen.
[betrokkene 7] en [betrokkene 3] spraken hier dus over de spullen die ‘ze’ (het hof begrijpt: de politie) hebben gevonden (het hof begrijpt: bij de doorzoeking van [betrokkene 7] woning de dag daarvoor). Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2017 heeft [betrokkene 3] verklaard dat hij [verdachte] ook ‘ [bijnaam verdachte] ’ noemt. Het hof heeft – anders dan door de verdediging is betoogd – geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. Voor bewijsuitsluiting van de verklaring van [betrokkene 3] ziet het hof geen enkele reden.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] , daags nadat de politie de woning van [betrokkene 7] had doorzocht, telefonisch navraag heeft laten doen naar de spullen die de politie mogelijk bij de doorzoeking die dag ervoor had gevonden.

USB-stick met foto’s
Op 29 maart 2017 werd [verdachte] aangehouden in de woning aan [adres 2] in Amsterdam. Bij de doorzoeking in de woning is een USB-stick in beslag genomen. Op deze USB-stick staan foto’s van sieraden en sieradendoosjes onder meer van het merk Cartier en Van Cleef & Arpels, welke sterke gelijkenis vertonen met de goederen uit het waardetransport. De foto’s zijn gemaakt op 20 december 2016, enkele dagen na de diefstal dus.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 27 september 2021 verklaard dat de USB-stick niet van hem is. Het hof stelt in dit kader het volgende vast:
  • [verdachte] is in de betreffende woning aangehouden, zodat kan worden vastgesteld dat hij daar daadwerkelijk heeft verbleven. Er waren op dat moment geen andere personen in de woning aanwezig.
  • Uit het dossier blijkt dat [verdachte] ook eerder al in de woning verbleef.
  • In de woning zijn ook andere goederen aangetroffen die aan [verdachte] toebehoorden.
  • De foto’s op de USB-stick zijn gemaakt met een Sony Xperia Z5. Het telefoonnummer van [verdachte] (* [telefoonnummer 1] ) is van 1 november 2016 tot en met 20 december 2016 in gebruik geweest in onder andere een Sony Xperia Z5.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [verdachte] degene was die aan [adres 2] te Amsterdam verbleef en dat de in die woning aangetroffen USB-stick van hem was. Het ligt vervolgens op de weg van [verdachte] om een verklaring te geven die deze redengevendheid ontzenuwt. Dit heeft hij, door enkel te verklaren dat hij in het huis verbleef maar ‘dat het niet zijn huis is’, niet gedaan.

Wetenschap waardetransport
De overval op het waardetransport moet zorgvuldig zijn voorbereid, waarbij ieder van de daders een eigen rol in de uitvoering heeft gehad. Een persoon is aan de Amstelveenseweg onder bedreiging van [slachtoffer 3] ingestapt, terwijl anderen het waardetransport naar de Riekerweg hebben gevolgd, deze hebben leeggehaald en in brand hebben gestoken. Het waardetransport had plaats in een gewone bestelbus, die niet als zodanig herkenbaar was. Het kan dan ook niet anders dan dat de daders hebben beschikt over informatie over het voertuig van het waardetransport, de afgelegde route en het tijdstip van het transport.
Medeplegen
De hiervoor genoemde omstandigheden komen, indien die in onderlinge samenhang worden bezien, er in de kern op neer dat:
  • i) [medeverdachte 2] , [verdachte] en de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] zich op 15 december 2016 hebben bevonden in de omgeving van de overvallen bus,
  • ii) die werd bestuurd door [medeverdachte 1] , zijnde de broer van [medeverdachte 2] en de neef van [verdachte] ,
  • iii) waarbij zij veelvuldig onderling telefonisch contact hadden,
  • iv) terwijl het telefoonnummer van [medeverdachte 2] en het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] na de overval niet meer zijn gebruikt,
  • v) de daders kennelijk wisten dat het waardetransport met hulp van de betreffende bus plaatsvond,
  • vi) dactyloscopische sporen van [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn aangetroffen op het verpakkingsmateriaal van de weggenomen goederen,
  • vii) welk verpakkingsmateriaal, samen met een deel van de buit, in de woning lag van [betrokkene 7] , een neef van [verdachte] ,
  • viii) foto’s van goederen die sterke gelijkenis vertonen met de gestolen goederen zijn aangetroffen onder [verdachte] ,
  • ix) die kort na de overval zijn gemaakt met een type mobiele telefoon zoals gebruikt door [verdachte] , en
  • x) een deel van de buit is aangetroffen bij [betrokkene 3] ; de neef van [verdachte] ,
  • xi) die in een afgeluisterd telefoongesprek namens [verdachte] navraag heeft gedaan over de doorzoeking door de politie waarbij de gestolen goederen en de verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Deze conclusie wordt anders indien [verdachte] een verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. [verdachte] heeft tijdens de verschillende verhoren bij de politie echter geweigerd om een verklaring af te leggen; hij schreef op dat hij ‘zelfs zijn stem niet wilde gebruiken’. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij gezwegen. Pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij een verklaring afgelegd, die in essentie echter niet meer behelst dan een enkele ontkenning van betrokkenheid. De verklaring dat hij de verpakkingsmaterialen die zijn aangetroffen in de woning van [betrokkene 7] heeft weggeschoven toen hij deze woning bezocht, is in het licht van de hiervoor vastgestelde feiten volstrekt ontoereikend, nog daargelaten dat deze verklaring – gelet op de plekken waar zijn dactyloscopische sporen op de verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen, zoals de scheurrand van het zakje van Cartier – niet aannemelijk is.
[verdachte] heeft kortom geen verklaring afgelegd die de redengevendheid van het bewijs heeft ontzenuwd.
Rol van [slachtoffer 3]
De verdediging heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 3] zelf betrokken is geweest bij, of in elk geval wetenschap had van, de voorgenomen diefstal. Volgens de verdediging was dan dus sprake van een inside job en kunnen de ten laste gelegde diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsbeneming om die reden niet worden bewezen.
Als betrokkenheid bij dan wel wetenschap van de diefstal en het voorgenomen geweld van zowel [medeverdachte 1] als [slachtoffer 3] zouden moeten worden aangenomen, is het hof met de verdediging van oordeel dat een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving niet aan de orde is. Voor [medeverdachte 1] geldt, zoals hiervoor is overwogen, dat hij inderdaad betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal en het gebruikte geweld. Voor de vraag of dat ook voor [slachtoffer 3] geldt, achtte het hof nader onderzoek noodzakelijk. Ook dit was een van de redenen om het onderzoek ter terechtzitting in oktober 2021 te heropenen en nader onderzoek te gelasten. De politie heeft nader onderzoek verricht naar (i) de telefonische contacten gedurende zes maanden voorafgaand aan 15 december 2016 tussen de door [slachtoffer 3] gebruikte telefoonnummers en die van [medeverdachte 3] , [betrokkene 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de nummers * [telefoonnummer 8] en *8151 en (ii) de vraag of [slachtoffer 3] , [betrokkene 8] of [medeverdachte 1] invloed hebben gehad op de dienst van 15 december 2016 voor [betrokkene 2] . Verder heeft de gedelegeerd raadsheer-commissaris zowel [slachtoffer 3] als [betrokkene 8] als getuigen gehoord.
Uit dit aanvullend onderzoek is niet gebleken van enig contact tussen [slachtoffer 3] en de hiervoor genoemde personen en nummers. Evenmin is gebleken dat [slachtoffer 3] enige invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn indeling voor de dienst van 15 december 2016. Nu ook overigens niet is gebleken van enige betrokkenheid bij of wetenschap van de voorgenomen diefstal bij [slachtoffer 3] , acht het hof het niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 3] – zoals [medeverdachte 1] – een ‘inside man’ was. Daarbij is van belang dat het aannemelijk is dat het telefonische contact tussen [slachtoffer 3] en [betrokkene 8] op 15 december 2016 om 18:17 uur (van ongeveer drie minuten) plaatsvond voordat de dader aan de Amstelveenseweg is ingestapt. Dit laatste heeft immers ergens tussen 18:18 uur en 18:23 uur – en dus niet, zoals de verdediging heeft gesteld, om 18:14 uur of 18:15 uur – plaatsgehad. Het hof merkt in dit kader ten slotte op dat het ook geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen. De enkele omstandigheid dat hij tijdens verschillende verhoren op bepaalde punten niet steeds identiek heeft verklaard is niet onbegrijpelijk. In grote lijnen en op de wezenlijke punten heeft [slachtoffer 3] juist steeds helder en consistent verklaard.
Brandstichting
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen verklaard dat als gevolg van de brand in de bus van het waardetransport levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, omdat (i) [slachtoffer 3] tegenstrijdig heeft verklaard over het feit of hij wel of niet in de bus zat toen deze in brand werd gestoken, (ii) de uitslaande brand in ieder geval pas plaatsvond toen [slachtoffer 3] (en [medeverdachte 1] ) op veilige afstand stonden en (iii) er geen onderzoek is gedaan om de risico’s in kaart te brengen.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Om in een dergelijk geval in rechte het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de overvallers, nadat de bus van het waardetransport was leeggehaald, in de laadruimte met behulp van een jerrycan met benzine brand hebben gesticht. [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] zaten op dat moment nog in de bus. Evenals de rechtbank gaat het hof hierbij uit van de verklaring van [slachtoffer 3] bij de politie, die op dat punt wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat er werd geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”, dat de persoon die bij hen in de bus zat toen is uitgestapt en zei dat zij steeds laag moest blijven. [slachtoffer 3] moest vervolgens zijn telefoon afgeven, waarna die persoon is weggerend. [slachtoffer 3] is in de bus blijven zitten totdat het buiten stil was. De bus van het waardetransport is uiteindelijk volledig uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder zaten.
Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het ontsteken van een brandbare stof als benzine in een voertuig waar zich ook brandstof in bevindt, levensgevaarlijk is voor personen die zich in dat voertuig bevinden vanwege het risico op en de mogelijke gevolgen van vuur, rook en/of ontploffingen. Dat [slachtoffer 3] de bus heeft verlaten voordat sprake was van een uitslaande brand en dat het ook enige tijd heeft geduurd voordat de brand uitsloeg, doet daaraan niet af. Die omstandigheid viel immers niet te voorspellen en was in ieder geval niet aan de verdachten te danken; één van de overvallers had nota bene gezegd dat zij na het stichten van de brand steeds laag moesten blijven, waarmee kennelijk werd bedoeld dat ze in de bus moesten blijven zitten zoals ze eerder ook zaten.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd. Daarbij kan enkel bewezen worden verklaard dat er levensgevaar was te duchten voor [slachtoffer 3] en niet, zoals de advocaat-generaal heeft verondersteld, voor [medeverdachte 1] . Laatstgenoemde is immers zelf als medepleger schuldig aan de brandstichting; hij is dus niet een ‘ander’ ten aanzien van wie door de brand levensgevaar was te duchten.
Hennepteelt
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde omdat (i) de verdachte heeft verklaard dat de betreffende apparatuur hem niet toehoorde en (ii) deze apparatuur niet toereikend is voor ‘grootschalige’ of ‘bedrijfsmatige’ teelt.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
In de woning waar de verdachte is aangehouden zijn onder meer twee generatoren, een thermostaat, 15 ventilatoren, twintig transformatoren, een Opticlimate koelsysteem, vier assimilatielampen, twee drukspuiten, drie kachels, een koolstoffilter, acht voedingsmiddelen en twee luchtafzuigers aangetroffen. Daarnaast is een grote hoeveelheid zakken met tuinaarde, een groot aantal lege plantenbakken en een waterton aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad. Hij is in de woning aangetroffen, evenals voorwerpen die aan hem toebehoren. Het hof heeft in het voorgaande al vastgesteld dat de verdachte ook daadwerkelijk op [adres 2] verbleef.
Het voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen om te gaan telen en het op enigerlei wijze faciliteren van illegale hennepteelt zonder dat men zelf teelt, valt onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter de combinatie van voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft.
Het is een feit van algemene bekendheid dat (de combinatie van) voorwerpen als tuinaarde, plantenbakken, transformatoren, ventilatoren, assimilatielampen, een Opticlimate koelsysteem en luchtafzuigers kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. De verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze voorwerpen. Gelet op de hoeveelheid en aard van de voorwerpen is het hof van oordeel dat de verdachte ook wist of moest vermoeden dat die bestemd waren voor de grootschalige of beroeps-/ bedrijfsmatige hennepteelt.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om de verbalisanten J.J.M. van Straalen en T.S. Snieder te horen. Dit verzoek is gedaan onder de voorwaarde dat het hof op basis van de netwerkmeting zal oordelen dat de telefoon van [verdachte] vanaf de Riekerweg de zendmast heeft aangestraald. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. Het hof heeft immers enkel in de bewijsconstructie betrokken dat de genoemde telefoonnummers de genoemde zendmasten op de genoemde tijdstippen hebben aangestraald, welke feitelijkheden door de verdediging ook niet zijn betwist. Daaraan heeft het hof vervolgens de conclusie verbonden dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] zich in de nabijheid van het waardetransport hebben bevonden. Nu de voorwaarde waaronder het verzoek is geformuleerd, niet intreedt – het hof heeft de netwerkmeting niet aan zijn oordeel ten grondslag gelegd – behoeft het verzoek geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 15 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 218 zendingen bestaande uit horloges en sieraden en andere luxegoederen met een verzekerde waarde van 288.935,17 euro, toebehorende aan [naam 1 slachtoffer 2] ,

welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- naast de bestelbus zijn gaan staan waarin voornoemde [slachtoffer 3] zich bevond en een hand door het raam van voornoemde bestelbus hebben gestoken en hebben gezegd “open maken nu” en
- in voornoemde bestelbus hebben plaatsgenomen aan de bijrijderskant en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd dat voornoemde [slachtoffer 3] zijn hoofd naar beneden moest houden en
- hebben gezegd dat voornoemde [slachtoffer 3] laag moest blijven en zijn hoofd tussen zijn knieën moest doen en gezegd “anders schiet ik jullie” en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd dat zij de telefoon van voornoemde [slachtoffer 3] wilden hebben en hebben geroepen “Steek hem in de fik, steek hem in de fik”, waarna verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde bestelbus in brand hebben gestoken en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd “blijf naar beneden kijken” en “hoofd omlaag”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en
hij op 15 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 3] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- naast de bestelbus zijn gaan staan waarin voornoemde [slachtoffer 3] zich bevond en een hand door het raam van voornoemde bestelbus hebben gestoken en hebben gezegd “open maken nu” en
- in voornoemde bestelbus hebben plaatsgenomen aan de bijrijderskant en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd dat voornoemde [slachtoffer 3] zijn hoofd naar beneden moest houden en
- hebben gezegd dat voornoemde [slachtoffer 3] laag moest blijven en zijn hoofd tussen zijn knieën moest doen en gezegd “anders schiet ik jullie” en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd dat zij de telefoon van voornoemde [slachtoffer 3] wilden hebben en hebben geroepen “Steek hem in de fik, steek hem in de fik”, waarna verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde bestelbus in brand hebben gestoken en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] hebben gezegd “blijf naar beneden kijken” en “hoofd omlaag”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

2.hij op 15 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),

- naast de bestelbus gestaan (waarin voornoemde [slachtoffer 3] zich bevond) en een hand door het raam van voornoemde bestelbus gestoken en gezegd “open maken nu” en
- in voornoemde bestelbus plaatsgenomen aan de bijrijderskant en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] gezegd dat voornoemde [slachtoffer 3] zijn hoofd naar beneden moest houden en
- gezegd dat voornoemde [slachtoffer 3] laag moest blijven en zijn hoofd tussen zijn knieën moest doen en gezegd "anders schiet ik jullie" en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] gezegd dat zij de telefoon van voornoemde [slachtoffer 3] wilden hebben en geroepen “Steek hem in de fik, steek hem in de fik”, waarna verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde bestelbus in brand hebben gestoken en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] gezegd “blijf naar beneden kijken” en “hoofd omlaag”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

4.hij op 15 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een bestelbus, toebehorende aan [betrokkene 2] , heeft vernield door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met voornoemde bestelbus, ten gevolge waarvan voornoemde bestelbus is verbrand;

5.hij op 29 maart 2017 te Amsterdam voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten generators en een thermostaat en ventilatoren en een opticlimate koelsysteem en assimilatielampen en drukspuiten en kachels en een koolstoffilter en voedingsmiddelen en luchtafzuigers, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast is in strafmatigende zin verzocht rekening houden met de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 15 december 2016 heeft in Amsterdam een overval plaatsgevonden op een waardetransport. Tijdens de rit is een van de overvallers in het voertuig van het waardetransport gestapt en heeft dit voertuig naar een afgelegen plek gedirigeerd, waarna een grote hoeveelheid luxegoederen (waaronder juwelen en horloges) is buitgemaakt. De bijrijder van het voertuig is daarbij bedreigd en van zijn vrijheid beroofd en hij moest onder bedreiging zijn mobiele telefoon afgeven. Nadat het voertuig was leeggehaald is het in brand gestoken, terwijl de bijrijder zich nog in het voertuig bevond. Hierdoor is levensgevaar voor hem te duchten geweest. Het transportvoertuig is uiteindelijk volledig uitgebrand.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van voorwerpen die bestemd zijn voor grootschalige hennepteelt.
De overval heeft niet alleen grote schade toegebracht aan de vervoerder en de eigenaar van de goederen, maar heeft ook maatschappelijke onrust veroorzaakt en een diepe indruk achtergelaten op het slachtoffer. Er werd gedurende de rit naar de afgelegen plek een donker hard voorwerp tegen zijn zij gedrukt en er werd zowel tijdens de rit als aangekomen op de afgelegen plek tegen hem gezegd dat hij laag moest blijven zitten. Toen hij nog in het voertuig van het waardetransport zat hoorde hij dat er geroepen werd: “steek hem in de fik”. Toen hij even later vlammen zag en vuur rook, is hij uit het voertuig gevlucht. Het slachtoffer is gedurende de overval zeer angstig geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven doorgaans nog geruime tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hun is overkomen. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het ook bij dit slachtoffer het geval is.
De overval is in georganiseerd verband en op planmatige en berekenende wijze uitgevoerd. Daarbij is sprake geweest van een inside job van de chauffeur van het waardetransport; hij heeft het mogelijk gemaakt om de overval uit te voeren door informatie te verschaffen omtrent de locatie en de lading van het waardetransport.
De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zucht naar financieel gewin. Daarnaast heeft hij er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 september 2021 is hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder vermogens- en geweldsdelicten, onherroepelijk veroordeeld. Nu deze veroordelingen van ruime tijd geleden zijn, kent het hof daaraan geen strafverzwarende betekenis toe.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de rol die de verdachte daarin heeft gespeeld is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en de straffen die in – op onderdelen – vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Vanwege de ernst van de onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde feiten, speelt het onder 5 bewezen verklaarde in de straftoemeting geen rol.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 78 maanden op zijn plaats. Het hof komt daarmee tot een hogere strafoplegging dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof de ernst van de feiten in de eis onvoldoende tot uitdrukking vindt gebracht. Een lagere straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Redelijke termijn
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en dat deze overschrijding een matiging van de straf tot gevolg moet hebben.
Ook het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat zowel de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg (mede gelet op de beperkte tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven) als die in hoger beroep dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 29 maart 2017. Vervolgens is vonnis gewezen op 7 maart 2019. Door de verdachte is op 14 maart 2019 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 10 juli 2023. De termijn voor de berechting in hoger beroep is dan ook met twee jaren en bijna vier maanden overschreden.
Het hof acht alles afwegende dat een strafvermindering van tien procent recht doet aan de schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en de mate waarin deze termijn is overschreden. Dit betekent dat het hof de hiervoor vermelde gevangenisstraf voor de duur van 78 maanden zal matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 maanden. Het hof acht die straf passend en geboden.
Wet straffen en beschermen
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt wat betreft de materiële schade (de weggenomen mobiele telefoon van het merk Huawei) € 499,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is verzocht om een vergoeding van € 2.500,00 voor immaterieel geleden schade.
De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 100,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor de geleden schade hoofdelijk toe te wijzen tot het gevorderde bedrag van € 2.999,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de gestelde materiële schade niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat er geen bon is overgelegd, zodat betwist wordt dat het gevorderde bedrag is betaald voor de telefoon. Wat de immateriële schade betreft heeft de raadsvrouw – zo begrijpt het hof haar betoog – gesteld dat de psychische schade onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van de materiële schade geldt dat de benadeelde partij inderdaad geen aankoopbon van de telefoon heeft overgelegd. Dat enkele feit maakt echter niet dat de schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft immers een uitdraai bij de stukken gevoegd waaruit blijkt wat de aanschafprijs is van de telefoon (van het merk Huawei) die van hem is weggenomen. Het hof zal de vordering tot het bedrag van € 499,00 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 2.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en ernst van inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij en de psychische gevolgen die door het incident zijn veroorzaakt bestaande uit angstklachten, nachtmerries en gevoelens van onveiligheid. Deze gevolgen zijn weliswaar niet nader onderbouwd, maar gelet op de aard van het bewezen verklaarde kan een aantasting in de persoon met deze toelichting ook zonder concrete gegevens ter onderbouwing worden aangenomen.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 tot aan de dag ter algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 265.258,20 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de schadeposten “verloren goederen“ ad € 256.258,20, “extra inkoopkosten vervanging goederen ter reparatie aangeboden” ad € 6.000,00 en “herstelkosten manuren” ad € 3.000,00.
De vordering is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 262.258,20 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep niet gehandhaafd. Dit betekent dat de vordering aan het oordeel van het hof is onderworpen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 262.258,20.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd; op een verzoek van het Openbaar Ministerie om de vordering nader te onderbouwen is de benadeelde niet ingegaan en er is een ernstig vermoeden is dat de verzekering de schade heeft vergoed.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – conform het standpunt van de advocaat-generaal – de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Het oordeel van het hof
Uit de aangifte die door [betrokkene 9] namens [slachtoffer 2] is gedaan, blijkt dat de verzekerde waarde van het transport € 288.935,17 is. Ook [betrokkene 10] die namens [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan en die tevens de contactpersoon van de verzekeraar is, heeft verklaard over de opgehaalde goederen en de verzekerde waarde daarvan. Op het schadeformulier staat vermeld dat de zaak (het hof begrijpt: de schadeclaim) nog niet is afgerond door [bedrijf B] (het hof begrijpt: de verzekeringsmaatschappij). Hoewel de verdachte op zichzelf aansprakelijk is voor de geleden schade, is onder deze omstandigheden niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen wat de hoogte van de geleden schade is voor [slachtoffer 2] . Nu het toelaten van de noodzakelijke nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.902,26, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de schadeposten: “vergoeding betaald aan verzender [slachtoffer 2] ” ad € 2.180,00, “kosten security” ad € 669,60 en “verbrande scanner” ad € 1.052,66.
De vordering is door de rechtbank integraal en hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 3.902,26 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor de geleden schade hoofdelijk toe te wijzen tot het gevorderde bedrag van € 3.902,26 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze ziet op het bedrag van € 1.052,00 voor de verbrande scanner, moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu vaststaat dat de scanner op het moment dat de bus met de scanner bij [slachtoffer 2] wegreed al kapot was. Het is niet de bedoeling dat een benadeelde partij in een financieel betere positie komt. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat nader onderzoek naar de verbrande scanner en de vraag of deze al onherstelbaar was beschadigd voorafgaand aan de vermeende feiten, een onevenredige belasting van het rechtsgeding zou betekenen.
Het oordeel van het hof
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 4 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De afzonderlijke kostenposten zijn met stukken onderbouwd. De schade is niet betwist, behalve voor zover de schade ziet op de kosten voor de verbrande scanner in de bus van het waardetransport. Het hof is het met de verdediging eens dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de scanner voorafgaand aan het vertrek bij [slachtoffer 2] niet naar behoren functioneerde. Dat de scanner volledig kapot was, kan hieruit echter niet worden afgeleid. Het dossier biedt hier verder ook geen aanwijzingen voor. Het hof begroot de schade aan de verbrande scanner op een bedrag van € 500,00 en zal de vordering wat die post betreft tot dat bedrag toewijzen en voor de rest afwijzen.
Het hof zal de vordering, die het hof overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, tot in totaal een bedrag van € 3.349,60 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Om te bevorderen dat de toegewezen schadevergoedingsvorderingen door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal de toegewezen bedragen hoofdelijk aan de verdachte opleggen, omdat de verdachte de feiten samen met anderen heeft gepleegd. De verdachte en zijn mededaders zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partijen te betalen, tenzij één van de anderen het bedrag al heeft betaald.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 47, 55, 57, 63, 157, 282, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
70 (zeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. 1.00 STK zaktelefoon Apple iPhone 4S, goednummer: 5361046.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.999,00 (tweeduizend negenhonderdnegenennegentig euro) bestaande uit € 499,00 (vierhonderdnegenennegentig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.999,00 (tweeduizend negenhonderdnegenennegentig euro) bestaande uit € 499,00 (vierhonderdnegenennegentig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 december 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.349,60 (drieduizend driehonderdnegenenveertig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.349,60 (drieduizend driehonderdnegenenveertig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 december 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2023.

Voetnoten

1.Pag. 1076 e.v. en 1104 e.v. van het dossier.
2.Pag. 1082 van het dossier.
3.Pag. 1064 van het dossier.