De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende gesteld. Er dient, ook in het licht van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, gekeken te worden naar wat in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] is geworteld in [plaats C] . Na het overlijden van haar moeder is zij liefdevol opgevangen door haar pleegfamilie, dit wordt bevestigd in verschillende rapportages en door haar school. De pleegmoeder heeft zich goed laten begeleiden waardoor zij [minderjarige] een trauma-sensitieve opvoeding kan geven. De posttraumatische stressstoornis (PTSS) van [minderjarige] is in remissie. De stoornis is niet weg, maar het gaat goed. Ook is [minderjarige] door een logopedist behandeld en Levvel (voorheen: de Bascule) is betrokken, zodat zij kunnen helpen als haar klachten weer opspelen. [minderjarige] heeft een hechte band met haar pleegbroer- en zus en zij heeft contact met haar halfzussen aan vaderszijde. Er is een netwerk van hulpverlening om [minderjarige] heen. Zij komt daardoor toe aan de ontwikkelingen die bij een zevenjarig meisje horen. [minderjarige] is zich gaan hechten aan de pleegmoeder en zij maakt al vier jaar deel uit van het gezin. In haar huidige pleeggezin krijgt [minderjarige] dan ook wat zij nodig heeft en kan zij aan het herstel van haar trauma werken. De pleegmoeder is weliswaar op leeftijd, maar prima in staat om te voldoen aan de behoeften en wensen van [minderjarige] .
De dood van haar moeder is voor [minderjarige] een traumatische gebeurtenis. Haar trauma kan behandeld worden wanneer het traumaverwerkingsproces niet onderbroken wordt. Uit een onderzoek naar partnerdoding van de Universiteit Utrecht uit 2014 is gebleken dat continuïteit en stabiliteit van de plaatsing van een kind belangrijke factoren zijn voor het succes van de plaatsing. Veranderingen zijn telkens een aanslag op de stabiliteit van het kind. Het wijzigen van de huidige rust en stabiliteit in het leven van [minderjarige] is dan ook schadelijk voor haar en haar verwerkingsproces. Uit voornoemd onderzoek blijkt verder dat de tussenkomst van een neutrale voogd een positieve factor kan zijn. Binnen de familie bestaat strijd over wat in het belang van [minderjarige] is, daarom is een neutrale voogd aangewezen. Wanneer de tante de voogdij krijgt, dient [minderjarige] naar Frankrijk te verhuizen en dit brengt onnodige schade toe. Een nieuwe verlieservaring voor [minderjarige] kan ervoor zorgen dat de trauma’s die zij had opnieuw naar boven komen. Dit zal op de korte en lange termijn gevolgen hebben. Bovendien spreekt [minderjarige] geen Frans. Het uiten van complexe gevoelens vraagt om een taal waarin je deze gevoelens kan verwoorden. Binnen de huidige hulpverlening in Nederland is dat al veel gevraagd van [minderjarige] , laat staan wanneer zij dat in het Frans dient te doen.
In de beschikking van de rechtbank van 30 september 2020 staat dat [minderjarige] zich makkelijk kan aanpassen. Dit is wat de raad betreft een onjuiste conclusie. Dit blijkt namelijk niet uit de rapportages van de GI en de raad, noch de brief van de logopedist of het NIFP-onderzoek. Bij [minderjarige] is geen sprake van een normale ontwikkeling en daar heeft de rechtbank in voornoemde beschikking zich geen rekenschap van gegeven. Ook de rapporten van de Franse hulpverlening gaan uit van kinderen met een normale ontwikkeling. Bovendien hebben zij [minderjarige] nog nooit fysiek ontmoet. Aan deze rapportages dient dan ook volgens de raad geen waarde gehecht te worden.
De raad maakt zich zorgen over [minderjarige] . Het ontbreken van duidelijkheid voor [minderjarige] of zij bij de pleegmoeder mag blijven (als gevolg van deze rechtszaak) is moeilijk voor haar. Bij het bezoek aan het graf van de moeder heeft zij uitgesproken blij te zijn bij de pleegmoeder te mogen blijven, dit geeft haar rust. Ondanks dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] , geven de resultaten van het NIFP-onderzoek aanleiding tot grote zorgen omtrent de vader en de tante. Wanneer zij niet in staat zijn een veilige omgeving voor haar te creëren, is omgang met hen niet in het belang van [minderjarige] . Het is gebleken dat de vader en de tante hiertoe niet in staat zijn.
[minderjarige] heeft haar vader voor het laatst gezien toen haar moeder overleed. Contact met de vader is echter belangrijk voor het herstel van [minderjarige] en in het verleden is geprobeerd het contact tussen de vader en [minderjarige] op te zetten. Voordat de vader omgang kan hebben met [minderjarige] dient echter eerst een gesprek tussen hem en de betrokken hulpverlening plaats te vinden, maar de vader wilde hieraan niet meewerken. Ook stellen de betrokken hulpverleners dat het verhaal over de doodslag op de moeder door de vader aan [minderjarige] moet worden verteld, hieraan wilde de vader evenmin meewerken. Verder is het onjuist dat [minderjarige] een hechte band met de tante zou hebben. De tante is met de moeder opgegroeid, maar toen zij volwassen waren, hadden zij geen nauwe band. De pleegmoeder en de moeder hadden, ook toen [minderjarige] al geboren was, wel veel contact. De pleegmoeder kan [minderjarige] dan ook verhalen vertellen over de moeder.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen geeft de raad aan dat er een uitgebreid, recent en onafhankelijk rapport van het NIFP is. De raad ziet daarom niet de meerwaarde van een bijzondere curator in deze zaak.
De raad concludeert dat er teveel contra-indicaties zijn voor een verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk en dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de pleegmoeder te blijven wonen. De vader kan niet binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg voor haar op zich nemen. Mocht het hof vinden dat [minderjarige] bij de tante moet gaan wonen, dan moet de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Er moet dan namelijk een plan gemaakt worden voor de verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk, aldus de raad.