ECLI:NL:GHAMS:2023:1605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
200.318.030/01 en 200.318.250/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en voogdij van de vader over de minderjarige in het belang van de stabiliteit van de opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voogdij en het gezag over de minderjarige [minderjarige]. De vader, die in detentie verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022, waarin zijn gezag over [minderjarige] werd beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats C] (de GI) met de voogdij werd belast. De tante van [minderjarige] heeft eveneens hoger beroep ingesteld, met het verzoek om haar met de voogdij te belasten.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 2019 bij de pleegmoeder verblijft en dat deze situatie stabiliteit biedt. De vader heeft aangevoerd dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de tante in Frankrijk op te groeien, maar het hof oordeelt dat de huidige opvoedsituatie bij de pleegmoeder het beste aansluit bij de behoeften van [minderjarige]. De vader is sinds 2019 gedetineerd en heeft geen contact met [minderjarige] gehad, wat de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel onderstreept.

Het hof heeft de verzoeken van de vader en de tante afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De stabiliteit in de opvoedsituatie van [minderjarige] is van groot belang, en een verhuizing naar Frankrijk zou schadelijk zijn voor haar ontwikkeling. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de huidige situatie te handhaven, gezien de goede ontwikkeling van [minderjarige] in het pleeggezin. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om binnen een aanvaardbare termijn voor [minderjarige] te zorgen, en daarom is beëindiging van zijn gezag noodzakelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.318.030/01 en 200.318.250/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/693162 / FA RK 20-7666
(gezamenlijk gezag)
C/13/695628 / FA RK 21-27
(beëindiging gezag/benoeming voogd)
C/1 3/707541 / FA RK 21-5940
(omgang)
C/13/7137591 / FA RK 22-895
(omgang)
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak met zaaknummer 200.318.030/01 van
[de vader] ,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting (PI) [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats C] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
en in de zaak met zaaknummer 200.318.250/01 van
[de tante] ,
wonende te [plaats B] , Frankrijk,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de tante,
advocaat: mr. K. de Vaan te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats C] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn in beide zaken (verder) aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats C] (hierna te noemen: de GI);
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder), advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam;
Als informant is aangemerkt:
- [de grootvader] (hierna te noemen: de grootvader).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 12 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.318.030/01).
2.2
De tante is op 13 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.318.250/01).
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de tante van 24 februari 2023 met het procesdossier in eerste aanleg;
- een bericht van de vader van 30 maart 2023, met bijlagen;
- een bericht van de tante van 3 april 2023, met bijlagen;
- een bericht van de raad van 5 april 2023;
- een bericht van de rechtbank van 6 april 2023, inhoudende het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 10 juni 2022.
2.4
Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld. De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de tante, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Franse taal, de heer R. Kamermans;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F. Huizinga;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdijmedewerker;
- de advocaat van de pleegmoeder.
De pleegmoeder zelf en de grootvader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
De advocaat van de vader en de advocaat van de tante hebben ter zitting in hoger beroep pleitnotities overgelegd. Bij de pleitnotitie van de advocaat van de vader zit een bijlage, inhoudende een brief van de familie van de vader van 14 maart 2021.
De vertegenwoordiger van de GI heeft ter zitting in hoger beroep producties overgelegd, inhoudende een verslag van de pleegzorgwerker van Levvel van 11 april 2023 en een tekening, gemaakt door [minderjarige] .
2.5
Alle betrokkenen zijn ter zitting in hoger beroep akkoord gegaan met het samenvoegen van de dossiers in de zaken met zaaknummers 200.318.030/01 en 200.318.250/01, in die zin dat alle ingebrachte stukken van beide dossiers deel uitmaken.
2.6
Een op 9 juni 2023 ingekomen e-mail van de kant van de GI is door het hof ter zijde gelegd, omdat het hof de behandeling reeds had gesloten en geen toestemming heeft gegeven voor de indiening daarvan.

3.De vaststaande feiten

3.1
[minderjarige] is [in] 2015 te [plaats C] geboren uit het huwelijk van [de moeder] (hierna: de moeder) en de vader. De moeder is op 24 januari 2019 te [plaats C] overleden. De vader is op 3 februari 2021 veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, wegens doodslag op de moeder. Het Openbaar Ministerie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3.2
[minderjarige] verblijft sinds 23 januari 2019 bij de pleegmoeder. De pleegmoeder is een oudtante (van moederszijde) van [minderjarige] , zij is de zus van [minderjarige] ’s grootvader. De pleegmoeder woont in [plaats C] .
De tante is de halfzus van de moeder. Zij woont met haar man en hun twee minderjarige kinderen in Frankrijk.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 25 januari 2019 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Deze beslissing is bij beschikking van 4 februari 2019 gehandhaafd.
3.4
Bij beschikking van 22 augustus 2019 is mr. [X] (hierna: mr. [X] ), op grond van artikel 1:250, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), benoemd tot bijzondere curator van [minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 30 oktober 2019 is bepaald dat er omgang zal komen tussen de vader en [minderjarige] voor een door de (tijdelijke) voogd te bepalen duur en frequentie. Voorwaarden voor deze omgang zijn -kort gezegd- dat [minderjarige] trauma-sensitieve begeleiding krijgt, de vader in het bijzijn van [minderjarige] zijn emoties reguleert, het pleeggezin handvatten krijgt om het contact tussen [minderjarige] en de vader voor te bereiden en de GI beziet welke hulpverlening ingezet kan worden om aan de voorwaarden te voldoen.
Verder heeft de rechtbank bepaald dat de taak van de bijzondere curator is beëindigd. De beslissing over de voogdij is aangehouden, in afwachting van het advies van de raad omtrent de vraag waar de voogdij over [minderjarige] het beste belegd kan worden.
3.6
De raad heeft op 16 april 2020 een rapport uitgebracht en hierin geadviseerd de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] en haar op te laten groeien bij de pleegmoeder.
Bij beschikking van 30 september 2020 heeft de rechtbank de tante benoemd tot voogd over [minderjarige] . De raad is op 2 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van die beschikking, met tevens een verzoek tot schorsing van de werking daarvan. Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft dit hof de werking van de bestreden beschikking van de rechtbank van 30 september 2020 geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep. Tevens is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of er sprake was van een (rechtsgeldig) huwelijk tussen de moeder en de vader en daarmee van gezag van de vader over [minderjarige] .
3.7
In zijn beschikking van 9 februari 2021 heeft dit hof geoordeeld dat de vader en de moeder een rechtsgeldig huwelijk hebben gesloten dat in Nederland wordt erkend en dat de ouders van meet af aan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] hadden. Van een gezagsvacuüm is dus nooit sprake geweest. De beschikking van de rechtbank van 30 september 2020 is vernietigd en de inleidende verzoeken van de raad en de tante betreffende de voogdij over [minderjarige] , zijn afgewezen.
3.8
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 5 oktober 2020 is [minderjarige] op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 5 oktober 2020 tot 15 oktober 2020. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf bij de pleegmoeder verleend, met ingang van 5 oktober 2020 voor de duur van tien dagen. Deze beslissing is bij beschikking van 14 oktober 2020 gehandhaafd.
3.9
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft de rechtbank het gezag van de vader over [minderjarige] geschorst. De rechtbank heeft de GI belast met de tijdelijke voogdij over [minderjarige] . Verder heeft de rechtbank een onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) gelast, onder meer naar de vraag welke opvoedsituatie het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] : bij de pleegmoeder in [plaats C] of bij de tante in Frankrijk. Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank aangehouden.
3.1
Bij (tussen)beschikking van 15 december 2021 heeft de rechtbank, op advies van de raad, bevolen dat het in 3.9 genoemde NIFP-onderzoek uitgebreid wordt met de vraag welke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] het meest in het belang van [minderjarige] is, zowel in de situatie waarin het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder blijft als wanneer het hoofdverblijf bij de tante zal worden vastgesteld. Iedere verder beslissing heeft de rechtbank aangehouden.
3.11
Op 1 april 2022 heeft mw. drs. A. de Jong, orthopedagoog/GZ-psycholoog, die het aan het NIFP opgedragen onderzoek heeft verricht, een viertal rapporten uitgebracht aangaande respectievelijk de tante, de vader, de pleegmoeder en [minderjarige] . De onderzoekster adviseert daarin [minderjarige] ’s opvoedperspectief bij de pleegmoeder te laten zijn. Als besloten wordt het perspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder te bepalen, adviseert de onderzoekster de voogdij over [minderjarige] bij de GI te leggen. Verder is geadviseerd tussen de vader en [minderjarige] geen omgangsregeling vast te stellen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op verzoek van de raad het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI belast met de voogdij over [minderjarige] . Het verzoek van de vader en de tante om de tante mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, is afgewezen. Verder zijn de verzoeken van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen en een bijzondere curator te benoemen, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), het verzoek van de raad tot beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] (alsnog) af te wijzen. Verder verzoekt hij om zijn verzoek om de tante te benoemen als voogd over [minderjarige] (alsnog) toe te wijzen.
Daarbij verzoekt de vader primair een omgangsregeling te bepalen waarbij hij en [minderjarige] eenmaal per twee maanden contact met elkaar hebben. Subsidiair verzoekt hij een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof in het belang van [minderjarige] acht.
Ook verzoekt de vader mr. [X] te benoemen als bijzondere curator.
4.3
De tante verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), primair haar (inleidende) verzoek om haar met de voogdij over [minderjarige] te belasten (alsnog) toe te wijzen. Subsidiair verzoekt zij om haar mede met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] te belasten.
4.4
De raad heeft tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep verzocht de verzoeken van de vader en de tante af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Mocht het hof de bestreden beschikking (deels) vernietigen, dan verzoekt de raad het hof om zijn beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Waar gaan de zaken over?
5.1
Beide zaken gaan over de vraag bij wie het toekomstperspectief van [minderjarige] is: bij de pleegmoeder of bij de tante. Ook ligt de vraag voor of het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd dient te worden. Verder liggen de verzoeken van de vader voor om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen en mr. [X] (opnieuw) te benoemen als bijzondere curator.
De standpunten van partijen
5.2
De vader stelt dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de tante en haar gezin in Frankrijk op te groeien. De tante is opgegroeid met de moeder en de vader vertrouwt de tante. [minderjarige] is makkelijk in de omgang en zij kan zich snel aanpassen, dit maakt een verhuizing naar Frankrijk mogelijk. Het huidige pleeggezin van [minderjarige] biedt, gelet op de leeftijd van de pleegmoeder, onvoldoende perspectief voor [minderjarige] op de langere termijn.
De vader geeft verder aan dat [minderjarige] niet zodanig in haar ontwikkeling wordt bedreigd dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. [minderjarige] heeft zich immers goed ontwikkeld en de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Bovendien heeft de vader niet de kans gekregen om te laten zien over welke opvoedvaardigheden hij beschikt. De vader is bereid mee te werken aan hulpverlening in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] zodat met een lichtere maatregel, zoals een ondertoezichtstelling, volstaan kan worden.
De vader heeft op dit moment geen omgang met [minderjarige] . Het is echter in het belang van [minderjarige] om een omgangsregeling vast te stellen, zodat zij een band met haar vader en haar familie kan opbouwen. In de PI is het mogelijk om (begeleide) omgang te starten.
Verder stelt de vader dat het van belang is dat een bijzondere curator, zoals mr. [X] , een rol gaat spelen in het monitoren van en rapporteren over het verloop van de contacten tussen de vader en [minderjarige] .
5.3
De tante voert aan dat zij zich zorgen maakt over de toekomst van [minderjarige] . Wanneer [minderjarige] in de puberteit komt zal de pleegmoeder op leeftijd zijn en het is maar de vraag of zij dan nog kan aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Verder worden vooral de negatieve aspecten belicht van een verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk. [minderjarige] heeft echter veel te winnen wanneer zij bij de tante in Frankrijk komt wonen, zoals de tante en haar man als een moeder- en vaderfiguur, in een gezin wonen met tweetalige kinderen van haar leeftijd en op een plek verblijven die ver weg is van waar het drama zich heeft afgespeeld. De verhuizing zal moeilijk zijn in het begin, maar de tante heeft alles voor de komst van [minderjarige] al voorbereid. Ook is het belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat zij contact houdt met haar familie in Nederland. De tante zal daar zorg voor dragen.
Verder voert de tante aan dat het NIFP-onderzoek partijdig, niet objectief en niet conform de werkelijkheid is. Zo volgt zij op dit moment een opleiding tot HR-medewerker. De in het NIFP-onderzoek geconstateerde zwakbegaafdheid van de tante is daarmee aantoonbaar onjuist. Bovendien hebben de Franse autoriteiten juist een zeer positief advies uitgebracht over de tante en haar gezin als plek waar [minderjarige] kan verblijven. Er kan dan ook geen volle waarde aan het NIFP-onderzoek worden toegekend, aldus de tante.
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende gesteld. Er dient, ook in het licht van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, gekeken te worden naar wat in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] is geworteld in [plaats C] . Na het overlijden van haar moeder is zij liefdevol opgevangen door haar pleegfamilie, dit wordt bevestigd in verschillende rapportages en door haar school. De pleegmoeder heeft zich goed laten begeleiden waardoor zij [minderjarige] een trauma-sensitieve opvoeding kan geven. De posttraumatische stressstoornis (PTSS) van [minderjarige] is in remissie. De stoornis is niet weg, maar het gaat goed. Ook is [minderjarige] door een logopedist behandeld en Levvel (voorheen: de Bascule) is betrokken, zodat zij kunnen helpen als haar klachten weer opspelen. [minderjarige] heeft een hechte band met haar pleegbroer- en zus en zij heeft contact met haar halfzussen aan vaderszijde. Er is een netwerk van hulpverlening om [minderjarige] heen. Zij komt daardoor toe aan de ontwikkelingen die bij een zevenjarig meisje horen. [minderjarige] is zich gaan hechten aan de pleegmoeder en zij maakt al vier jaar deel uit van het gezin. In haar huidige pleeggezin krijgt [minderjarige] dan ook wat zij nodig heeft en kan zij aan het herstel van haar trauma werken. De pleegmoeder is weliswaar op leeftijd, maar prima in staat om te voldoen aan de behoeften en wensen van [minderjarige] .
De dood van haar moeder is voor [minderjarige] een traumatische gebeurtenis. Haar trauma kan behandeld worden wanneer het traumaverwerkingsproces niet onderbroken wordt. Uit een onderzoek naar partnerdoding van de Universiteit Utrecht uit 2014 is gebleken dat continuïteit en stabiliteit van de plaatsing van een kind belangrijke factoren zijn voor het succes van de plaatsing. Veranderingen zijn telkens een aanslag op de stabiliteit van het kind. Het wijzigen van de huidige rust en stabiliteit in het leven van [minderjarige] is dan ook schadelijk voor haar en haar verwerkingsproces. Uit voornoemd onderzoek blijkt verder dat de tussenkomst van een neutrale voogd een positieve factor kan zijn. Binnen de familie bestaat strijd over wat in het belang van [minderjarige] is, daarom is een neutrale voogd aangewezen. Wanneer de tante de voogdij krijgt, dient [minderjarige] naar Frankrijk te verhuizen en dit brengt onnodige schade toe. Een nieuwe verlieservaring voor [minderjarige] kan ervoor zorgen dat de trauma’s die zij had opnieuw naar boven komen. Dit zal op de korte en lange termijn gevolgen hebben. Bovendien spreekt [minderjarige] geen Frans. Het uiten van complexe gevoelens vraagt om een taal waarin je deze gevoelens kan verwoorden. Binnen de huidige hulpverlening in Nederland is dat al veel gevraagd van [minderjarige] , laat staan wanneer zij dat in het Frans dient te doen.
In de beschikking van de rechtbank van 30 september 2020 staat dat [minderjarige] zich makkelijk kan aanpassen. Dit is wat de raad betreft een onjuiste conclusie. Dit blijkt namelijk niet uit de rapportages van de GI en de raad, noch de brief van de logopedist of het NIFP-onderzoek. Bij [minderjarige] is geen sprake van een normale ontwikkeling en daar heeft de rechtbank in voornoemde beschikking zich geen rekenschap van gegeven. Ook de rapporten van de Franse hulpverlening gaan uit van kinderen met een normale ontwikkeling. Bovendien hebben zij [minderjarige] nog nooit fysiek ontmoet. Aan deze rapportages dient dan ook volgens de raad geen waarde gehecht te worden.
De raad maakt zich zorgen over [minderjarige] . Het ontbreken van duidelijkheid voor [minderjarige] of zij bij de pleegmoeder mag blijven (als gevolg van deze rechtszaak) is moeilijk voor haar. Bij het bezoek aan het graf van de moeder heeft zij uitgesproken blij te zijn bij de pleegmoeder te mogen blijven, dit geeft haar rust. Ondanks dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] , geven de resultaten van het NIFP-onderzoek aanleiding tot grote zorgen omtrent de vader en de tante. Wanneer zij niet in staat zijn een veilige omgeving voor haar te creëren, is omgang met hen niet in het belang van [minderjarige] . Het is gebleken dat de vader en de tante hiertoe niet in staat zijn.
[minderjarige] heeft haar vader voor het laatst gezien toen haar moeder overleed. Contact met de vader is echter belangrijk voor het herstel van [minderjarige] en in het verleden is geprobeerd het contact tussen de vader en [minderjarige] op te zetten. Voordat de vader omgang kan hebben met [minderjarige] dient echter eerst een gesprek tussen hem en de betrokken hulpverlening plaats te vinden, maar de vader wilde hieraan niet meewerken. Ook stellen de betrokken hulpverleners dat het verhaal over de doodslag op de moeder door de vader aan [minderjarige] moet worden verteld, hieraan wilde de vader evenmin meewerken. Verder is het onjuist dat [minderjarige] een hechte band met de tante zou hebben. De tante is met de moeder opgegroeid, maar toen zij volwassen waren, hadden zij geen nauwe band. De pleegmoeder en de moeder hadden, ook toen [minderjarige] al geboren was, wel veel contact. De pleegmoeder kan [minderjarige] dan ook verhalen vertellen over de moeder.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen geeft de raad aan dat er een uitgebreid, recent en onafhankelijk rapport van het NIFP is. De raad ziet daarom niet de meerwaarde van een bijzondere curator in deze zaak.
De raad concludeert dat er teveel contra-indicaties zijn voor een verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk en dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de pleegmoeder te blijven wonen. De vader kan niet binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg voor haar op zich nemen. Mocht het hof vinden dat [minderjarige] bij de tante moet gaan wonen, dan moet de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Er moet dan namelijk een plan gemaakt worden voor de verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk, aldus de raad.
5.5
De advocaat van de pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen en vraagt het hof om de verzoeken van de vader en de tante af te wijzen. Het is onbegrijpelijk dat de vader de strijd niet wil staken en niet in gesprek wil gaan met de GI. Inmiddels zijn vier jaren verstreken en de vader heeft [minderjarige] al die tijd niet meer gezien. De vader dient te begrijpen dat de huidige hechtingsfiguren van [minderjarige] , zoals de pleegmoeder, belangrijk zijn voor haar. Ook de tante heeft al geruime tijd geen contact meer met [minderjarige] . De indruk bestaat dat wanneer [minderjarige] bij de tante in Frankrijk gaat wonen, het contact tussen haar en de pleegmoeder, zonder de hulp van hulpverlening, niet in stand zal blijven.
Verder geeft de advocaat van de pleegmoeder aan dat mr. [X] in een andere zaak bij bericht van 4 april 2023 de rechtbank heeft verzocht haar te ontslaan als bijzondere curator, omdat zij binnenkort niet meer als bijzondere curator ingeschreven zal staan.
5.6
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de pleegzorgmedewerker van Levvel een gesprek met [minderjarige] heeft gevoerd over het overlijden van de moeder. De pleegzorgmedewerker heeft over dit gesprek een verslag geschreven en [minderjarige] heeft over het incident een tekening gemaakt. Verder heeft de GI in december 2022 een brief naar de vader in de PI gestuurd over hoe het met [minderjarige] gaat. De GI is van plan iedere drie maanden de vader een update over [minderjarige] te sturen. Ook staat de GI ervoor open om naar de vader in de PI te komen en met hem in gesprek te gaan over wat in het belang van [minderjarige] nodig is. Daar kan Levvel ook bij betrokken worden, aldus de GI.
De beoordeling
NIFP-rapporten
5.7
De tante voert de tante aan dat het NIFP-onderzoek partijdig, niet objectief en niet conform de werkelijkheid is. Zo wordt zij daarin ten onrechte gekenschetst als zwakbegaafd.
Voor zover de tante met dit verweer heeft willen aanvoeren dat het hof het rapport van het NIFP buiten beschouwing zou moeten laten of aan de bevindingen minder gewicht zou moetenhechten, volgt het hof haar daarin niet. Het is het hof niet gebleken dat het NIFP bij het onderzoek de vereiste zorgvuldigheid niet heeft betracht. De tante heeft voorts geen bezwaren ingebracht tegen het rapport voor zover dat betrekking heeft op de situatie van [minderjarige] zelf en evenmin op de situatie van de vader en de pleegmoeder. Het hof acht de rapporten daarom bruikbaar en passeert het verweer van de tante.
Gezag
5.8
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarbinnen voor het kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien.
5.9
Het hof overweegt ten aanzien van het gezag over [minderjarige] als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] op 24 januari 2019 in één keer haar moeder, vader en vertrouwde omgeving is kwijtgeraakt, door toedoen van haar vader. Na deze ingrijpende gebeurtenis is onenigheid binnen haar familie ontstaan over bij wie en waar [minderjarige] ’s toekomstperspectief ligt. [minderjarige] is in een krachtenveld beland waarbij de verschillende betrokken familieleden het niet eens zijn over wat in haar belang is. Uit het NIFP-rapport blijkt dat de wens van de tante om [minderjarige] in haar gezin op te nemen en de strijd die zij daarvoor samen met de vader voert voor [minderjarige] bedreigend is en haar basiszekerheid, die zij de afgelopen jaren in het pleeggezin heeft ervaren, aantast. De zorgelijke emotionele ontwikkeling van [minderjarige] wordt versterkt door de strijd die over haar wordt gevoerd, zo is in het rapport vermeld. Ook is door de Bascule een PTSS in remissie bij [minderjarige] gediagnostiseerd. Het hof is dan ook van oordeel dat is gebleken dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De onzekerheid over haar toekomstperspectief dient weggenomen te worden en het dient duidelijk te zijn wie de opvoedbeslissingen over [minderjarige] neemt.
Het is gebleken dat ondanks voornoemde zorgen [minderjarige] zich op dit moment goed ontwikkelt. Deze goede ontwikkeling is, volgens de rapporten van de Bascule, de logopedist, de GI en de raad, mede het resultaat van de inzet van de pleegmoeder sinds [minderjarige] in januari 2019 bij haar is komen wonen. De pleegmoeder heeft zich laten begeleiden door de hulpverlening en zo kan zij [minderjarige] een trauma-sensitieve opvoeding bieden, waardoor [minderjarige] zich in het pleeggezin veilig is gaan hechten. Het blijft van groot belang ervoor te waken dat [minderjarige] niet nogmaals het verlies van een hechtingsfiguur moet doormaken. Naar het oordeel van het hof is het dan ook in het belang van [minderjarige] dat de stabiliteit in haar huidige opvoedsituatie behouden blijft. Tussen de GI en de pleegmoeder bestaat een goede samenwerking en de hechting van [minderjarige] met haar pleegmoeder is reeds op gang gekomen. De situatie bij de pleegmoeder komt dan ook het meest tegemoet aan de behoeften van [minderjarige] . Een verhuizing naar Frankrijk zou opnieuw het verlies van hechtingsfiguren, zoals de pleegmoeder en haar gezin, betekenen en bovendien raakt [minderjarige] dan een voor haar bekende en veilige omgeving kwijt. Dit is niet in haar belang en dient voorkomen te worden.
De vader stelt zich verder op het standpunt dat een minder vergaande kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling, moet worden benut. Het hof overweegt dat de maatregel van ondertoezichtstelling als uitgangspunt een tijdelijk karakter heeft. Dit kan in dit geval naar oordeel van het hof niet aan de orde zijn, omdat de vader niet in staat is om de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. De vader is sinds januari 2019 gedetineerd en er is geen uitzicht op dat daaraan binnen afzienbare tijd een einde zal komen. Gelet op de tijd dat de vader reeds niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen en het feit dat [minderjarige] al ruim vier jaar bij de pleegmoeder woont is het hof, net zoals de raad en de GI, van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. Dit is ook het geval als de vader vrij zou komen. In verband met de detentie van de vader en het feit dat sinds het overlijden van de moeder geen contact tussen hem en [minderjarige] is geweest, is het bovendien noodzakelijk dat de gezagsbeslissingen door een ander worden genomen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de grond voor beëindiging van het gezag zich voordoet en dat beëindiging van het gezag ook nodig is. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Als gevolg daarvan is het subsidiaire verzoek van de tante om haar (naast de vader) met het medegezag te belasten niet toewijsbaar.
Voogdij
5.1
Vervolgens is de vraag aan de orde wie met de voogdij over [minderjarige] belast zou moeten worden. De rechtbank heeft de GI met de voogdij belast. Zowel de vader als de tante hebben verzocht om de tante met de voogdij te belasten.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is binnen de familie van [minderjarige] een conflict ontstaan over de vraag waar [minderjarige] zal moeten opgroeien. De tante heeft aangegeven dat het haar bedoeling is dat [minderjarige] (op termijn) bij haar in Frankrijk zal komen wonen. Hoewel het hof overtuigd is van de goede bedoelingen van de tante, acht het hof dat niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] woont reeds vier jaar bij de pleegmoeder en ontwikkelt zich thans, gelet op alle moeilijke omstandigheden, naar behoren. Het is niet in haar belang daarin nu verandering aan te brengen. Dat wordt niet anders indien, zoals de tante aanvoert, de conclusies van het NIFP over haar begaafdheid onjuist zouden zijn. Ook de in Frankrijk over haar opgemaakte rapporten doen hieraan niet af. Daaruit blijkt weliswaar dat de tante in staat zal zijn [minderjarige] naar behoren in haar gezin op te nemen, maar dat weegt niet op tegen het belang van [minderjarige] om thans geen verandering meer aan te brengen in haar verblijfplaats. Gelet hierop en op de onenigheid in de familie, verenigt het hof zich met de beslissing van de rechtbank om de GI tot voogd te benoemen. De verzoeken van de vader en de tante zullen dus worden afgewezen.
Omgangsregeling
5.11
Op grond van artikel 1:377a, lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. In dat laatste geval moet sprake zijn van één van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde gronden, die in de kern erop neerkomen dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.12
Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van de vader om een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen als volgt. De hulpverlening heeft in het verleden getracht de omgang tussen de vader en [minderjarige] te bewerkstelligen. Het is de vader toen niet gelukt om, in het belang van [minderjarige] , zich aan de gemaakte afspraken rondom de omgang te houden. Zo wilde hij niet meewerken aan het opstellen van een voor [minderjarige] passend verhaal over het overlijden van haar moeder. Dit verhaal is belangrijk voor [minderjarige] om deze traumatische gebeurtenis een plek te kunnen geven. Ook wil de vader niet met de hulpverlening samenwerken. Uit de stukken in het dossier en de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt bovendien dat het de vader niet lukt om de huidige strijd over het opvoedperspectief van [minderjarige] te staken. Ondanks dat [minderjarige] in het pleeggezin goed blijkt te gedijen, steekt de vader zijn weerzin tegen de pleegmoeder niet onder stoelen of banken, zo is het hof ook ter zitting gebleken. Deze omstandigheden maken dat een onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] onvoldoende gegarandeerd kan worden. Voordat contactherstel tussen [minderjarige] en de vader kan plaatsvinden dient de vader het belang van [minderjarige] op de eerste plaats te zetten, te berusten in het opvoedperspectief van [minderjarige] en zich open te stellen voor de betrokken hulpverlening. Tot die tijd is een omgangsregeling in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen [minderjarige] en hem te bepalen zal dan ook worden afgewezen. De bestreden beschikking zal ook op dit punt worden bekrachtigd.
Bijzondere curator
5.13
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank op grond van artikel 1:250 lid 1 BW, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
5.14
Het hof wijst het verzoek van de vader om benoeming van een bijzondere curator af, reeds nu het hof thans een eindbeschikking wijst dit tot gevolg heeft dat er geen met het gezag belaste ouder meer zal zijn en het hof voorts niet is gebleken van enige belangentegenstelling tussen de voogd en [minderjarige] .
5.15
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in beide zaken:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, J.F. Miedema en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh, als griffier en is op 20 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.