ECLI:NL:GHAMS:2023:1583

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.308.169/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding beslissing omgangsregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2023 een beschikking gegeven in hoger beroep met betrekking tot de omgangsregeling van de moeder met haar minderjarige kind. Het hof heeft eerder op 30 augustus 2022 een beschikking gegeven waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige tot 30 december 2022 werd bekrachtigd. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de minderjarige. De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd om de omgangsregeling niet uit te breiden, omdat het Infant Mental Health traject nog in de opstartfase is en de minderjarige gebaat is bij rust en stabiliteit. De moeder heeft verzocht om nader onderzoek naar de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling, maar de GI heeft zich voorlopig aangesloten bij het advies van de Raad. Het hof heeft geconcludeerd dat het onvoldoende geïnformeerd is om te beslissen over de uitbreiding van de omgangsregeling en heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 2 juli 2023. Het hof heeft verzocht om verhinderdata van de betrokken partijen voor de maanden juli tot en met september 2023, zodat een nieuwe zitting kan worden gepland.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.308.169/01
zaaknummer rechtbank: C/15/321813 / JU RK 21-2018
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Hoogenraad te Zoetermeer,
en
De gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de pleegvaders;
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het proces in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 30 augustus 2022 een beschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
1.2
In die beschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 22 december 2021 (hierna: de bestreden beschikking) bekrachtigd voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 30 december 2022.
Daarnaast heeft het hof de raad verzocht een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de volgende vragen:
- is uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] in zijn belang en, zo ja, hoe dient deze omgang wat betreft de duur, frequentie, locatie en begeleiding te worden vormgegeven?
- indien uitbreiding niet in het belang is van [minderjarige] , wat zijn daarvoor de redenen?
Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 4 december 2022, met het verzoek aan de raad zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken voor deze datum, een schriftelijk rapport met de resultaten van dit onderzoek met advies uit te brengen en aan het hof te doen toekomen.
1.3
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de raad van 30 november 2022, inhoudende het rapport van de raad van 29 november 2022 (hierna: het raadsrapport);
- een bericht van de GI van 2 maart 2023, inhoudende de reactie van de GI op het raadsrapport;
- een bericht van de moeder van 3 maart 2023, inhoudende de reactie van de moeder op het raadsrapport.
1.4
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2023. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de pleegvader;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
De raad heeft het hof in het raadsrapport geadviseerd de omgangsregeling van de moeder met [minderjarige] niet uit te breiden. Uit het onderzoek komt naar voren dat het Infant Mental Health traject (hierna: IMH-traject), dat is ingezet om meer zicht te krijgen op de vraag waar de spanning en gedragsverandering bij [minderjarige] na de omgang met de moeder vandaan komen, pas net is gestart en zich thans nog in de opstartfase bevindt. De verwachting is dat dit traject meer richting zal geven aan de duur en de vorm van de omgang. Verder is [minderjarige] nog een jong en kwetsbaar kind en is hij gebaat bij rust en stabiliteit. De raad is van mening dat eventuele wijzigingen in de omgang midden in een behandeltraject niet wenselijk zijn en dat de rust dient te worden behouden voor [minderjarige] . De raad ziet derhalve op dit moment geen mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang in duur en/of frequentie.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat het een moeilijke situatie is. Enerzijds bevindt [minderjarige] zich op dit moment in een hechtingsproces met de pleegvaders en dat wil de raad niet verstoren. Anderzijds heeft de moeder in het verleden onvoldoende kansen gehad en heeft zij zich positief ontwikkeld. Er is dan ook op dit moment nog teveel onduidelijkheid over de vraag of [minderjarige] bij haar kan opgroeien, zeker nu het terug-naar-huis-onderzoek nog moet plaatsvinden en binnenkort zal starten. De raad blijft achter het advies in het raadsrapport staan en adviseert de omgangsregeling op dit moment niet uit te breiden in duur en/of frequentie.
2.2
De moeder heeft het hof schriftelijk bericht dat zij verzoekt de raad de opdracht te geven nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de omgangsregeling uit te breiden, nu het raadsrapport volgens de moeder onvolledig is. De moeder heeft namelijk na ontvangst van het conceptraadsrapport verzocht om degene die het IMH-traject uitvoert te horen. Zij heeft aan de moeder kenbaar gemaakt dat het IMH-traject niet zo'n haast heeft en dat het ook nog niet zeker is of dit het traject is dat [minderjarige] op dit moment nodig heeft. Aan dit verzoek heeft de raad echter geen gehoor gegeven.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder hieraan toegevoegd dat zij de samenwerking met de pleegvaders als moeizaam ervaart maar probeert deze samenwerking goed te houden voor haar kinderen. Ook geeft zij aan dat zij de biologische vader van [minderjarige] , die inmiddels is vrijgekomen uit de gevangenis, naar de GI heeft verwezen als hij contact met [minderjarige] wil. De moeder wil hier niet tussen gaan zitten. Verder is het voor de moeder onbegrijpelijk dat de raad, de GI en de pleegvaders positief zijn over haar ontwikkeling en de omgangsmomenten, maar dat de omgangsregeling niet wordt uitgebreid. Bovendien is onduidelijk waar het gedrag van [minderjarige] na de omgangsmomenten vandaan komt, het zou bijvoorbeeld kunnen dat hij heftig reageert omdat hij zijn moeder mist en meer tijd met haar wil doorbrengen.
2.3
De GI heeft het hof schriftelijk te kennen gegeven zich voorlopig aan te sluiten bij het advies van de raad in het raadsrapport. Het is van belang te wachten met een eventuele uitbreiding van de omgangsregeling tot het IMH-traject meer informatie heeft opgeleverd.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI hieraan toegevoegd contact te hebben gezocht met degene die het IMH-traject uitvoert, maar pas na de zitting een belafspraak met haar te hebben. Het IMH-traject gaat zich niet richten op eventuele trauma’s bij [minderjarige] omdat het erop lijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor trauma’s bij hem. [minderjarige] ervaart op dit moment wel veel spanning omdat zijn opvoedperspectief nog niet duidelijk is. Verder geeft de GI aan dat de moeder het goed doet tijdens de omgangsmomenten, zij kan in het belang van [minderjarige] denken en het contact met haar verloopt prettig. De GI is bij de moeder op huisbezoek geweest en haar huis zag er netjes, schoon en opgeruimd uit. De GI gaat ervan uit dat zo snel mogelijk een terug-naar-huis-onderzoek kan starten. Wel zal dit onderzoek enige tijd in beslag nemen. Volgende week is bij de GI een overleg gepland over de mogelijkheden van omgang van de moeder met [minderjarige] .
2.4
De pleegvader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de moeder haar best doet om toenadering tot [minderjarige] te zoeken tijdens de omgangsmomenten, maar dat [minderjarige] terughoudend is in het contact maken met haar. Na de omgangsmomenten is [minderjarige] woedend en overstuur. Hij huilt veel, klampt zich vast aan de pleegvaders en hij wil niet alleen gelaten worden. De omgang was de laatste keer buiten in een speeltuin en [minderjarige] lijkt hier wel beter op te reageren. De omgangsbegeleidster van Parlan en één van de pleegvaders zijn altijd bij de omgang aanwezig.
De samenwerking van de pleegvaders met de moeder verliep moeizaam, maar het gaat nu beter omdat de zakelijke afspraken met de moeder via de GI worden gemaakt. Verder is het van belang dat er duidelijkheid komt over het opvoedperspectief van [minderjarige] , omdat de huidige onduidelijkheid voor onrust en onzekerheid bij [minderjarige] zorgt.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder op dit moment twee keer per maand omgang met [minderjarige] en haar dochter [dochter] heeft, voor de duur van anderhalf uur, op een neutrale plek, in aanwezigheid van één van de pleegvaders en onder begeleiding van Parlan. De moeder verzoekt deze omgangsregeling uit te breiden. Het hof acht zich echter ook na de zitting van 2 juni 2023 onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of uitbreiding van de omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is en wat daartoe de mogelijkheden zijn. Tijdens de zitting was de jeugdzorgwerker van [minderjarige] wegens ziekte niet aanwezig. Haar collega, de jeugdzorgwerker van [dochter] , was namens de GI wel aanwezig en heeft verklaard dat zij met de jeugdzorgwerker van [minderjarige] nauw samenwerkt en na de zitting een belafspraak heeft met degene die het IMH-traject uitvoert, teneinde van haar informatie te verkrijgen over de voortgang en (tussentijdse) evaluatie van het IMH-traject van [minderjarige] . Ook heeft de GI ter zitting verklaard dat de daarop volgende week een overleg bij de GI is gepland waarin de mogelijkheden omtrent de omgang van de moeder met [minderjarige] worden besproken.
Het hof wenst door de GI nader te worden geïnformeerd over de uitkomsten van de belafspraak en het overleg. Verder mist het hof informatie van Parlan over de omgangsmomenten. De verklaring van Parlan in het raadsrapport dateert van 3 november 2022 en de GI heeft het hof op de zitting geen actuele informatie van Parlan over de omgangsmomenten kunnen geven. Ook deze informatie is voor het hof nodig om tot een tot een beslissing te kunnen komen over de omgangsregeling.
2.6
Het hof zal daarom een nieuwe zitting bepalen, als het kan op een zo kort mogelijke termijn. De (advocaat van de) moeder, de GI en de pleegvaders wordt verzocht om uiterlijk twee weken na de datum van deze beschikking hun verhinderdata voor de maanden juli tot en met september 2023 aan het hof door te geven. De GI wordt tevens verzocht binnen de genoemde termijn de verhinderdata van de omgangsbegeleidster van Parlan voor de periode juli tot en met september 2023 aan het hof door te geven. Na ontvangst van deze berichten zal het hof de datum en het tijdstip van de nieuwe zitting bepalen en alle betrokkenen, waaronder ook - als informant - de omgangsbegeleidster van Parlan, daarvoor oproepen. In verband daarmee zal de behandeling van de zaak op dit moment worden aangehouden.
2.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
alvorens definitief te beslissen,
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot 2 juli 2023;
verzoekt de (advocaat van de) moeder, de GI en de pleegvaders uiterlijk twee weken na de datum van deze beschikking hun verhinderdata aan het hof door te geven voor de periode juli tot en met september 2023;
verzoekt de GI daarbij tevens de verhinderdata voor genoemde periode door te geven van de omgangsbegeleidster van Parlan, die het hof als informant wil horen;
beveelt de oproeping van de moeder, haar advocaat, de GI, de pleegvaders, de omgangsbegeleidster van Parlan en de raad tegen een nog nader te bepalen zitting.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, J.M.C. Louwinger-Rijk en M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier, en is op 13 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.