Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Partijen verklaren uitdrukkelijk en zonder voorbehoud dat de in de convenant vermelde opsomming van de gemeenschappelijke boedel volledig is en dat geen enkel boedelbestanddeel voor de ander is achtergehouden. Indien naderhand mocht blijken dat de opsomming toch niet volledig is geweest, zal dit worden aangemerkt als opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen gehouden als bedoeld in artikel 3:194 tweede lid BW. In dat geval zal hetgeen verzwegen is derhalve toekomen aan de ander.”
3.Beoordeling
“And i didn’t insist on sharing all our goods according the law ....... don’t forget that too”.De vaststelling van de rechtbank dat de vrouw redelijkerwijs van het bestaan van de beleggingsrekening en depositorekening moet hebben geweten, is dan ook juist, aldus de man.
“Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. de geschillen omtrent het bedrag van de overbedeling stellen partijen deze vast op een bedrag van € 20.000,-”. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze in het convenant getroffen regeling het karakter van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 e.v. BW heeft en dat uit deze bepaling kan worden afgeleid dat de vrouw de toedeling te haren bate of schade heeft aanvaard (artikel 3:196 lid 4 BW). Daaraan doet niet af dat de mediator in het convenant exacte bedragen heeft opgenomen. Deze zal in een convenant de bedragen opnemen die partijen noemen. Uit de omstandigheid dat in het convenant bepaalde bedragen zijn genoemd, kan dan ook niet worden afgeleid dat geen sprake was van onzekerheid over de hoogte van de bedragen, zoals de vrouw lijkt te stellen. Evenmin brengt de omstandigheid dat in het concept convenant dezelfde formulering is opgenomen als in het definitieve convenant mee dat partijen geen vaststellingsovereenkomst zouden hebben gesloten, aangezien het concept convenant de opmaat is voor het definitieve convenant. Het beroep van de vrouw op het arrest van de Hoge Raad van 7 april 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1697) gaat naar het oordeel van het hof niet op. In de zaak die heeft geleid tot dit arrest was sprake van een situatie waarin de vrouw weliswaar wist of behoorde te weten dat zij voor meer dan een vierde was benadeeld, maar niet wist noch behoefde te weten wat de te verdelen goederen waard waren of in welke orde van grootte deze waarde lag. Daargelaten dat de vrouw in de onderhavige zaak niet heeft gesteld dat zij ten tijde van de ondertekening wist dat zij voor meer dan een vierde werd benadeeld, wist zij dan wel behoorde zij te weten wat het juiste saldo van de bankrekening was of in welke orde van grootte het saldo lag, zoals het hof hiervoor onder 3.5 reeds heeft geoordeeld.